Terug naar zoekresultaten

2.21.371 Inventaris van het archief van de familie Escher, 1645-1990

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.371
Inventaris van het archief van de familie Escher, 1645-1990

Auteur

I.G. Bekker

Versie

15-08-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1990 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Familie Escher
Escher

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1645-1990

Archiefbloknummer

C48

Omvang

; 559 inventarisnummer(s) 4,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Bogaers
Cremer
Crol
Escher
Gleichman
Hora Siccama
Liebenrood
Mazel
Mispelblom Beijer
Ravensteijn, van
Schermbeek
Sperling
Velder
Wilkens
Baart de la Faille, Wilhelmina Laurentia (geb.
Bogaers, Adriaan (1722-1809)
Bogaers, Frans (1763-1844)
Bogaers, Jan (geb.
Bogaers, Adriaan (1795-1870)
Cremer, Thomas (18e eeuw)
Cremer, Hilwaert (18e eeuw)
Cremer, Thomas (geb.
Cremer, Thomas Theodore (1742-1815)
Cremer, Johanna Maria (1776-1851)
Cremer, Adriaan (1778-1830)
Crol, Jacobus (ca.
Escher, David George (1728-1768)
Escher, Johannes Petrus (1760-1839)
Escher, Reinder Johan (1853-1922)
Escher, David George (1767-1831)
Escher, Berend George (1805-1864)
Escher, George Arnold (1843-1939)
Escher, Arnold August (1845-1877
Escher, Maria Johanna (1846-1898)
Escher, Johanna Adriana (1851-1901)
Escher, Edmond George (1883-1964)
Escher, Berend George (1885-1967)
Escher, Rudolf George (1912-1980)
Escher, Johan George (1894-1969)
Escher, Arnold August (1896-1925)
Escher, Maurits Cornelis (1898-1972)
Escher, Arnold George (geb.
Escher, Johan George Balder (geb.
Escher, David George (1841-1891)
Gleichman, Johan Theodore George (1739-1777)
Gleichman, Johan George (1776-1827)
Gleichman von Oven, Theodore George (1802-1875)
Gleichman, Thomas Theodore (1805-1865)
Gleichman, Johan George (1834-1906)
Gleichman, Sara Adriana (1860-1940)
Hall, Johanna Justina van (1837-1884)
Hora Siccama, L.C.
Jans, Heijltje (ca.
Liebenrood, Johan George (overl.
Mazel, Elizabeth Jacoba (1829-1901)
Mispelblom Beijer, Hendrik David (1720-1776)
Mispelblom Beijer, Johanna Jacoba (1752-1777)
Nemitz, Emilie Cornelia Marie (1899-1976)
Oven, Maria Elisabeth von (1780-1802)
Pit, Johanna Cornelia (1812-1895)
Ravensteijn, Andreas van (ca.
Schermbeek, Pieter Adriaan van (1778-1833)
Schermbeek, Helena Suzanna van (1816-1844)
Schermbeek, C. W. van (ca.
Sperling, Henrich (1659-1765)
Sperling, Maria (geb.
Swieten, Adriana van (overl.
Velder, Maria Louise (1866-1928)
Wilkens, Johannes Theodorus (1781-1864)
, , 1872), , 1765), , 1700), , 1716), , 1931), , 1935), , 1650), , 1794), , 1700), , 1832), , 1707), , 1797)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken die betrekking hebben op zowel het privéleven als het openbare leven van leden van de familie Escher en families verwant aan de familie Escher. Hieronder bevinden zich onder meer brieven, foto's, stukken betreffende geboorte, huwelijk en overlijden, verzamelde publicaties en publicaties van eigen hand. Het familiearchief-Escher is interessant voor de studie van de Rotterdamse handel, van de marine en de Waterstaat, van de 19e eeuwse politiek en letterkunde, en van het huis Noorthey te Veure.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Familiewapen
Het familiewapen is een sprekend wapen: in goud drie groene essen naast elkaar op grasland. Helmteken: een es. Dekkleden: goud en groen. Dr. David George Escher (1767-1831) zegelde met dit wapen.
Johann Christoffel Escher (ca. 1685 - na mei 1749)
De familie Escher is, voor zover bekend, afkomstig uit Kervenheim ( Volgens overlevering zou de familie Escher van Zwitserse herkomst zijn. Genealogisch wijst niets hierop. De legende is waarschijnlijk aan het begin van de 19e eeuw ontstaan in Kampen. In 1711 kwamen vier schepen met Zwitserse doopsgezinden aan in Amsterdam. Zij werden door de Hulpcommissie voor de keuze gesteld om door te reizen naar Pruissen dan wel zich in de Republiek te vestigen. De commissie verdeelde de blijvers over Kampen, Deventer en Groningen. De achternamen van de families werden vertaald of aangepast. De Zwitserse doopsgezinden in Kampen bleven tot 1822 een aparte gemeente vormen. Vermoedelijk heeft men aangenomen, dat de familie Escher tot deze groep immigranten behoorde. Zie hierover: IJsselakademie. De stelling van H.P. Fölting dat het Nederlandse geslacht Escher niet aan het Zwitserse verwant kan zijn op grond van een verschillend wapen, lijkt mij onjuist. Bij afsplitsing van takken neemt men wel vaker een ander wapen aan. Een voorbeeld hiervan is de aanverwante familie Gleichman/Gleichman von Oven. ) . Johann Christoffel moet omstreeks 1685 zijn geboren. Hij huwt op 17 november 1717 te Uedem am Nieder-Rhein de in 1686 geboren predikantsdochter Johanna Catharina Cochius.
Uit het huwelijk worden zeven kinderen geboren: Johann Wilhelm (geb. 1720), Catharina Sophia (geb. 1722), Anna Louisa (geb. 1724), Regina (geb. 1726), David George (geb. 1728), Frans (geb. ca. 1730) en Frederik (geb. 1732).
Johann Christoffel vervult de ambten van ontvanger der accijnzen (ca. 1720-1734) en burgemeester van Kervenheim (1728-1734). Hij was, volgens familie-overlevering, ook lijfwacht van Frederik Wilhelm I, koning van Pruisen. Johann Christoffel overlijdt na mei 1749. Op 18 mei 1749 vindt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam het huwelijk plaats van zijn dochter Catharina Sophia met Alexander Wolters. Vader van de laatstgenoemde is vermoedelijk de ontvanger der accijnzen te Kalkar.
Dr. David George Escher (1728-1768)
De drie jongere broers van Catharina Sophia vertrekken op 2 februari 1756 met het VOC-schip De Sloterdijk (Kamer Amsterdam) naar Negapatnam ( Negapatnam was van 1659-1784 in handen van de Republiek. Adriaan van Rheede tot Drakensteijn maakt in 1690 Negapatnam tot bestuurscentrum en garnizoensplaats van Coromandel. Bij de Vrede van Parijs, in 1784 moet de Republiek Negapatnam afstaan aan Engeland. ) . David George vertrekt als oppermeester, Frederik als tweedemeester ( oppermeester: opper-chirurgijn; tweedemeester: chirurgijn. ) en Frans als timmerman. De laatste blijft achter in Kaap de Goede Hoop, doch in een brief van 20 januari 1767, vermoedelijk aan de familie Wolters, schrijft hij, dat hij wil repatriëren als het hem goed gaat ( inv. nr. 53. ) .
De tijd waarin de broers vertrekken is niet gemakkelijk. In 1756 breekt de Zevenjarige Oorlog uit, waarbij de meeste Europese landen zijn betrokken. Engeland en Frankrijk strijden om de hegemonie ter zee en in de koloniën. Nederland blijft noodgedwongen neutraal, omdat er geen succes is behaald bij de legeraugmentatie en het vlootherstel. Aan de Coromandel-kust is het evenmin rustig: na de Portugezen en de Hollanders strijden nu de Engelsen en de Fransen om het specerijen-monopolie van de oriënt.
Dr. David George Escher vestigt zich in Negapatnam als opperchirurgijn bij het militair hospitaal en als handelaar in sitsen. Op 1 april 1758 treedt hij in de Nederduits-hervormde kerk aldaar in het huwelijk met Geertruida Adriana Mattheus, dochter, van de onder-koopman en gouverneur van Paliacatta. Uit het huwelijk worden vier kinderen geboren: Johannes Petrus (1760-1839), Catharina Johanna (1762-1842), Geertruida (1763-1816), en David George (1767-1831).
Reeds in 1765 is er sprake van terugkeer naar Holland. Begin 1768 keert dr. David George Escher om gezondheidsredenen terug naar Amsterdam. Zijn gezin vergezelt hem. Voor het definitieve vertrek wordt een acte van voogdij gepasseerd voor Balthasar Nicolaas Stoebbe, eerst gezworen klerk van politie en justitie op Ceylon. De reis aan boord van de Petronella Maria ( Hazewinkel, pag. 154 ev.. ) blijkt rampzalig te zijn voor het gezin. Tijdens de terugreis sterft dr. David George Escher. Zijn stoffelijk overschot wordt op circa 875 mijl ten noordoosten van St. Helena in een loden kist overboord gezet. Op 31 juli 1768, dertig uur na aankomst in Amsterdam, sterft ook de moeder. Zij wordt op 5 augustus begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ( G.A. Amsterdam, archief van de weeskamer, inv. nr. 12. ) . Tot tijdelijke directeuren hunner kinderen en goederen zijn de kapitein en stuurlieden benoemd. Na aankomst in Amsterdam wordt de voogdij overgedragen aan de familie: mr. Adrianus Canter Visscher, (oud-)raad van Nederlansch-Indië, grietman van Dantumadeel en bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie te Amsterdam; Jan Heemskerk, equipagemeester van de Admiraliteit te Rotterdam; Casparus Gerdts en Arij Ildijk, kooplieden te Amsterdam ( Adrianus Canter Visscher en Jan van Heemskerk waren ooms van Geertruida Adriana Mattheus; de verwantschap loopt via de familie Keyser; alle families hadden VOC-connecties; zie inv. nr. 2. ) . Als curator voor de beide meisjes treedt op Daniël Canter Visscher, raad en vroedschap van Haarlem. De Amsterdamse weeskamer secludeert op 15 november 1768 de zaak, geheel volgens gebruik ( De weeskamer was bij gegoede families impopulair. Men wilde geen inzicht geven in het vermogen. Bovendien werd er met erfenissen vaak gespeculeerd, terwijl de weeskamer zonder risico moest beleggen. ) . Geertruida Escher huwt op 24 juni 1787 met ds. Hugh Mackay (1764-1847). Hierdoor wordt een scheiding van de nalatenschappen noodzakelijk. Op 16 juli 1787 wordt de acte van scheiding gepasseerd voor notaris De Waal Malefijt ( Men werd meerderjarig bij het voltooien van het 25e levensjaar; het huwelijk bracht voor meisjes wél de meerderjarigheid, maar geen noemenswaardige bevoegdheid tot het verrichten van rechtshandelingen. ) . De kinderen erven elk fl. 7302,70 en krijgen een jaarlijkse lijfrente van 320 livres, welke onder beheer van Johannes Petrus blijven ( De stukken betreffende de nalatenschap van dr. David George Escher en Geertruida Adriana Mattheus moeten dus in tak-a worden gezocht. ) .
Met Johannes Petrus vangt tak a van de familie Escher aan. Deze zal in de inleiding verder buiten beschouwing worden gelaten. Zijn broer David George is de stamvader van tak b.
David George Escher (1767-1831)
Ondanks de ongelukkige start door het verlies van zijn ouders, verloopt het leven van dr. David George Escher redelijk succesvol. Hij wordt aanvankelijk opgevoed te Dokkum. Vervolgens wordt David George in 1782 ingeschreven als medisch student aan de universiteit van Groningen. Deze studie wordt in 1790 afgerond met een promotie. Bij request van 9 augustus 1790 verzoekt hij het stadsbestuur om binnen de stad Kampen medicijnen te mogen praktizeren. Het request wordt geaccordeerd.
Het jaar 1791 luidt een versteviging van zijn maatschappelijke positie in. Op 17 augustus huwt hij Maria Adriana Wijnen (1769-1804). Zij is de dochter van de patriottische burgemeester van Hattem, Rudolph Antonius Wijnen. Twaalf dagen later verwerft dr. David George Escher het groot-burgerschap van Kampen ( inv. nr. 211. ) . Dit opent nieuwe mogelijkheden voor hem. Bij request van 21 februari 1792 verzoeken dr. David George Escher en Broer Veenstra aan het stadsbestuur om een koornbranderij in het pand De Blauwe Handt te mogen oprichten ( De Blauwe Handt was een dubbelpand aan de Oudestraat (Westzijde) te Kampen, tussen de Geeststraat en de Speldemakersstraat, tegenover de Blauwehandsteeg. Het pand bestond reeds in de 17e eeuw en wisselde veelvuldig van eigenaars. Het pand ontleent zijn naam aan een blauwververij die hier gevestigd zou zijn. ) Het verzoek wordt ingewilligd. Lang heeft hij de koornbranderij niet gehad. In 1796 gaat de politieke carrière van dr. David George Escher van start: lid van de municipaliteit (1796-1798), schout van IJsselmuiden (1798-1811), maire van Zwartsluis (1811 - ca. 1814). Wellicht als gevolg van zijn verkiezing tot lid van de municipaliteit verkoopt hij op 1 october 1796 het in het ambt Oldebroek gelegen landgoed De Brand. Op 17 november daaraanvolgend verkoopt dr. David George Escher zijn deel van de koornbranderij en het pand aan het echtpaar Willem van der Hondt en Everdina van Ittersum ( G.A. Kampen, rechterlijk archief, inv. nr. 73, fo. 173 v, register van oplatingen. ) . Dr. David George Escher wordt in 1798 tot schout verkozen, maar de beëdiging laat tot 30 maart 1803 op zich wachten. Dit wordt uitbundig gevierd ( inv. nr. 4. ) . Tot één van de ambtsverrichtingen van dr. David George Escher als schout behoort het transport van het Hooge Huys te IJsselmuiden op 1 november 1803 ( Kamper Almanak 1974/'75, pag. 199. ) .
In 1804 overlijdt zijn vrouw. Zij wordt, evenals de jong overleden kinderen, begraven in de Broerekerk te Kampen. Een jaar later hertrouwt dr. David George Escher met de koopmansdochter Maria van Olst (1773-1851). Uit dit huwelijk worden, behalve een jong overleden kind, vier zoons geboren: Berend George (1805-1864), Johannes Adrianus (1807-1892), Marthanus Petrus (1809-1875), en David George (1814-1876).
Vermoedelijk heeft dr. David George Escher na 1814 geen openbare ambten meer bekleed. Na de Franse tijd is het politieke klimaat gewijzigd. Hij sterft op 23 april 1823 te Kampen.
Berend George Escher (1805-1864)
Berend George Escher is geboren in Kampen. In tegenstelling tot zijn voorouders kiest hij niet voor een universitaire studie. Bij Koninklijk Besluit van 29 mei 1820 wordt hij als buitengewoon adelborst geplaatst op De Dageraad.
In die dagen is het niet-gemilitariseerde deel van de Nederlandse zeemacht onderverdeeld in Gouvernementsmarine, Koloniale Marine, en Auxiliair Eskader. De Gouvernementsmarine voert civiel-bestuurlijke taken ter zee uit. Het personeel is Europees. De thuishaven is Nederland. De Koloniale Marine heeft als voornaamste taak de bestrijding van de zeeroverij in de Indische Archipel. De bemanning is overwegend inlands; de hoogste rang is die van kapitein. De Koloniale Marine is permanent gevestigd in de Indische Archipel. Het Auxiliair Eskader is dat deel van de zeemacht, dat tijdelijk in de Indische Archipel is gedetacheerd. Met name tegen het midden van de 19e eeuw beginnen de reorganisaties in de marine op gang te komen.
Na twee jaar varen legt Berend George Escher het examen voor adelborst der 1e klasse af. In 1824 volgen de examens voor luitenant der 2e klasse in de Middellandse Zee en in de Nederlanden ( De Middellandse Zee kent géén getijden, de Noordzee wél. ) .
De rang van buitengewoon luitenant der 2e klasse wordt bereikt in 1827. Berend George heeft dan al verscheidene reizen achter de rug. De jaren 1830 en 1831 worden gekenmerkt door krijgsverrichtingen.
Van 1 mei 1837 tot 21 juni 1840 wordt Berend George Escher gedetacheerd bij de Koloniale Marine. Hij wordt daar onder meer geplaatst op ZM schip Krokodil, dat hydrografische gegevens verzamelt voor de Commissie ter Verbetering van de Zeekaarten ( inv. nr. 19. ) . Bij Koninklijk Besluit van 13 maart 1838 nr. 3 wordt aan de kapitein-ter-zee J.C. Koopman de taak opgedragen om voorstellen te doen tot opheffing van de Koloniale Marine. Zij beantwoordt niet aan haar taak ( Dit werd onder meer veroorzaakt door het gebruik maken van inlands personeel. ) . Pas in 1840 wordt door zijn opvolger, de schout-bij-nacht E. Lucas tot feitelijke opheffing overgegaan. De schepen van de Koloniale Marine worden onder het bevel van de Gouvernementsmarine gebracht. Het Korps Zeeofficieren wordt omgevormd tot het Korps Mariniers.
Op 9 juni 1842 treedt de luitenant-ter-zee der le klasse Berend George Escher in het huwelijk met Johanna Cornelia Pit. Uit het huwelijk worden, behalve twee vroeg overleden kinderen, vier kinderen geboren: George Arnold (1843-1939), Arnold August (1845-1877), Maria Johanna (1846-1898) en Johanna Adriana (1851-1901).
Een jaar later wordt Berend George Escher benoemd tot adjudant bij de directeur en commandant der Marine te Vlissingen. Nog enige overplaatsingen volgen. De inmiddels tot kapitein-luitenant-ter-zee bevorderde Escher krijgt in 1853 het bevel over ZM instructiebrik Zeehond. De exercitie verloopt geheel naar wens van de minister. Escher's zoons maken beide de reis een keer mee ( inv. nrs. 37 en 203. ) . Een commissie bestaande uit de kapiteins Stavenisse de Brauw, Frucht, Vogelpoel, Steffens en de kapitein-luitenant Berend George Escher bieden in 1855 een rapport over de toestand van het Korps Zeeofficieren aan aan de minister van Marine. De commissie wijst onder andere op de nadelige gevolgen van het bevorderen door middel van overplaatsingen: er ontstaat geen hechte band tussen de bemanningsleden. Zij wijst tevens op het chronisch tekort aan goede zeeofficieren ( inv. nr. 20. ) . Het jaar erop belandt hij in een lastig parket. Aan de minister van Marine, Smith van den Broeke, wordt wegens het bereiken van de pensioen-gerechtigde leeftijd eervol ontslag verleend. De Koning moet in de vacature voorzien. De keuze valt op Berend George Escher. Deze bereidt, op dat moment, als commandant van ZM Amalia een reis met Prins Willem Frederik Hendrik naar de Oostzee voor ( Prins Willem Frederik Hendrik (1820-1879), bijgenaamd De Zeevaarder, was een broer van Koning Willem III. Hij diende vanaf 1833 in verschillende rangen bij de marine. De Prins bracht als eerste lid van het Huis van Oranje een bezoek aan Nederlandsch-Indië, waarbij ook Rio de Janeiro werd aangedaan (1836-1838). Hij steunde de scheepsondernemingen en was zijdelings betrokken bij de Billiton-affaire. ) . De kapitein weigert de portefeuille van minister van Marine: er is een groot tekort aan goede zeeofficieren en hij ambieert geen politieke carrière. Bovendien heeft hij de rang van schout-bij-nacht nog niet bereikt ( inv. nr. 21. ) . De Koning is gekrenkt ( De ministeriële verantwoording bestond in theorie reeds in 1848; zij werd echter pas in 1868 in praktijk gebracht. ) . De situatie wordt gered door een ander in de vacature te benoemen, terwijl Berend George Escher directeur-generaal bij het departement van Marine wordt. Deze functie wordt al snel verwisseld voor die van inspecteur en adviseur voor het personeel en materieel der Marine.
In 1857 wordt Berend George Escher benoemd tot directeur en commandant der Marine te Hellevoetsluis. De bevordering tot schout-bij-nacht komt in 1861 af. Hij zal nog eenmaal worden verplaatst, namelijk als directeur en commandant der Marine te Amsterdam in 1862. Op 1 juli 1864 wordt Berend George Escher als titulair vice-admiraal op pensioen gesteld. Acht dagen later overlijdt hij, geplaagd door reumatiek.
Opvallend is de grote rol die het water heeft gespeeld in zijn gezin. Zijn zoon, de luitenant-ter-zee der le klasse Arnold August Escher, deed van 1873 tot 1875 dienst als chef de gamelle (toezicht op de scheepsrantsoenen) tijdens de Atjeh-oorlog. Zijn dochter Maria Johanna huwt op 25 juli 1867 de eerste luitenant der genie Willem Rooseboom (1843-1920). Na haar dood in 1898 wordt Willem Rooseboom benoemd tot Gouverneur-Generaal in Nederlandsch-Indië (1899-1904). Ook zijn zoon George Arnold Escher maakt van water zijn beroep.
George Arnold Escher (1843-1939)
De oudste zoon van Berend George Escher wordt geboren in 's-Gravenhage. George Arnold kiest niet voor het zeemansleven, maar wordt weg- en waterbouwkundig ingenieur. Hij wordt in 1859 ingeschreven aan de Koninklijke Akademie te Delft, waar hij in 1863 afstudeert. Ir. George Arnold Escher is een actief lid van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs. Na zijn studie treedt hij in dienst bij de Staatsspoorwegen, waar hij meewerkt aan de aanleg van de spoorlijn Alkmaar-Nieuwendiep.
In 1867 gaat ir. George Arnold Escher, na het afleggen van een vergelijkend examen, over naar Rijkswaterstaat. Een stap die beslissend is voor de rest van zijn leven. Hij wordt toegevoegd aan de hoofdingenieur van de Waterstaat te 's-Gravenhage. De eerste opdracht bestaat uit de vervaardiging van de waterstaatskaart van Nederland. Tot 1873 verlopen de overplaatsingen en bevorderingen volgens schema. Intussen heeft de Japanse regering aan ir. C.J. van Doorn ( Na de ratificatie van het door de Amerikanen afgedwongen Verdrag van Kanagawa in 1854, verloor Nederland haar monopolie-positie in Japan. Het laatste opperhoofd van Decima, H.C. Donker Curtius en dr. Bauduin voorzagen de Japanse regering van gespecialiseerd personeel. In 1871 werd ir. C.J. van Doorn (1837-1906) uitgenodigd om als hoofdingenieur in dienst van de Japanse regering te treden. Hij vertrok daarheen met de genie-officier I.A. Lindo in 1872. In 1873 volgden nog drie Nederlandse ingenieurs: G.A. Escher, Joh. de Rijke en Nering Bögel. Van Doorn keerde terug naar Nederland in 1880. In latere tijden hebben Engelse ingenieurs de Nederlandse verdrongen. ) verzocht om een ingenieur aan te trekken. De keus valt op ir. George Arnold Escher. Bij Koninklijk Besluit van 9 juli 1873 gaat Escher met onbeperkt verlof met behoud van ancienniteit. In Japan werkt hij onder leiding van Van Doorn samen met de collega's Lindo en De Rijke. De taak bestaat uit het normaliseren van rivieren. Hiertoe zijn onder meer bevloeiingswerken nodig. I. George Arnold Escher wordt achtereenvolgens geplaatst te Osaka (25 september 1873 - 20 mei 1876), Mikuni (22 mei 1876 - 15 december 1876), Tokio (1877) en Shinanogawa (28 april 1877 - 31 juni 1878). De periode in Osaka wordt gekenmerkt door nevenprojecten. Op verzoek van de Engelse Kamer van Koophandel brengen Escher en De Rijke van 3 tot 25 augustus 1875 een bezoek aan Shanghai. Het doel is om tot een verbetering van de rivier de Wangpoo te komen. Het ontwerp hiervoor wordt later door Johan de Rijke ten uitvoer gebracht ( inv. nr. 178 ) . Een tweede nevenproject omvat plannen voor het bevaarbaar maken van de riviermond te Karo (14 januari - 11 februari 1876). De rest van 1876 wordt doorgebracht in Mikuni. Mede op aandringen van Engeland wordt hier de haven verbeterd ( inv. nr. 172. ) . Escher bouwt hier een pier. Tijdens zijn verblijf in Mikuni moet hij betrokken zijn geweest bij het ontwerp voor een school in traditionele stijl.
In Tokio worden de gebruikelijke werkzaamheden verricht. Bovendien verschijnt een rapport over de hogedruk-waterleiding van Yokohama.
Ir. George Arnold Escher heeft het leven in Japan uitvoerig beschreven in zijn memoires ( inv. nr. 69. ) . Hij beschikt over een huishoudster/gezellin, O Matsu genaamd, en de tolk Kiyama. Zijn werk is zuiver technisch van aard; de administratie is in handen van de Japanse regering. De werkzaamheden van de Nederlandse ingenieurs zijn een aantal malen herdacht. In 1931 werd een standbeeld opgericht voor ir. C.J. van Doorn ( inv. nr. 179. ) . Bij de inwijding van het Provinciaal Museum in de vroegere school te Mikuni, werd in 1981 ir. George Arnold Escher herdacht. Ter gelegenheid hiervan heeft de Japanse regering een delegatie van de familie Escher uitgenodigd ( inv. nrs. 331-336. ) .
In juli 1878 wordt de terugreis naar Nederland aanvaard. De reis gaat via Hongkong, Singapore, Java, Egypte en Italië.
Terug in Nederland stelt hij zich op de hoogte van de veranderingen. Hij engageert personeel voor de Japanse regering. Voorts verricht hij in Utrecht waarnemingen over kleuringen bij prof. Donders .
Bij Koninklijk Besluit van 7 april 1879 wordt ir. George Arnold Escher weer opgenomen in het Korps Ingenieurs van de Waterstaat. Via Maastricht en Breda komt hij terecht in Gorinchem, waar hij wordt belast met de sectie Lek-Merwede van de aanleg van het Amsterdam-Merwedekanaal ( inv. nr. 158. ) . In 1890 volgt de benoeming tot hoofdingenieur voor het district Friesland en Groningen, standplaats Leeuwarden. Tot zijn taken behoren de regeling van het bodempeil in Friesland en de verbetering van de haven van Delfzijl. Bij de verbetering van deze haven wordt, naar Frans voorbeeld, een kaaimuur voor zeeschepen gebouwd op een puttenfundering ( inv. nr. 137. ) . In 1903 wordt Escher benoemd tot hoofdingenieur-directeur in de directie Gelderland. Wegens het bereiken van de pensioen-gerechtigde leeftijd wordt hem per 1 juli 1908 eervol ontslag verleend. Ir. George Arnold Escher heeft diverse maatschappelijke nevenfuncties bekleed ( inv. nrs. 180-186. ) .
Hij is tweemaal gehuwd . Het eerst huwelijk met Charlotte Marie de Hartitzsch vond plaats in 1882. Uit dit huwelijk zijn twee zoons geboren: Edmond George (1883-1964) en Berend George (1885-1967).
Zijn eerste vrouw overlijdt in 1885.
Hij hertrouwt in 1892 met Sara Adriana Gleichman. Uit dit huwelijk worden nog drie zoons geboren: Johan George (1894-1969), Arnold August (1896-1925) en Maurits Cornelis (1898-1970).
Ondanks de mooie carrière werpen het vroegtijdig overlijden van zijn eerste echtgenote en het verongelukken van zijn zoon Arnold August ( inv. nr. 125. ) een schaduw over het leven van ir. George Arnold Escher. Hij overlijdt hoogbejaard in 1939.
Berend George Escher (1885-1967)
Berend George Escher is de te Gorinchem geboren tweede zoon uit het eerste huwelijk van ir. George Arnold Escher met Charlotte Marie de Hartitzsch. Zijn moeder overlijdt kort na zijn geboorte. Zijn vader schrijft hem, na de HBS, in aan de Eidgenossische Polytechnisch Hochschule van Zürich ( inv. nrs. 65 en 217; de Zwitserse hogescholen in Zürich en Basel waren vermaard; de werktuigbouwkundige opleiding in Duitsland beroemd. ) . Berend George promoveert aan deze hogeschool in 1911 op het proefschrift Ueber die praetriasische Faltung in den Westalpen, mit besonderer Untersuchung der Carbons an der Nordseite der Tödi.
In hetzelfde jaar huwt hij de Zwitserse Emma Brosy (1888-1976). Uit het huwelijk worden behalve een jong gestorven zoon drie kinderen geboren: Rudolf George (1912-1980), Charlotte Adriana (geb. 1914) en Elisabeth (geb. 1918).
Na een korte periode werkzaam te zijn geweest als privaatdocent, vertrekt dr. Berend George Escher voor de Bataafsche Petroleum Maatschappij naar Nederlandsch-Indië. Hier is hij betrokken bij de bodemkartering en opsporing van aardolie ( De NV Bataafsche Petroleum Maatschappij was een dochtermaatschappij van de Koninklijke /Shell Groep, waarin de exploratie en exploitatie was ondergebracht. ) . Hij wordt in 1922 benoemd tot hoogleraar in de geologie, mineralogie, kristallografie en paleografie. In hetzelfde jaar wordt hij tevens directeur van het Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie te Leiden. De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen biedt haar lidmaatschap aan in 1935. Een groot aantal publicaties verschijnt in de loop der jaren van zijn hand ( inv. nr. 219-224; het archief bevat niet alle publicaties van prof. dr. Berend George Escher. ) . Prof. dr. Berend George Escher bereikt het hoogtepunt in zijn loopbaan, wanneer hij in 1945 tot rector magnificus, wordt gekozen. Hij wordt bij zijn 25-jarig jubileum benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Na zijn emeritaat in 1955 blijven de banden met de universiteit bestaan. Na een werkzaam leven overlijdt Berend George Escher in Arnhem op 11 october 1967.
Rudolf George Escher (1912-1980)
De oudste zoon van prof. dr. Berend George Escher en Emma Brosy behoort tot de artistieke leden der familie. Rudolf George brengt zijn jongste jaren door in Nederlandsch-Indië. Het gezin keert terug naar Nederland in 1922 en gaat in Leiden wonen. Hier doorloopt hij de middelbare school.
Rudolf George krijgt achtereenvolgens piano-, viool-, en schilderlessen, alsmede onderricht in harmonieleer. Hij is leerling aan het Toonkunst Conservatorium te Rotterdam. Hier krijgt hij compositieles van Willem Pijper. Zijn oeuvre begint in 1935 vorm aan te nemen.
In 1937 huwt hij Beatrijs Jongert. Uit het huwelijk worden twee kinderen geboren.
Bij het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 wordt het gehele werk van Rudolf George Escher vernietigd. Hij vlucht naar Reeuwijk. In de loop van de jaren verschijnen diverse publicaties van zijn hand over Debussy en Ravel. Ook in kranten, catalogi en naslagwerken publiceert hij artikelen.
De composities van Rudolf George Escher worden meermaals bekroond. In 1941 krijgt Sinfonia in memoriam Maurice Ravel een eervolle vermelding bij de Alphons Diepenbrock-prijs. De stad Amsterdam eert hem met de Muziekprijs 1945 voor Musique pour l'esprit en deuil; Le vrai visage de la paix wordt in 1953 bekroond. De prof. van der Leeuw-prijs valt hem ten deel voor de compositie Le tombeau de Ravel. Zijn werk Sonate concertante voor piano en cello wordt met de Willem Pijper-prijs bekroond in 1967. Twee jaar later volgt de Visser-Neerlandia-prijs voor Quintetto à fiatti. Ten slotte ontvangt Rudolf George Escher de Johan Wagenaar-prijs voor zijn totale oeuvre.
Rudolf George Escher is o.a. verbonden geweest aan het Amsterdamsche Conservatorium. Van 1964 tot 1977 is hij wetenschappelijk hoofdambtenaar aan het Instituut voor Muziekwetenschap van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Bij dit instituut heeft hij zich beziggehouden met audiologie en structuralistische musicologie.
Rudolf George Escher heeft, op instigatie van de uitgever Balkema, in 1943 getracht om tot een artistieke samenwerking met zijn oom, de graficus Maurits Cornelis Escher, te komen. Deze samenwerking is mislukt.
Rudolf George overlijdt, ernstig ziek, in 1980.
Johan George Escher (1894-1969)
Johan George Escher is de oudste zoon uit het tweede huwelijk van ir. George Arnold Escher met Sara Adriana Gleichman. Zijn eerste jaren brengt hij door in Leeuwarden. Na het gymnasium in Amersfoort meldt hij zich als vrijwilliger bij de landmacht voor een periode van twaalf jaar ( inv. nr. 282. ) . Hij begint in hetzelfde jaar zijn studie rechten in Leiden. Johan George wordt in 1914 bevorderd tot reserve-korporaal, in 1916 tot reserve-sergeant. Hij slaagt in 1917 voor het kandidaatsexamen. Hij gaat van 1 december 1919 tot 9 augustus 1924 met groot verlof. Intussen wordt hij van de infanterie overgeplaatst naar de landweer. Op 19 juli 1926 loopt het dienstcontract af. Na het ontslag uit de militaire dienst treedt hij in het huwelijk met de onderwijzeres Emilie Cornelia Marie Nemitz (1899-1976). Uit het huwelijk worden twee zoons geboren: Arnold George (geb. 1931) en Johan George Balder (geb. 1935). Johan George legt in 1937 het doctoraal-examen rechten af. Hij wordt benoemd tot substituut-griffier bij het kantongerecht ( inv. nr. 283. ) en het Gerechtshof in Amsterdam. Van mr. Johan George Escher zijn twee dichtbundels verschenen. De eerste, Het bezwaarde hart ( inv. nr. 287. ) , dateert uit 1937. De tweede, Oude en nieuwe gedichten ( inv. nt. 288. ) verschijnt vlak voor zijn dood in 1969.
Maurits Cornelis Escher (1898-1972)
Maurits Cornelis Escher is de jongere broer van bovengenoemde Johan George. Hij is evenals zijn broer in Leeuwarden geboren en brengt zijn eerste jaren door op het Princessehof ( inv. nrs. 130-133. ) aldaar. Het gezin verhuist in 1903 naar Arnhem. Hier doorloopt Maurits de middelbare school. Zijn opleiding tot graficus geschiedt aan de School voor Bouwkunst en Sierende Kunsten te Haarlem. Eén van zijn leermeesters is S. Jesserun de Mesquita.
Na zijn studie kiest Maurits Rome als domicilie (1923-1935), vanwaar hij diverse studiereizen maakt door Italië, Spanje, Zwitserland en België.
De eerste tentoonstelling in Nederland vindt plaats in 1924. Hij huwt in hetzelfde jaar de Italiaanse Giulia Umiker (geb. 1897). Uit het huwelijk worden drie zoons geboren: George Arnold (geb. 1926), Arthur Eduard (geb. 1928) en Jan Christoffel (geb. 1938). In het begin van de jaren dertig verschijnen enige boeken met houtsneden van Maurits Cornelis Escher. Een uitvoerige bestudering van de Moorse mozaïeken in het Alhambra te Granada leiden tot een keerpunt in zijn werk. Hij gaat over van landschappen naar beeldgedachten. Escher verplaatst zijn domicilie van Zwitserland, waar hij sinds 1935 woont, naar Brussel. Hij verhuist definitief naar Baarn in 1941. In 1958 verschijnt zijn boek Regelmatige vlakverdeling, een onderwerp, dat hem bijzonder boeit.
In de jaren 1962 tot en met 1972 gaat zijn gezondheid snel achteruit. Een lezingen-cyclus in Amerika moet worden afgelast. Hij overlijdt te Hilversum in 1972.
Over het werk van Maurits Cornelis Escher is veel geschreven. Tijdens zijn leven is hij tweemaal onderscheiden: ridder en officier in de Orde van Oranje-Nassau, respectievelijk in 1955 en 1967.
De familie Gleichman
De grootgrondbezitters-familie Gleichman komt omstreeks 1760 naar Rotterdam. Zij verstevigt haar positie door huwelijken met leden van gevestigde handelsfamilies of die veel politieke invloed hebben. De bekendste telg uit dit geslacht is mr. Johan George Gleichman (1834-1906). Hij heeft vele functies en ambten bekleed: advocaat te 's-Gravenhage, agent (1867) en directeur-secretaris der Nederlandse Bank (1870), minister van Financiën (1877-1879), lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1880-1901), voorzitter dier Kamer (1891-1901), curator van de Rijksuniversiteit te Utrecht (1895-1897), minister van Staat (1898 -1906) en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (1901-1906 De naam Gleichman is verbonden aan een aantal belasting-maatregelen om de schulden, veroorzaakt door de Atjeh-oorlog, te dekken: de wet op het recht van successie en overgang in de rechte linie (1878 ); de effectenbelasting; en de wet tot herziening van de belastbare opbrengst van ongebouwde eigendommen (1879). Zijn politieke faam heeft hij echter verworven als voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De familie Bogaers
De familie Bogaers verhuist in de veertiger jaren van de 18e eeuw van Geldrop naar 's-Gravenhage. Adriaan Bogaers (1722-1809) en zijn zoons Jan (geb. 1765) en Frans (geb. 1786) maken carrière als ambtenaar bij de Raad van State. Het bekendste familielid is echter de zoon van Frans, Adriaan Bogaers (1795-1870).
Adriaan krijgt extra wiskundelessen om een betere maatschappelijke positie te kunnen bereiken, indien hij in dienst moet. In dat kader legt hij ook het landmetersexamen af ( inv. nr. 547. ) . Vervolgens gaat hij rechten studeren om aan de conscriptie te ontkomen ( Gleichman, pag. 17, 18. ) . Na een korte studie wordt hij advocaat te Rotterdam (1813 ); plaatsvervangend rechter (1829), lid van de arrondissementsrechtbank (1838), rechter-commissaris, vice-president van de rechtbank (1847). Toenemende doofheid maakt het hem in l853 onmogelijk om nog langer zijn vak uit te oefenen. Adriaan Bogaers is voornamelijk bekend om zijn vele dichtwerken en artikelen over taalkundige onderwerpen. De meest bekende hiervan zijn: De togt van Heemskerk naar Gibraltar (1837), Verhandeling over het wezen der uiterlijke welsprekendheid (1839) ( inv. 555. ) , voorts werken over Bilderdijk en Anna Bijns. Hij is zijn hele leven actief geweest in literaire kringen en was intiem bevriend met Tollens. Adriaan Bogaers was meester in de Orde van de Vrijmetselarij ( inv. nr. 542. ) . De dood van zij vrouw, Maria Elisabeth Gleichman (1804-1829), is hij nooit te boven gekomen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De familie Escher valt uiteen in een gemeenschappelijke, een a-en een b-tak ( inv. nr. 328. ) . Het onderhavige archief is afkomstig uit tak b. Het archief beslaat 5 m. en omvat de periode 1645 tot heden. Twee persoonsarchieven zijn, om verschillende redenen, afgezonderd van het archief. In het eerste geval betreft het het archief van de componist Rudolf George Escher (1912-1980). Dit is eigendom van zijn weduwe, mevrouw B. Escher-Jongert, te Amsterdam. Het Rudolf-Escher-archief kan worden geraadpleegd voor onderzoek. In het tweede geval gaat het om het archief van de graficus Maurits Cornelis Escher (1898-1972). Zijn werk werd reeds tijdens zijn leven ondergebracht in de M.C. Escher-stichting ( M.C. Escher-stichting, 1968-1980; voorzitter: ir. G.A. Escher; secretaris: dr. J.L. Locher, en prof. dr. A.E. Escher. ) en in langdurig bruikleen afgestaan aan het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage. De Stichting besloot in 1980 om de nalatenschap van Maurits Cornelis Escher, om succcessierechtelijke redenen, te verkopen ( Volkskrant (?), 23 mei 1980. ) . Ongeveer een derde van zijn werk bleef in het bezit van de familie. Een derde werd verkocht aan het Gemeentemuseum. Dit gedeelte omvat het grafisch werk, tekeningen, en het archief. Een laatste deel omvat schetsen, de onbruikbaar gemaakte drukblokken en lithografische stenen. Dit gedeelte werd voor 1 miljoen dollar verkocht aan de Amerikaanse kunsthandelaar Sachs. Het copy-right berust bij de diverse eigenaren.
Het familiearchief is in eerste instantie opgebouwd uit de persoonsarchieven van de familie zelf. Door het huwelijk van Sara Adriana Gleichman (1860-1940) met ir. George Arnold Escher (1834-1939) erft de familie Escher een groot gedeelte van het familiearchief-Gleichman. Het laatstgenoemde archief was reeds in 1870 uitgebreid met archivalia van de familie Bogaers.
De dochter van de jurist en letterkundige Adriaan Bogaers (1795-1870), Johanna Maria, schonk in 1870 delen van het familiearchief-Bogaers aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage en aan het Rotterdamsch Leeskabinet. In 1877 droeg deze instelling de archivalia over aan het Algemeen Rijksarchief.
Het archief werd door mr. A.. Escher op 31 maart 2008 geschonken, met uitzondering van de nummer 6, 144, 162, 163, 14, 168, 170-171, 173, 175, 177, 232-242, 246, 320 , 513, 514, 557-558.
De originele stukken genummerd 68-128 zijn na schenking uitgeleend aan de schenker. Het Nationaal Archief heeft ter vervanging kopieën gamaakt.
Schenking (van een niet overheidsarchief)

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Het archief is ontdaan van dubbele exemplaren van de publicaties van mr. Johan George Gleichman.
Verantwoording van de bewerking
Het familiearchief-Escher bevat verscheidene series brieven, foto alba en memoires. Er waren 14 portefeuilles welke uiteen vielen in twee genummerde series en nog een portefeuille-Bogaers. De serie genummerd 1-8 bevatte een deel van de archivalia afkomstig van ir. George Arnold Escher en zijn vader Berend George Escher (1805-1864). Deze persoonsarchieven waren geheel vermengd; elke systematiek ontbrak.
De serie genummerd I-V omvatte een groot gedeelte van het persoonsarchief afkomstig van de politicus mr. Johan George Gleichmar (1834-1906). Deze portefeuilles waren in 1971 chronologisch geordend.
De portefeuille-Bogaers bevatte archivalia afomstig van drie generaties.
De oude orde kon geen toegankelijkheid bieden. De archivalia zijn op de diverse personen teruggebracht. Hiervoor moesten alle portefeuilles worden gesplitst. Binnen de persoonsarchieven is een scheiding privéleven - openbaar leven aangebracht, met eventuele sub-rubrieken. Binnen elke rubriek is chronologische volgorde toegepast.
De levensbeschrijvingen van Rudolf George Escher en Maurits Corlis Escher zijn in de inventaris opgenomen, evenals een kort overzicht van elders berustende archivalia.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Familie Escher, nummer toegang 2.21.371, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Escher, 2.21.371, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Korte inhoudsopgave van de archivalia van Maurits Cornelis Escher (1898-1972), welke in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage berusten:
  • Zakagenda's, 1923-1944.
  • Reisdagboeken, 1920-1960.
  • Fotoalba, 1923-1937.
  • Receptieboek, 1926.
  • Correspondentie met zijn kinderen, 1954-1971.
  • Correspondentie zakelijk, 1951-1972.
  • Opdrachten, tot en met ca. 1969.
  • Lezingen, 1960-1970.
  • Tentoonstellingen, 1969-1973.
  • Prijslijsten van kunsthandelaren.
  • Bijzondere onderwerpen i.v.m. werk.
  • Documentatie.
  • Knipselboeken houdende kritieken, 1926-1966.
  • Culturele prijzen, 1965, 1971.
Korte inhoudsopgave van de archivalia van Rudolf George Escher (1912-1980), welke eigendom zijn van mevrouw B. Escher-Jongert te Amsterdam:
  • Briefwisselingen met o.a. de graficus Maurits Cornelis Escher (1898-1972) en de componist Peter Schat, 1940-1980.
  • Partituren, 1940-1980.
De omvangrijke collectie oude boeken en handschriften van mr. Adriaan Bogaers berusten in de Koninklijke Bibliotheek ( Van Dijk, pag. II. ) .
Publicaties
Archieven Familiearchief-Escher. G.A. Amsterdam, archief van de weeskamers. G.A. Kampen, rechterlijk archief. G.A. 's-Gravenhage, burgerlijke stand. Dijk, F. van: Inventaris van het archief van Adriaan Bogaers, klerk ter secretarie van de Raad van State en het Comité tot de Algemene Zaken van het bondgenootschap te Lande (1749-1798), 's-Gravenhage, 1984.
Literatuur Aa, A.J. van der: Aardrijkskundig Woordenboek , 10 dln., Zaltbommel, 1978 (herdruk). Backer Dirks, F.C.: De Gouvernementsmarine in het voormalige Nederlandsch-Indië in haar verschillende tijdsperioden geschetst, 1861-1949 , Weesp, 1985. Escher, R. en M.C.: Beweging en metamorfosen, een briefwisseling , Amsterdam, 1985. Gleichman, J.G.: Het leven van mr. Adriaan Bogaers (1795-1870) , Amsterdam, 1875. Hazewinkel, H.C.: John Goddard, Engels koopman te Rotterdam, 1690-1767 , in: Rotterdams Jaarboekje 1948, pag. 143-177. Jansen, H.P.H.: Lexicon Geschiedenis der Lage Landen , Utrecht/Antwerpen, 1983. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam, Gedenkboek 1803-19?? Rotterdam, 1928. Kamper Almanak 1974/1975. Molhuysen, P.C. (red.): Biografisch Woordenboek van Nederland , 10 dln. , Leiden, 1912-1937. Nederlands Patriciaat , jaargangen 2, 15, 24, 37, 61, 63. Opstall, M.E. van e.a.: Vier eeuwen Nederland-Japan, kunst, wetenschap, handel , Lochem, 1983. Renting, R.A.D.: Een legende in de familie Mispelblom Beijer, in: Rotterdams Jaarboekje 1958, pag. 129-157. IJsselakademie, 8e jrg., nr. 1 (1985): Zwitserse voorouders langs de IJssel .

Archiefbestanddelen