Archief
Titel
2.27.26 Inventaris van de archieven van het Geneeskundig Staatstoezicht en zijn taakopvolger, het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, 1865-1920
Auteur
C. de QuaastenietCopyright
Nationaal Archief, Den Haag
2008 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Geneeskundig Staatstoezicht [later: Staatstoezicht op de Volksgezondheid], Jaarverslagen Staatstoezicht Volksgezondheid Jaarverslagen
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1865-1920
Archiefbloknummer
X18Omvang
; 88 inventarisnummer(s) 2,80 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Geneeskundig Staatstoezicht Staatstoezicht op de VolksgezondheidSamenvatting van de inhoud van het archief
De archief bevat vergaderstukken en notulen van vergaderingen, jaarverslagen, circulaires, missiven, rapporten, Koninklijke Besluiten (KB's), ministeriële beschikkingen (MB's) en resoluties van Gedeputeerde Staten (GS) afkomstig van het Geneeskundig Staatstoezicht en het Staatstoezicht op de VolksgezondheidArchiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Wettelijk
In 1865 werden er vier wetten bekrachtigd betreffende de volksgezondheid.
- Wet van den 1sten Junij 1865, Staatsblad no. 58, regelende het Geneeskundig Staatstoezigt;
- Wet van den 1sten Junij 1865, Staatsblad no. 59, regelende de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van geneeskundige, apotheker, hulpapotheker. leerling-apotheker en vroedvrouw;
- Wet van den 1sten Junij 1865, Staatsblad no. 60, regelende de uitoefening der Geneeskunst; en
- Wet van den 1sten Junij 1865, Staatsblad no. 61, regelende de uitoefening der artsenijbereidkunst.
Bij de Wet van 1 juni 1865, Stbl. 58 werd het Staatstoezicht op de Volksgezondheid in Nederland uitgevoerd. In deze wet werd bepaald dat het toezicht op de volksgezondheid het volgende zou gaan omvatten:
- "het onderzoek naar den staat der volksgezondheid en, waar noodig, de aanwijzing en bevordering ter verbetering", en
- "het handhaven der wetten en verordeningen, in het belang der volksgezondheid vastgesteld".
Het toezicht werd opgedragen aan inspecteurs, adjunct-inspecteurs en geneeskundige raden die allemaal vielen onder de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken.
De voornoemde (adjunct-)inspecteurs en geneeskundige raden werden benoemd door de Kroon en waren dus ambtenaren. Zij werden belast met de regeling van alle werkzaamheden die aan het geneeskundig staatstoezicht waren verbonden.
De inspecteurs werden voor een enkele provincie of voor een aantal provincies tezamen aangesteld. Zij hadden in hun kring of regio opsporingsbevoegdheid en werden bijgestaan door de adjunct-inspecteurs en door een geneeskundige raad. De adjunct-inspecteur was ondergeschikt aan de inspecteur. De geneeskundige raden had leden en plaatsvervangende leden en een secretaris. Zij moesten de inspecteurs ondersteunen bij de werkzaamheden. Een geneeskundige raad bestond uit 6 tot 10 geneeskundigen, 2 tot 6 apothekers en één rechtsgeleerde. De inspecteur was zelf voorzitter van de geneeskundige raad.
De inspecteur was enerzijds adviseur van de provinciale en gemeentelijke besturen, anderzijds was hij adviseur van de Minister. Hij trad op als er "eene de volksgezondheid bedreigende of buitengewone sterfte veroorzakende ziekte" ontstond en gaf hiervan onder andere kennis aan de Minister. Hij verzamelde de sterftestatistieken der gemeenten en zond een jaarverslag van zijn bemoeiingen aan de Minister en aan Gedeputeerde Staten.
Hoewel er dus een centraal toezicht - of liever gezegd, een toezicht van rijkswege - werd ingesteld, was de regeling niet echt centralistisch; de gemeentelijke autonomie bleef gehandhaafd. Wel werd de beoordeling van de bevoegdheid van de beroepsbeoefenaren onttrokken aan de gemeenten en toegekend aan de inspecteurs.
De inspecteurs moesten immers de wetten handhaven, dus dienden zij ook te beoordelen of iemand al of niet volgens de wet bevoegd was de praktijk uit te oefenen. Teneinde deze beoordeling mogelijk te maken is voor de beroepsbeoefenaren in de Wet uitoefening geneeskunst en in de Wet uitoefening artsenijbereidkunst de verplichting opgenomen het bewijs van hun bevoegdheid bij vestiging door de inspecteur te laten viseren.
In 1901 bleek dat de wet, waarvan men aanvankelijk zoveel verwachtingen had, toch niet naar behoren voldeed. Het ontwerp van de wet van Minister Goeman Borgesius, dat met de publicatie in het Staatsblad 157 van 21 juni 1901 van kracht werd, omschreef de taak van het Staatstoezicht weliswaar op dezelfde wijze als de Wet van 1865 gedaan had, maar het werd nu opgedragen aan vier instanties:
- de Centrale Gezondheidsraad,
- de Hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid,
- de Inspecteurs van de Volksgezondheid, en
- de gezondheidscommissies.
Met de wetswijziging wilde men een strakke organisatie creëren waarbij de Centrale Gezondheidsraad, bestaande uit zeven leden, waaronder de vier hoofdinspecteurs, een centraal coördinerend orgaan moest worden. Daarbij moesten de hoofdinspecteurs met een aantal inspecteurs als ondersteuning het toezicht op de volksgezondheid gaan houden. Elke functionaris kreeg daarbij een deel van het land toegewezen. De gezondheidscommissies werden vanaf 1901 door de commissarissen der provincie benoemd en niet meer, zoals vóór 1865, door een plaatselijk bestuur.
De verwachting was dat met deze nieuwe organisatie het toezicht op de volksgezondheid zou verbeteren, maar dat viel tegen. De Centrale Gezondheidsraad functioneerde minder goed dan verwacht. De inspecteurs werden meer gezien als doorgeefambtenaren dan als medisch specialisten. Echter de inspecteurs fungeerden als de belangrijkste steunpunten in het staatstoezicht en als dé deskundigen uit de praktijk. Over hen, evenals over de gezondheidscommissies werden weinig klachten gehoord.
In 1919 trok Minister Aalberse uit deze stand van zaken de consequenties met een wetsvoorstel dat leidde tot de Gezondheidswet van 27 november 1919, Stbl. 784. De omschrijving van het staatstoezicht bleef bijna onveranderd. Het werd nu opgedragen aan hoofdinspecteurs, inspecteurs, toegevoegde ambtenaren en gezondheidscommissies. De Centrale Gezondheidsraad verdween als leidinggevend orgaan en werd omgezet in een adviserend lichaam onder de nieuwe naam Gezondheidsraad. Tussen inspectie en ministerie was vanaf 1920 geen instantie meer ondergeschoven. De hoofdinspecteurs stonden aan het hoofd van een onderdeel van het staatstoezicht; zij waren deskundig en hadden op hun terrein het gehele land als ambtsgebied. De inspecteur was belast met een onderdeel van het staatstoezicht., hetzij in het gehele land of een gedeelte daarvan. Volgens het Uitvoeringsbesluit van 19 februari 1920, Stbl. 83 zou de Gezondheidsraad gevraagd of ongevraagd de Minister van advies dienen betreffende alle aangelegenheden van de volksgezondheid.
De hoofdinspecteur oefende de leiding uit door samenwerking te coördineren en door het geven van voorlichting van advies; van de inspecteur werd eenzelfde samenwerking verwacht en het in acht nemen van de wenken en opdrachten van de hoofdinspecteur.
De Gezondheidswet van 1919 bleef gehandhaafd tot 1933. Daarna werden uit overwegingen van bezuiniging de gezondheidscommissies opgeheven.
Werkzaamheden
Op 16 januari 1866 opende Minister Thorbecke de eerste inspecteursvergadering met een door hem zelf opgestelde agenda waarbij hij eerst de vijf meest dringende punten onder de aandacht van de inspecteurs bracht.
Deze vijf punten waren:
- een reglement van orde voor de geneeskundige raden;
- regeling van de visitatie der apotheken;
- het bepalen wat er gebeuren moest met de archieven en verdere bezittingen van de voormalige provinciale commissies;
- beraad over datgene, wat gedaan moest worden in verband met de dreigende epidemische ziekten; hierbij werd in et bijzonder aan cholera gedacht;
- een begin maken met de geneeskundige plaatsbeschrijvingen.
Andere punten betroffen de koepokinenting en het op voorraad hebben van koepokstof, het toezicht op gebouwen, de geneeskundige armenverzorging, de ziekten die de volksgezondheid bedreigden, de inrichting van de sterftestatistiek en van de jaarverslagen, en het examen van vroedvrouwen en leerling-apothekers.
Nadat al deze punten waren behandeld, bespraken de inspecteurs nog een aantal vragen, zoals het aantal en de taak van de adjunct-inspecteurs, de mate waarin de inspecteurs dienden mee te werken aan de oprichting van gezondheidscommissies, de aandacht die aan veeziekten moest worden besteed. Daarbij bestudeerden zij de vier wetten van juli 1865 om na te gaan welke onzekerheden en vragen zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden konden voordoen.
In de eerste maanden werd veel vergaderd om de Minister zo snel mogelijk antwoord te kunnen geven op zijn agendapunten. Zodra dit eenmaal gebeurd was, werden de vergaderingen gemiddeld tweemaal per jaar gehouden.
Nadat de eerste organisatorische maatregelen genomen waren, werd veel tijd besteed aan de besmettelijke ziekten, met als gevolg hiervan de oprichting van het "Witte Kruis", welke de kiem vormde van de gehele organisatie van particuliere activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg.
Onderzoek naar de toestand van logementen en slaapsteden leidde naar de hygiënische toestand van woningen en vandaar naar de Woningwet en het staatstoezicht op de volkshuisvesting.
Het onderzoek naar fabrieken en werkplaatsen leidde enerzijds tot de Hinderwet en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden van de inspecteurs, anderzijds topt de Arbeidswet, de Veiligheidswet en de Arbeidsinspectie.
Zo leidde het onderzoek naar de schoolgebouwen tot het ontwerpWet bewaarscholen, hetgeen weer de kiem vormde van waaruit later de moederschaps- en zuigelingenzorg voortkwam.
Het toezicht op levensmiddelen en vlees kreeg zin beslag in de Warenwet en de Vleeskeuringswet 1919.
De bemoeiingen met vroedvrouwen leidde later tot de bemoeiing met verpleegkundigen, ziekenverzorgsters en paramedische beroepen.
De aandacht voor veeziekten en ziekten van dieren die mensbedreigend waren, leidde tot de Veewet en een apart veterinair staatstoezicht dat pas veel later weer bij het Staatstoezicht op de Volksgezondheid werd gevoegd.
Het toezicht op de naleving van de bestaande wetten en verordeningen werd met iedere nieuwe wet verder uitgebreid.
De verontreiniging van water, bodem en lucht waren aanvankelijk gekoppeld aan de bestrijding van besmettelijke ziekten, maat kreeg later een zelfstandige aanpak.
Vanaf het begin heeft het staatstoezicht de statistiek als een zeer belangrijk middel voor de uitoefening van de taak beschouwd. Zo werden in het eerste jaarverslag gedetailleerde tabellen betreffende de doodsoorzaak en het aantal verstrekte vaccinaties tegen pokken opgenomen.
Door al deze initiatieven bleken de inspecteurs een vooruitziende blik te hebben gehad aangezien zij hiermee een stevige basis neerlegden voor het huidige terrein van de gezondheidszorg en het toezicht daarop.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De archiefstukken werden in de loop van hun bestaan per (wisselende) periode gedrukt en in boekvorm opgenomen in de bibliotheek van het ministerie waar het beleidsterrein Volksgezondheid was ondergebracht. Pas in 2004 vond de overdracht van deze serie gedrukte boekwerken plaats naar het semi-statisch archief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en kon een inventarisatie worden gemaakt van de aanwezige delen.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording van de bewerking
De verzameling is een van verschillende kanten bijeengebrachte serie gedrukte boekdelen. Op of in de delen zijn kenmerken te vinden van de verscheidene organisaties van waar de delen afkomstig zijn. Gezien de begin- en eindjaren en de inhoud van de delen kan worden gesteld dat deze serie gedrukte boekdelen volledig is.
Het bestand bevat 88 delen verpakt in 25 archiefdozen met een totale omvang van 3,250 meters.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Van een aantal delen zijn de banden vanwege het veelvuldig gebruik beschadigd of losgeraakt.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Geneeskundig Staatstoezicht [later: Staatstoezicht op de Volksgezondheid], Jaarverslagen, nummer toegang 2.27.26, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Staatstoezicht Volksgezondheid Jaarverslagen, 2.27.26, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar