Terug naar zoekresultaten

3.03.104 Inventaris van de archieven van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (1958) 1980-1989 (1996) en het Parket van de Officier van Justitie te 's-Gravenhage 1980-1989

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.03.104
Inventaris van de archieven van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (1958) 1980-1989 (1996) en het Parket van de Officier van Justitie te 's-Gravenhage 1980-1989

Auteur

H.H. Vlasbloem

Versie

30-08-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2012 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Arrondissementsrechtbank en Parket Officier van Justitie Den Haag [blok 1980-1989]
Rechtbank Den Haag 1980-1989

Periodisering

archiefvorming: 1980-1989
oudste stuk - jongste stuk: 1958-1989

Archiefbloknummer

37317

Omvang

; 4710 inventarisnummer(s) 375,55 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Taak en samenstelling van de arrondissementsrechtbank
In Nederland is de berechting van burgerlijke geschillen, schuldvorderingen en strafbare feiten vanouds opgedragen aan de rechterlijke macht. De Wet op de rechterlijke organisatie van 1827 bepaalt dat tot die (gewone) rechtelijke macht behoren de kantongerechten, de arrondissementsrechtbank, de gerechtshoven en de Hoge Raad. In totaal zijn er in de jaren 1980-1989 met het ezelsbruggetje dat luidde 1 mei 1962: 1 Hoge Raad, 5 gerechtshoven, 19 arrondissementsrechtbanken en 62 kantongerechten, met daarnaast dan nog de administratieve rechtspraak met raden van beroep, ambtenarengerechten, een centrale raad van beroep en een tariefcommissie. De rechters bij de kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken worden aangeduid als kantonrechter respectievelijk rechter, die bij de gerechtshoven en de Hoge Raad als raadsheer.
Om nu te bepalen bij welk gerecht (instantie) een bepaalde zaak moet worden behandeld, geeft de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) duidelijkheid. Sommige zaken moeten voor een kantongerecht dienen, terwijl andere procedures bij een rechtbank, gerechtshof of de Hoge Raad moeten worden aangebracht. De bevoegdheid van de soort rechter wordt 'absolute competentie' genoemd. Als vastgesteld is welk soort rechter bevoegd is, moet nog worden bepaald in welke plaats (rechtsgebied) de rechter bevoegd is om de zaak te behandelen. Dit wordt 'relatieve competentie' genoemd.
Er zijn in het Nederlands recht verschillende verdelingen te maken. Een veel gebruikte is die van publiek- en privaatrecht en die van materieel en formeel recht. Bij publiekrecht regelt het recht de verhoudingen tussen de burger en de overheid en bij privaatrecht (ook wel civiel of burgerlijk recht genoemd) de verhoudingen tussen de burgers onderling. In het materieel recht zijn de geldende rechtsregels vastgelegd en het formeel recht of procesrecht geeft de regels aan hoe de gang van zaken in een gerechtelijke procedure gevoerd moeten worden om het materiële recht te waarborgen.
Tot het publiekrecht rekent men het staatsrecht, bestuursrecht (of administratief recht), strafrecht en het volkenrecht (of internationaal publiekrecht). Tot privaatrecht rekent men het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en het internationaal privaatrecht (IPR).
Ook in de jaren tachtig hebben zich in de Nederlandse maatschappij ingrijpende veranderingen voorgedaan die van grote betekenis zijn geweest voor de positie en het functioneren van de Rechterlijke Macht. Er bestond in het begin van de jaren 80 een situatie van chronische overbelasting van de rechtsverzorging. Het zaaksaanbod steeg jaarlijks met vijf procent. Bij de voorbereiding van de Justitiebegroting 1984 ontstond een fors probleem met betrekking tot de personeelssterkte van de rechterlijke organisatie. Minister mr. F. Korthals Altes stelde de stuurgroep onderzoek functioneren rechterlijke organisatie (OFRO) in, die werd uitgevoerd door het organisatieadviesbureau Berenschot. De aanbevelingen werden op 23 december 1986 uitgebracht in een eindrapportage, waarbij besloten werd om in de arrondissementen ‘s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch en Zwolle te experimenteren met de decentralisatie en de nieuwe managementstructuur (de unitstructuur en van de Directie Gerechtelijke Ondersteuning), die ik verderop in deze inventaris uiteenzet.
Al bij de behandeling van de Justitiebegroting 1972 beloofde de toenmalige minister van Justitie mr. A.A.M. van Agt, de Tweede Kamer een staatscommissie in te stellen, die zich moest buigen over een algehele herziening van de rechterlijke organisatie. Deze staatscommissie Herziening Rechterlijke Organisatie (HRO) bracht pas in de jaren 1984-1985 in twee delen haar eindrapportage uit, vormgegeven in drie fasen, waarbij de voltooiing buiten het bestek valt van deze inventaris.
Het kabinet Lubbers II nam in 1989 genoemde voorstellen van het eerste rapport in grote lijnen over. Deze kwam, zeer kort samengevat, op het volgende neer: integratie van alle civiele - , straf - en bestuursrechtspraak in eerste aanleg in geïntegreerde gerechten. De mogelijkheid dat alle hoger beroepen door de gerechtshoven zouden worden behandeld werd niet door het kabinet overgenomen, maar de cassatiemogelijkheid wel.
Met de bekrachtiging van de wet Voltooiing eerste fase HRO vond de integratie van de tien Raden van Beroep/Ambtenarengerechten en 19 arrondissementsrechtbanken in rechtbanken “nieuwe stijl” op 1 januari 1994 plaats. Met ingang van nieuwjaarsdag 2002 werden de kantongerechten in de rechtbanken geïntegreerd.
Het jaar 1989 is een jaar van tal van projecten op het gebied van de herziening van de rechterlijke structuur, maar ook op het gebied van de reeds geschetste unitvorming, de functie gerechts-of parketsecretarissen, de invoering van het eerste deelsysteem COMPAS (=Communicatie Openbaar Ministerie Parket Administratie Systeem) voor ondersteuning van de afhandeling van kanton - en rechtbankstrafzaken, waar in 1983 mee was gestart, als project en tenslotte een interdepartementale werkgroep tussen Justitie en Rijksgebouwendienst opgezet (JR-120): JR-120 staat voor J=Justitie en R= Rijksgebouwendienst) 120 miljoen gulden op jaarbasis om de huisvesting te verbeteren.
Naast het in 1983 gerenoveerde IBIS (Interim Boete Incasso Systeem), dat voor de verwerking van de door de rechter opgelegde boetes dient, is reeds op grote schaal sedert medio 1982 tekstverwerkende apparatuur in gebruik genomen voor het vervaardigen met name van telasteleggingen in strafzaken. De oudere versie IBIS was met de instelling van het Centraal Ontvangkantoor der Gerechten (COG) in 1978 al operationeel. Bij de parketten en het COG stonden servers (centrale verwerkingseenheden) die gegevens die betrekking hadden op bij arresten en vonnissen opgelegde onvoorwaardelijke geldboeten doorzonden via vaste telefoonlijnen naar het Rijkscomputercentrum te Heerlen.
In 1983 werd er in ’s-Gravenhage gestart met twee grote automatiseringsprojecten te weten: COMPAS en MITRA. Deze laatste afkorting stond voor Management Informatie Systeem Strafrechtstoepassing. Beide projecten bestreken het gehele verwerkingsproces van de binnengekomen strafzaken op het Arrondissementsparket. Door een kabelbreuk in 1985 in Den-Haag liepen de projecten grote vertraging op. MITRA werd in 1986 operationeel en pas op 1 september 1988 werd het eerste deelsysteem van COMPAS in gebruik gesteld op het arrondissementsparket in Arnhem.
In 1986 werden er 450 tekstverwerkers, de zgn. Wordplexmachines (modellen WPX-2 en 4) gebruikt binnen de rechterlijke organisatie. In de loop van 1988 werden deze snelle schrijfmachines met een geheugen uit 1982 vervangen door Olivetti’s met MS-DOS besturingssysteem en met als software Wordperfect.
Op het arrondissementsparket was per 31 december 1989 een personal computer (PC)-dichtheid van 15 personal computers op 150 personen! De aan het einde van 1989 in gebruik zijnde automatiseringssystemen waren o.a. COMPAS, IPAS (Interim Parket Administratie Systeem Kantongerechtzaken), WAM/MIS (Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen/Management Informatie Systeem) IBIS (Interim Boete Incasso Systeem) en ISIS (Interim Slachtoffer Informatie Systeem) en tenslotte enkele kleinere lokale systemen. Het parket ging met ingang van 1 januari de strafzaken van de kantongerechten behandelen m.b.v. COMPAS . Waarbij voorgenoemde applicaties in COMPAS-kanton waren opgegaan.
Ook werden in deze jaren voor de civiele griffie van de Zittende Magistratuur automatiseringssystemen (landelijk of regionaal) ontwikkeld voor bijvoorbeeld de civiele roladministratie, voogdij en bewindadministratie bestaande uit een elektronische kaartenbak. In 1987 beschikte de griffie over 12 tekstverwerkers en 1 PC. Ook waren hier veel tegenslagen op het gebied van automatisering, zodat pas in 1993 haar werkzaamheden op de civiele en familie unit werd ondersteund door pc’s met het Nieuw Administratief Rechtsondersteunend Civiel Informatie Systeem (NARCIS) op een NOVELL netwerk. Wel werkte men hoofdzakelijk voor het arrondissementsparket met Interim Parket Administratie Systeem (IPAS) voor de administratieve verwerking van strafzaken in de kantongerechten.
Voor de raden van beroep en ambtenarengerecht werd eind 1989 het basis ontwerp van Geïntegreerd Registratie- en Beheerssysteem Raden beroep en Ambtenarengerechten (GERBERA) goedgekeurd, maar dit werd pas in 1991 operationeel.
1.1 Strafzaken
Binnen het strafrecht onderscheidt men traditioneel:
  • het materieel privaatrecht
  • het strafprocesrecht (=strafvordering) als formeel strafrecht
Waarbij wel op te merken is dat bij het materieel privaatrecht ook bepalingen terug te vinden zijn van vormvoorschriften en in het strafprocesrecht ook bepalingen van materiële aard. Zij vullen elkaar aan het één ligt in het verlengde van het andere.
Het strafrecht in de jaren 1980-1989 is sinds 1811 bij toepassing van de Franse wetboeken Code pénal en de Code d’ instruction criminelle in grote lijnen dezelfde gebleven (schema 1). In 1838 werd de Code d’ instruction criminelle vervangen door het Wetboek van Strafvordering, dat voor het overgrote deel een navolging van de Code was. In 1926 trad een goed doordacht stuk strafprocesrecht in werking. Na de invoering hiervan is het vanzelfsprekend herhaaldelijk gewijzigd.
In 1886 werd een nieuw Wetboek van Strafrecht ingevoerd, dat de Code pénal verving.
Het materiële strafrecht is voor een groot deel te vinden in het Wetboek van Strafrecht (1886) en diverse andere wetten, zoals o.a. in het Wegenverkeersrecht en de Wet economische delicten. Als gevolg van de toename van de zware georganiseerde criminaliteit en de internationalisering van de maatschappij kwamen in de jaren tachtig enkele belangrijke wetten tot stand, te weten:
  • van 1 mei 1981 de Wet afbreking zwangerschap(Wafz)(Staatsblad 1981, nr. 257).
  • van 31 maart 1983 de Wet vermogenssancties (Staatsblad 1983, nr. 153).
  • van 10 maart 1984 de Wet indeling boetecategorieën (Staatsbladen 1984, nrs. 91 en 92).
  • van 4 september 1985 de Opiumwet (Ow) (Staatsblad 1985, nr. 495) met een ingrijpende wijziging sedert 1976.
  • van 5 februari 1986 (Staatsblad 1986, nr. 41) de Wet Wapens en Munitie (WWM) in plaats van o.a. de oude Wapenwet 1890.
  • van 10 september 1986 de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) (Staatsblad 1986, nr. 464).
  • van 21 april 1988 Warenwet (Staatsblad 1988, nr. 358) met ingrijpende wijzigingen sedert 1935.
  • van 6 juni 1988 (Staatsblad 1988, nr. 282) ingrijpende wijziging van de TBR (terbeschikkingstelling van de regering), waarbij deze werd vervangen door het Reglement tenuitvoerlegging terbeschikkingstelling (TBS).
  • van 2 februari 1989 de Wet strafbaarstelling misbruik van voorwetenschap (Staatsblad 1989 nr. 16).
Het strafprocesrecht omvat, globaal genomen, alles wat gebeurt tussen het tijdstip, waarop een vermoeden ontstaat dat een strafbaar feit is gepleegd, en de tenuitvoerlegging van de naar aanleiding van dat feit opgelegde straf.
Maar deze jaren tachtig waren wel vruchtbaar voor belangrijke veranderingen in het strafprocesrecht zoals:
  • Op 1 januari 1980 gingen de Officieren van Justitie werken met een landelijke gerubriceerde lijst van sepot (niet-vervolging) beslissingen.
  • Op 1 juli 1982 kwam een nieuwe richtlijn tot stand voor de transactie- en strafvordering. Tevens werd landelijk het miniproces-verbaal en de mogelijkheid om de politietransactie te betalen. Deze wijzigingen werden ondersteund door een landelijk geautomatiseerde BAS (= Bekeuringen AfhandelingsSysteem) van de politie.
  • Bij de wet van 31 maart 1983 (Wet vermogenssancties) was afdoening buiten proces mogelijk voor alle overtredingen en voor misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld.
  • Bij de wet van 8 november 1984 (Staatsblad 1984 nr. 551) vond er een belangrijke wijziging van beklagregeling van art. 12 plaats
  • Bij de wet van 1 juli 1987(Staatsblad 1987 nr. 334) werd de leeftijdgrens waarop men meerderjarig werd verlaagd naar 18 jaar.
  • Bij de wet van 1 april 1987 (Staatsblad 1987 nr. 162) konden hogerberoepzaken ook door een politierechter behandeld worden.
  • Op 1 januari 1988 trad de WOTS (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) gefaseerd in werking. (Staatsblad 1987, nr. 44). Door de wet kunnen in het buitenland opgelegde strafvonnissen in Nederland ten uitvoer worden gelegd en kunnen Nederlandse strafvonnissen ter executie aan een andere staat worden overgedragen.
Schema 1: Schematisch overzicht van de procesgang van een strafzaak in hoofdlijnen.
Fases Handelingen Personen en organen Archivalia
Vooronderzoek
Opsporings-onderzoek of constatering strafbaar feit Onderzoek Opsporings-ambtenaar, meestal politie (onder leiding van Officier van Justitie = O.M.) Proces-verbaal, kennisgeving van inbeslagname etc.
Evt. gerechtelijk vooronderzoek (g.v.o.) Nader onderzoek feit; huiszoeking, telefoontap etc. Rechter-Commissaris (R.C.) in strafzaken Proces
Beslissing O.M. Niet-vervolgen Sepot, transactie O.M., taakstraf
Wel-vervolgen (volgende fase, als de rechter in strafzaak wordt betrokken)
De zaak krijgt een parketnummer.
Hoofdonderzoek = berechting
Onderzoek ter terechtzitting Voorlezen tenlaste-legging Officier van Justitie Dagvaarding
Verhoor van:
- getuigen Rechtbank Proces-verbaal ter terechtzitting
- verdachte Officier van Justitie, advocaat idem
- deskundigen Rechter idem
Requisitoir Officier van Justitie Vordering ter terechtzitting
Pleidooi Advocaat / beklaagde Pleitnota
Laatste woord Beklaagde idem
Sluiting onderzoek Voorzitter (= rechter of president) die de leiding heeft tijdens de terechtzitting. Mededeling , wanneer uitspraak zal worden gedaan (in de regel 14 dagen),
tenzij die aanstonds volgt (mondeling) bij alleen zittende rechters (in een enkelvoudige kamer).
Bij meervoudige behandeling trekt de rechtbank zich terug in de raadkamer (=een apart vertrek) en beraadslaagt daar over de zaak (het zgn. raadkameren), waar geen verslag van opgemaakt wordt.
Alleen het vonnis wordt openbaar uitgesproken door één van de rechters.
Rechtmiddelen Hoger beroep / cassatie Veroordeelde, Officier van Justitie Akte
Executie + bewaking (= uitvoering straf/maatregel Innen boetes, hechtenis of gevangstraf uitvoeren en bewaken.
De veroordeelde is het ook mogelijk een maatregel op te leggen, zoals bv. TBS (Terbeschikkingstelling), het in beslag nemen van voorwerpen (verbeurdverklaring) en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Executie-registers
1.2. Burgerlijke of civiele zaken
Binnen het privaatrecht, ook wel het civiele of het burgerlijk recht genoemd onderscheidt men traditioneel:
  • het materieel privaatrecht
  • het burgerlijk procesrecht als formeel privaatrecht
Waarbij wel op te merken is dat bij het materieel privaatrecht ook bepalingen terug te vinden zijn van vormvoorschreven en in het burgerlijk procesrecht ook bepalingen van materiële aard. Zij vullen elkaar aan; het een ligt in het verlengde van het andere.
Met de hiervoor aangegeven indeling is het gebied van het burgerlijk recht nog niet volledig omlijnd. Men maakt ook nog de verdeling tussen: eigenlijke (contentieus) en oneigenlijke (voluntair) rechtspraak. Bij de eerste is een rechterlijk ingrijpen vereist voor de beslissing van een geschil tussen partijen en bij oneigenlijke rechtspraak moet de rechter een beslissing geven zonder dat er tussen de partijen een geschil bestaat. De gedingvoering begint bij eigenlijke rechtspraak met een dagvaarding en eindigt met een vonnis. Daarentegen start de requestprocedure met een verzoekschrift (request) door de rechtzoekende (verzoeker of rekwestrant) en eindigt met een rechterlijke uitspraak die beschikking wordt genoemd. In schema 2 is de procesgang van een civiele zaak in hoofdlijnen weergegeven.
In het echtscheidingrecht zijn er twee aparte regels bepaald voor echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Voor de vordering van één der echtgenoten, moet de procedure aanhangig worden gemaakt door middel van een dagvaarding. Bij hun gemeenschappelijk verzoek start de procedure door het indienen van een verzoekschrift.
Het materieel privaatrecht is terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek (B.W.) en het Wetboek van Koophandel, (W.v. K. of K.)beide tot stand gekomen in 1838. Het oude B.W. bestond tot 1970 uit de onderstaande vier boeken, t.w.:
Eerste boek: Van personen (sedert 1 januari 1971 personen en familierecht)
Tweede boek: Van zaken (sedert 26 juli 1976 rechtspersonenwet)
Derde boek: Van verbintenissen
Vierde boek: Van bewijs en verjaring (sedert 1 april 1988 alleen de laatste titel)
Politieke en economische belangrijke gedeeltelijke aanpassingen hebben in het B.W. sinds zijn de invoering wel plaats gehad, bijvoorbeeld het uit het Franse recht stammend onderscheid tussen kooplieden en andere burgers werd voor wat het faillissement betrof al in 1893 opgeheven met de invoering van de Faillissementswet op 1 september 1896 (Staatsblad 1896, nummer 9). In 1970 werd boek 1 van het nieuwe personen- en familierecht ingevoerd. In 1976 voerde men Boek 2 in, inhoudende de nieuwe rechtspersonenwet.
Voordat het grootste deel van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) op 1 januari 1992 van kracht werd, bestaande uit negen delen, werd er in de periode 1980-1989 ook grote voortgang gemaakt in het ontwerp hiervan, zoals onder meer in 1980 toen Boeken 3, 5 en 6 bij wet werden vastgesteld (Staatsbladen 1980 nrs. 430, 431 en 432) en van het tweede stuk van Boek 8 - titel 12 Wegvervoerrecht is per wet op 1 september 1983 in werking getreden als Wet Overeenkomst Wegvervoer (WOW) als wet gepubliceerd in de Staatsblad 1982 met nummer 670 en in 1988, werd het bewijsrecht uit het vierde boek gelicht en in aangepaste vorm opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Staatsblad 1987 nr. 590).
Het civiel procesrecht is voornamelijk geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verder zijn van belang de eveneens in 1838 ingevoerde Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) die de belangrijkste regeling vormt naast de Rv, de Wet van 9 december 1936 met de invoering van alleensprekende rechter, de rolrechter. In 1909 was al op beperkte wijze ingesteld een enkelvoudige kamer ingesteld “tot onverwijlde bestrijding van den achterstand bij sommige gerechten” en de Wet van 4 juli 1957 tot regeling van rechtsbijstand aan on- en minvermogende en tal van andere wetten die een materie regelen, zoals bijvoorbeeld de Krankzinnigenwet uit 1884 en de Faillissementswet (Fw) uit 1896.
Dit Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering, bestaande uit vier boeken is sinds zijn invoering meer dan tweehonderd maal gedeeltelijk herzien of aangevuld. Naast de op 1 april 1988 ingevoerde regeling van de herziening van het bewijsrecht in civiele procedures, vonden in de periode van de jaren 1980-1989 nog enkele andere belangrijke wijzigingen plaats in de wetgeving zoals o.a.:
  • de invoering van de enkelvoudige rolrechter in appèlzaken (Staatsbladen 1984, nummers 19 en 128).
  • de Wijziging regeling nietigheid van dagvaardingen (Staatsblad. 1985, nummer 304).
  • het arbitragerecht werd in 1986 grondig herzien en als apart Boek aan het WvBv toegevoegd (Staatsblad 1986, nummer 372).
  • verruiming van de mogelijkheid van de behandeling door één rechter (unusrechtspraak) (Staatsblad 1988 nrs. 204 en 320). Alle zaken die aanhangig worden gemaakt worden ingeschreven ter rolle van een enkelvoudige kamer en door deze, dan wel, na verwijzing door een andere enkelvoudige of meervoudige kamer behandeld. Voor inwerkingtreding van deze wet was de civiele rechtspraak vooral rechtspraak door een college bestaande uit drie rechters, afgezien van verstekzaken en tenzij die zaken welke haar voor verwijzing geschikt schijnen, naar de enkelvoudige kamer verwijst volgens de artikelen 288a+b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waren verwezen.
Verder bestaat nog in het burgerlijk procesrecht een afwijkend (inclusief aanvullend) procesrecht voor tal van materieelrechtelijke rechtsgebieden waaronder hier begrepen o.a. het faillissement en de surseance van betaling die op het grensvlak van materieel en formeel gesitueerd zijn en die eveneens herhaaldelijk zijn gemoderniseerd.
Hierboven werd de eigenlijke cq. contentieuze rechtspraak omschreven. De rechter moet niet alleen vonnis wijzen in een geschil tussen twee of meer partijen, maar is ook nog belast met oneigenlijke (of voluntaire, extrajudiciële buitengerechtelijke) rechtspraak. Bij de uitvoering en toepassing van een aantal wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en talloze afzonderlijke wetten moet een beslissing worden gegeven bij beschikking zonder dat er een geschil bestaat. In dergelijke gevallen vangt de gedingvoering niet aan met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift dat door de rechtzoekende (verzoeker of rekwestrant) aan de rechter worden gericht. Vervolgens wordt dikwijls door de procureur van de wederpartij (de gerequestreerde) een verweerschrift ingediend. Hierna vindt de mondelinge behandeling van de zaak plaats ten overstaan van de rechter. Voor 1984 (Staatsblad nummer 97) vond deze plaats achter gesloten deuren. Door invloed van het zesde artikel van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM-wet), waarin openbaarheid van behandeling van zaken wordt voorgeschreven, gebeurt dit tegenwoordig niet meer. Maar behandeling van zaken betreffende o.m. huwelijken, echtscheiding, adoptie, voogdij etc. bleven achter gesloten deuren bevolen.
Op 1 januari 1970 (Staatsblad 1969, nr. 200) werd het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met een Twaalfde titel uitgebreid met algemene regels in civiele zaken die met een verzoekschrift werden ingeleid. Na 1970 is bovengenoemde regeling mede door de wetgever sterk uitgebreid, waarbij deze ook gold voor een geschil dat tussen de partijen bestaat omdat deze procesvorm sneller en doelmatiger wordt geacht dan de gewone civiele rolprocedure.
Bij de arrondissementsrechtbank worden zaken van een requestprocedure, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen behandeld door een enkelvoudige kamer. Indien de zaak naar het oordeel van voorgenoemde kamer ongeschikt door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.
Schema 2: Schematisch overzicht van de procesgang van een civiele zaak in hoofdlijnen.
Fases Handelingen Personen en organen Archivalia
Uitbrengen (het exploit van de) dagvaarding Opstellen dagvaarding Advocaat van de eiser Dagvaarding
Betekening dagvaarding Deurwaarder
Inschrijving zaak op rol Arrondissementsrechtbank Rol
Rolzitting Arrondissementsrechtbank Audiëntiebladen
Uitroeping zaak Deurwaarder
Verschijning van gedaagde d.m.v. procureurstelling of het niet-verschijnen van een gedaagde.
Bij procureurstelling van de gedaagde begint de uitwisseling van de schriftelijke gedingstukken (conclusies) d.m.v. het contradictoire geding (=tegenspraak).
Contradictoire geding Nemen van conclusies Partij (eiser) Conclusie van eis
Nemen van conclusie Partij (gedaagde) Conclusie van antwoord
Evt. comparitie (=verschijning van de partijen voor de rechter) na antwoord, (c.n.a.)
Repliceren Partij (eiser) Conclusie van repliek
Dupliceren Partij (gedaagde) Conclusie van dupliek
E.v.t. pleidooien Proces-verbaal
Vonnis Drie beslissingsmogelijkheden van afdoening van de rolzaak door de rechter zijn mogelijk:
- Een eindvonnis,
hiertegen kan een rechtsmiddel worden ingesteld.
Vonnis
- Een gemengd vonnis.
- Een tussenvonnis waarbij een comparitie, getuigenverhoor of pleidooi wordt bepaald Proces-Verbaal
N.B.: Ook is het mogelijk meteen na de conclusie van antwoord een vonnis te wijzen, waarin na comparitie van partijen wordt gelast voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke schikking.
Als de gedaagde een tegenvordering op de eiser heeft:
Conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie conclusies conclusie + producties.
Comparitie na antwoord (c.n.a.) idem
Conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie. idem
Conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie. idem
Conclusie van dupliek in reconventie. idem
Evt. pleidooien. Pleitnota
Vonnis in conventie en reconventie. Vonnis
1.3. Griffierwerkzaamheden
Ook zijn er een specifieke groep griffierwerkzaamheden, die bij de civiele, deels bij extrajudiciële griffie (op het terrein van het familierecht) en deels bij de civiele griffie waren ondergebracht met het bijhouden van de openbare registers, waarbij geen rechterlijke ondersteuning was:
  • curatele (landelijk)
  • inschrijving van huwelijksvoorwaarden
  • beneficiaire aanvaardingen/verwerpingen van nalatenschappen
1.4. Indeling kamers arrondissementsrechtbank
In 1982 was er al een nota opgesteld door de leden van de civiele kamers van de arrondissementsrechtbank om een familiekamer cq. sectie familiezaken in te stellen, waarbij integratie van alle familiegerechtelijke zaken in rol of requestprocedure zouden worden geconcentreerd bij de vierde en vijfde civiele meervoudige kamer. De sector van de kinderrechters zou echter voorlopig ongemoeid worden gelaten. In het verslag van de rechtbank op 19 maart 1982 deelde de president met grote vreugde mee, dat nu alle activiteiten in de familierechtspraak waren geconcentreerd bij 1 familiekamer. Door een verhuizing in september 1986 van de gerechtssecretarissen (van de familierechters) die de rechters van de familiesector ondersteunde was er al sprake van een “familie-unitvorming”.
Met ingang van 1 september 1983 is het systeem van de raadkamer voor gedetineerden in frequentie gewijzigd. In plaats van één keer per week werd er voortaan drie keer per week zitting gehouden. Bij wetswijziging in 1987 (Staatsblad 1987, nr. 238) konden tegen kantongerechtappèlen van kantongerechten voortaan ook behandeld door een enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbank en berecht door een alleensprekende appèlrechter. Niet altijd stond hoger beroep open; artikel 44 lid 2 Rechterlijke Organisatie (R.O.) somt de beperkingen op. Volgens een kort verslag van de bijeenkomst van de strafsector op 13 januari 1988 werden 20 kantongerechtappelen door de maandagraadkamer (meervoudig door drie zittende rechters en de griffier) behandeld en 60 dossiers door de meervoudige strafkamer (één keer per maand). Een enkelvoudige kamer (drie per twee maanden) ging voorshands 40 zaken behandelen.
De bestaande structuur binnen het arrondissement bestond medio 1988 uit de navolgende secties:
  • familiesector incl. krankzinnigen en curatele.
  • strafsector incl. rechter commissariaat (R-C).
  • variasector incl. requesten (huur en anderen), rol plus bureau verstekken en refertes als mede de afdeling faillissementen.
  • de kinderrechtsector.
  • de kort geding-(KG) sector incl. bureau president
  • rest sectoren vnl. administratie: deponering algemene voorwaarden, documentatie etc.
1988, was vooral het jaar van het DGO-experiment, voorbereid door een speciale commissie bestaande uit: mrs. B.C. Punt, P.A.Offers, R.T van Leeuwen en de griffier Th. W van der Krogt. Later met de heren C. van Bale en J.H. van Koutrik. Op 1 maart 1989 werd met de infunctietreding van de unit-coördinator binnen de Haagse rechtbank na een lange voorbereidingsperiode door een speciale voorbereidingscommissie de eerste unit- “de familie-unit” operationeel. Dit impliceerde dat rechtsgeleerd personeel, gerechtssecretarissen en administratief personeel in een unit gingen samenwerken. De oude kolommenstructuur van rechters, secretarissen en griffie verviel hierdoor. Op 30 oktober 1989 volgde de instelling van een “bureau korte Gedingen “ voor de behandeling van de gewone korte gedingen en vreemdelingen korte gedingen. Met ingang van dezelfde datum werden de secretariaten van de president en griffier van de rechtbank samengevoegd. Door het vertrek van het hoofd van de administratie is ingaande 1 februari 1989 een kindersecretaris tijdelijk belast met de eindverantwoordelijkheid voor de ondersteuning in de Kindersector. Hierna volgde de strafzaken. Met de invulling van de vacature unitcoördinator civiele unit werd in 1990 de unitvorming voltooid. Binnen de Haagse rechtbank waren toen de opeenvolgende units in werking getreden, t.w.: civiele unit, familie unit, unit president, kinderunit, strafunit en de Justitiële Documentatiedienst onder leiding van een UNCO (unitcoördinator) voor de griffie (lees administratie) en de secretarissen (het secretariaat) en een UNHO (unithoofd) voor de vicepresidenten en (plaatsvervangende) rechters. Voor het eerst in de geschiedenis kreeg de rechter een leidinggevende.
1.5. Indeling arrondissementsparket
Per 1 januari 1983 werd er een tweetal vaste units ingesteld. De Haagse unit omvatte voor de Officieren van Justitie die onder meer waren belast met de behandeling van door strafrechtelijk meerjarige commune misdrijven in de gemeenten ‘s- Gravenhage, Wassenaar, Leidschendam, Voorburg en Rijswijk en een fraude-unit.
In oktober 1987 heeft het Arrondissementsparket besloten om bij wijze van experiment een “Leidse unit” te vormen in de regio Leiden/ Alphen aan den Rijn. Op 1 januari 1988 werd begonnen met de unitvorming, waarbij de administratie van het kantongerecht werd verdeeld in vijf sectoren.
Op 1 juni 1989 werden de units op het gehele Parket ingevoerd. De afdelingen registratie, zittingvoorbereiding (ZIVO), executie en algemene zaken (AZ) kwamen te vervallen. Er voor in de plaats kwamen vier regionale units, te weten Delft, omvattende de gemeenten in het kanton Delft, als mede de gemeenten Wassenaar, Leidschendam, Voorburg en Rijswijk; Leiden/Alphen, omvattende de gemeenten in de kantons Leiden en Alphen aan den Rijn en Den-Haag I en II, omvattende de gemeente ’s-Gravenhage. De stad werd niet in tweeën opgedeeld, wel worden de binnenkomende zaken in gelijke delen aan deze beide units toegedeeld. Ook bij de weekdiensten (de behandeling van voorgeleidingszaken) wordt per week van unit gewisseld. De kinderzaken en de kantonzaken worden per unit behandeld terwijl aan unit Delft de afdeling Fraude en Economie en de milieuzaken werd toegevoegd. Elke unit heeft een eigen registratie, ZIVO en executie. Daarnaast werd een centrale unit opgericht, waarbij alle aan een termijn gebonden zaken worden behandeld, zoals gedetineerde zaken, zaken waarin gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd, etc; voorts de zittingsvoorbereiding van de meervoudige kamer zittingen en verder al die werkzaamheden, die niet rechtstreeks verband houden met een binnengekomen strafzaken, zoals correspondentie, extrajudiciële zaken en materiële voorzieningen.
2. Functionarissen en hun taak
2.1. De rechter
De rechtsprekende macht bestaat uit rechters die zich samen met de leden van het Openbaar Ministerie en de griffiers bezig houden met het beslechten van geschillen op aantal gerechtelijke gebieden (straf, civiel en administratief). De burgerlijke rechtspraak (civiel en straf) wordt uitgeoefend door rechters en raadsheren bij een Gerechtshof of de Hoge Raad. Ook bij de bijzondere gerechtelijke instanties van een deel van de administratieve rechtspraak en militaire rechtspraak wordt uitspraak gedaan door rechters. Bij de administratief-rechterlijke colleges (Centrale Raad van Beroep, Raden van Beroep, Ambtenarengerechten, College van Beroep voor het bedrijfsleven en Tariefcommissie) wordt deze voorzitter genoemd en bij de militair-rechterlijke macht (Hoog Militair Gerechtshof en de Krijgsraden bij de Zee- en Landmacht) president. Voor de gezamenlijke rechters wordt de term zittende magistratuur gebezigd (de rechters zitten ter terechtzitting). De leden van het O.M. behoren tot de staande magistratuur (zij staan als zij ter terechtzitting het woord voeren). De griffier noemt men de schrijvende magistratuur. Rechters zijn onafhankelijk door benoeming voor het leven en onpartijdig.
Eenvoudige rechtszaken worden door één rechter behandeld; de alleensprekende rechter of enkelvoudige kamer genaamd. Bij strafzaken spreken we dan van een politierechter. Zwaardere zaken worden door drie rechters behandeld. Samen vormen zij een meervoudige kamer, waarvan één van de drie rechters de voorzitter
(vice-)president is en zodoende tijdens de terechtzitting de leiding heeft.
Bij de rechtbank vinden we bij de strafkamers een aantal alleensprekende rechters. Allereerst de politierechter, die uitspraken doet in eenvoudige strafzaken waarin niet meer dan 1 jaar gevangenisstraf wordt geëist. Verder behandelt de economische politierechter die strafzaken die worden genoemd in de Wet Economische Delicten (WED). Een minderjarige verdachte (12-18 jaar) komt achter gesloten deuren voor bij de kinderrechter. De kantonrechter behandelt de kantonstrafzaken.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 28 april 1988 is hoofdregel dat alle civiele zaken (in een dagvaardigingsprocedure) die in eerste aanleg bij de arrondissementsrechtbank aanhangig worden gemaakt op de rol van de enkelvoudige kamer worden gezet. Deze worden dan - al of niet, na verwijzing door een andere enkelvoudige of meervoudige kamer behandeld door één rechter. De rolrechter kan de zaak ook doorverwijzen naar een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters. In beginsel doet derhalve de rechter die als rolrechter optreedt de zaak af. Bij spoedeisende zaken, waarbij een onmiddellijke voorziening wordt vereist door de civiele partijen, wordt er alleen recht gesproken door de president van de arrondissementsrechtbank in een kort geding procedure.
Op 1 december 1980 werd de oud-president Mr. J.H. Blaauw ( Henk Blaauw, ) Het kostbare van ons bestaan. Terugblik van een rechter ( (MemoReeks 4) (Nijmegen, 1999) ) benoemd tot Staatsraad, hetgeen ook zijn opvolger mr. M.R. Wijnholt in de jaren 90 later werd. In zijn publicatie memoreerde hij vele anekdotes, waarvan de mooiste was (voor mij persoonlijk), dat hij op zijn eigen installatie als president van de arrondissementsrechtbank te laat kwam, met een volle zaal met genodigden!
Het was niet bijzonder, dat voorgenoemde Wijnholt in honderden kort gedingen heeft geoordeeld, maar wel dat hij in 1988 geschiedenis maakte doordat hij als kort geding rechter de toenmalige Minister van Onderwijs in het ongelijk had gesteld met zijn Harmonisatiewet, waardoor tienduizenden studenten alsnog konden rekenen op een studiebeurs. Dit was de eerste keer dat een rechter (lees president) een wet getoetst had en vonniste dat deze in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, vastgelegd in het Statuut van het Koninkrijk, een soort Grondwet voor Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit 1953.
In een civiele procedure is de rechter lijdelijk. Dit betekent dat de rechter gebonden is aan de door de twee partijen gestelde feiten.
Tenslotte bestaat er bij strafzaken een speciale rechter ofwel rechter van instructie (R-C) die belast is met uitzonderlijke bijvoegdheden. Bij strafzaken wordt deze benoemd door het Gerechtshof. Deze rechter heeft de leiding van het gerechtelijk vooronderzoek (g.v.o.), meestal op vordering van de Officier van Justitie welke aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat. Dit gebeurt bij behoefte aan een dwangmiddel (o.a. voorlopige hechtenis, huiszoeking, telefoontaps, inbeslagneming) waarvoor de R-C exclusieve bevoegdheid heeft en als de Officier van Justitie bij een opsporingsonderzoek van de politie nog niet genoeg bewijzen heeft kunnen verzamelen. Het civiel procesrecht kent ook de persoon van een R-C. In het Faillissementsrecht zijn er ook wetsartikelen waar de RC een rol is toebedeeld als toezichthouder op het beheer en vereffening van de boedel door de curator.
2.2. Van arrondissementsgriffier tot directeur gerechtelijke ondersteuning (DGO)
De functie van de arrondissementsgriffier had een aantal verschillende componenten, o.m.:
  • lid van de Rechterlijke Macht en het presidium.
  • Hoofd van Dienst van een gerecht of rechterlijk college.
  • zorg en verantwoordelijkheid van alle gerechtelijke organen in het arrondissement m.b.t. financieel. beheer en het beheer van gebouwen en materieel.
  • zorg en verantwoordelijkheid voor de centrale algemene dienst (b.v. archief, bibliotheek en bodes).
  • voorzitter van diverse overlegvergaderingen.
  • secretaris van de Kamer van Toezicht op de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement.
In haar jaarverslag over 1981 velde de Algemene Rekenkamer een ronduit negatief oordeel over de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de gerechten en parketten. Er werden diverse stuurgroepen opgestart waarna eind 1986 de eindrapportage van de Stuurgroep onderzoek functioneren rechterlijke organisatie (OFRO) van het organisatieadviesbureau Berenschot ( Berenschot- pg. 51-57 (Trema 1984) door H.F. van den Haak. ) op tafel kwam. In grote lijnen stelde Berenschot de fundamentele verbetering in het ondersteunde apparaat als volgt voor:
  • Per arrondissement wordt één ondersteund apparaat gevormd, onder leiding van een directeur gerechtelijke ondersteuning (DGO).
  • Deze directeur maakt met de zittende en de staande magistratuur afspraken over de operationele inzet van het ondersteunde personeel.
  • De strafparketadministratie en de strafgriffie worden samengevoegd.
  • Per dienstonderdeel, dat uit units zal bestaan, komt er een diensthoofd (de unit coördinator of UNCO) voor de dagelijkse leiding.
  • De staffuncties op beheersgebied worden op arrondissementsniveau aan de DGO toegevoegd.
  • Invoering van automatisering van de werkzaamheden bij de parketten en de gerechten
In juli 1987 besluit de Minister van Justitie het advies op te volgen. De arrondissementsrechtbank ’s - Gravenhage kreeg op 1 februari 1988 de primeur van een ‘experimentele’ DGO. De heer Jhr. Drs. N.J. Westpalm van Hoorn van het organisatiebureau Berenschot werd per 1 februari 1988 voor de duur van het experiment aangesteld als interim- DGO. ( Rechters zijn allemaal eigen baas- pg. 194 -200 (Trema 1989) inleiding van Drs. Westpalm van Hoorn voor de voorjaarsvergadering
van de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak op 26 mei 1989 )
De eerste echte DGO ( Directeur Gerechtelijke Ondersteuning een directie voor de langverwachte ‘eigen keuken’bij de rechterlijke macht- Een staatsrechterlijke
en bestuurskundige beschouwing pg. 83-92 (Trema 1988 door The Hing Siem en J.T.C. Buddendijk). )
werd op 1 juni 1989 dhr. E. Teensma. Vanaf 1990 volgde de landelijke invoering van de DGO structuur, een nieuw systeem van werklastmeting ( Werklastvergelijking is een objectief hulpmiddel voor toewijzing personeel & middelen (zie RECHT VOORUIT nrs. 17, 21, 22 (Bijlage)) ) en het project Planning-en Controlcyclus . ( Hieronder verstaat men decentrale budgetbeheersing ofwel het proces van aanvragen, verdelen en beheren van middelen. Zie Planning
en Control: impressie van een informatiebijeenkomst pg. 356 - 359 (Trema 1991) door P.P. Lampe. Zie ook RECHT VOORUIT
Informatieblad over veranderingen binnen de rechterlijke organisatie. Special “Planning & control” nummer 28 –november 1990. )
Evenals het Parket Arnhem werd het parket ’s-Gravenhage in 1988 een pilot-parket voor het COMPAS project.
Als gevolg van de door het bureau Berenschot geconstateerde bevindingen werden bij de Rechterlijke Macht in den lande organisatieveranderingen doorgevoerd en unitstructuren gecreëerd. Een unit is een organisatorische eenheid, bestaande uit rechtsgeleerd personeel, gerechtssecretarissen en administratief personeel die samen met elkaar werken. De unitcoördinator (UNCO) was voor zowel secretarissen als administratieve medewerkers in zijn unit de eindverantwoordelijke. Dit in tegenstelling tot de oude structuur, waarbij het hoofd van de administratie verantwoordelijk was voor de administratieve diensten en het hoofd van het secretariaat voor de gerechtssecretarissen.
2.3. De gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarders verrichten ambtelijke handelingen op het terrein van civiel recht: van het betekenen van dagvaardingen c.q. exploiten, vonnissen en andere mededelingen aan belanghebbende tot en met het executeren van vonnissen. Tevens voeren zij niet-ambtelijke taken uit zoals incasso van geldvorderingen, advisering en procesvoering. Het optreden als ‘dienaar van het rechterlijk college’ heeft immers belangrijk aan betekenis ingeboet, aangezien de dienst ter rechtzitting momenteel veelal door gerechtsboden wordt verricht. In 1982 werd de verplichting voor gerechtsdeurwaarders om dienst te doen bij strafzittingen namelijk afgeschaft.
2.4. Het Openbaar Ministerie
In 1877 wordt de functie van de ambtenaar van het openbaar ministerie (OM) bij de kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken ingesteld. Deze ambtenaar voert namens het OM het woord op de strafzittingen. Op 1 januari 1957 werden de parketten van het OM bij de kantongerechten samengevoegd met de rechtbankparketten tot de arrondissementparketten. Deze ambtenaren van het openbaar ministerie worden aangeduid als hoofdofficier en officier van justitie.
In de praktijk verricht het OM in hoofdlijnen de volgende activiteiten:
  • het leiding geven aan de opsporing van strafbare feiten door de politie en door andere, met opsporing belaste instanties.
  • het ontwikkelingen en uitvoeren van vervolgingsbeleid, waaronder het hanteren van het sepot en buitengerechtelijke afdoeningwijzen, zoals transactie en het voorwaardelijk sepot cq. schaderegelingen.
  • het aanbrengen en behandelen van strafzaken bij de rechter.
  • de executie van vonnissen.
  • handhaving van wetten via de civielrechtelijke weg, de zgn. extrajudiciële taken:
    • taken in verband met de Burgerlijke Stand (B.S.).
    • taken in verband met de positie van krankzinnigen.
    • vordering van ontbinding rechtspersonen (ORP) en van faillietverklaring.
2.5. De verkeersschout (De Hulpofficier van Justitie)
Verkeersdelicten ofwel bepaalde gedragingen van weggebruikers zijn strafbaar gesteld in de Wegenverkeerswet (WVW) van 13 september 1935 (Staatsblad 554, herhaaldelijk gewijzigd) en de krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregelen van bestuur. Dit zijn het Wegenverkeersreglement (WVR) en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV). Verkeersdelicten zijn te onderscheiden in verkeersmisdrijven en verkeersovertredingen.
Sedert 1972 (Staatsblad 461, artikelen 59E-G) is de functie van verkeersschout bij de arrondissementenparketten ingesteld. Deze functie werd in 1996 opgeheven. De verkeersschout behandelt met de bevoegdheid die de wet aan de Officier van Justitie toekent, uitsluitend verkeersovertredingen die strafbaar zijn gesteld bij of krachtens de WVR of de Wet Aansprakelijksverzekering Motorrijtuigen (WAM) binnen de absolute competentie van de kantonrechter. ( “Mijnheer de verkeersschout..” Over de komende verkeersspecialist in het Openbaar Ministerie (Verkeersrecht 1973) no. 2. door Mr. A. Herstel; De verkeersschout in de praktijk (Verkeersrecht 1980) no. 9 door J. Koers; De verkeersschout op weg (Verkeersrecht 1983) no. 8 door Mr. W.H. Vellinga. )
Er werden dus steeds twee aparte kantongerechtzittingen samengesteld: de één voor de behandeling van verkeersmisdrijven die waren aangebracht door de Officier van Justitie en de andere voor de verkeersschouten met verkeersovertredingen.
De aanzienlijke grotere frequentie van gepleegde verkeersovertredingen in vergelijking met het aantal verkeersmisdrijven, in verhouding van 1 : 9 was voor de wetgever ook een van de redenen voor de invoering van de functie van verkeerschouten bij het arrondissementparket. Medio jaren 80 waren er twee verkeersschouten in het Haagse arrondissement ( De heren J.C.P. de Moor en J. van Ek en Mr. C.N. van der Ham in de periode daarvoor tevens als plv. Officier van Justitie. ) werkzaam.
2.6. De gerechts - en parketsecretarissen
De Minister van Justitie kan gerechtssecretarissen bij een arrondissementsrechtbank of kantongerecht en (parket)secretarissen bij een arrondissementsparket benoemen(Staatsblad 1956, nummer 377).
Ondanks de invoering van de verkeersschout als lid van het Openbaar Ministerie, en de in de loop van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw steeds belangrijker wordende bijdragen van parketsecretarissen die jurist zijn als “ondersteuning” werden slechts de leden van de Rechterlijke Macht hardnekkig als “rechtsgeleerd personeel” aangeduid.
De taak van de gerechtssecretaris omvat onder meer:
  • het dienst doen ter terechtzitting als griffier;
  • het opmaken van de processen-verbaal van de zitting;
  • het concipiëren (ontwerpen) van beschikkingen;
  • het nazien van ingekomen dagvaardingen, requesten;
  • het fungeren als gesprekspartner van de rechter;
  • bij vele gerechten is deze belast met de feitelijke leiding van de griffie
De taak parketsecretaris is onder meer belast met:
  • het concipiëren (ontwerpen) van dagvaardingen;
  • het uitvoeren van het sepot en schikkingbeleid in (straf) kantongerechtzaken
Voor het administratief personeel bestond de mogelijkheid van dienstwege georganiseerde vakopleidingen te volgen. De vakopleidingen waren onderverdeeld in een primaire opleiding, P-opleiding geheten, die was gericht op het verrichten van algemene administratieve taken bij de gerechten. Daarnaast was er een secundaire opleiding (S-opleiding), gericht op het verrichten van de gerechts - en parketsecretaristaken en tenslotte voor het hoger leidinggevende kader een L- opleiding.
2.7. De gerechtsauditeur (cq. oud- r.a.i.o. of substituut-griffier)
De gerechtsauditeur is een aanvang- en opleidingsfunctie voor buitenstaanders (bijvoorbeeld oudere advocaten) die ambitie hebben voor de RM en voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding (de zgn. r.a.i.o.’s), die rechter willen worden. De regels hiervoor zijn geregeld in de artikelen 108 - 110 van Wet van Rechterlijke organisatie van 1972 (Staatsblad 463). Zij zijn niet belast met de rechtspraak, maar stonden de rechter bij in zijn werkzaamheden op basis van opgedane rechtskennis in een van de studierichtingen van de faculteit der rechtsgeleerdheid. Voorheen werd een r.a.i.o. die voor de ZM opteerde, na beëindiging van zijn opleiding, substituut-griffier bij de arrondissementsrechtbank.
Sedert 1972 worden de rechter en van de officier van Justitie geassisteerd door respectievelijk gerechtsauditeur en de verkeersschout.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Bij de verhuizing naar het nieuwe gerechtsgebouw in 1974 is een centraal archievendepot (afgekort CA 02) ingericht in de kelders (op etage - 02) van het Paleis van Justitie aan de Juliana van Stolberglaan 2 – 4, waar diverse dynamische (50%) en semi - statische archieven werden beheerd, die binnen het Paleis van Justitie gevormd waren, waaronder die van de rechtbank uit de jaren 1980 -1989. Tevens beheerde het archiefdepot tot 12 september 2008 een notariële archiefbewaarplaats van minuten en registers in het arrondissement ’s-Gravenhage. ( Conform de Notariswet 1842 (staatsblad 20, Hoofdstuk V) Zie voor verdere achtergrondinformatie Notariaat magazine 2004 nummer 5 en van september 2005 nummer 9. )
In 1980, was voor het eerst in de persoon van Gijsbertus (Gijs) van Rijswijk (geb. 1932) een Hoofd archiefdienst c.q. archivaris aangesteld, die op 14 mei 1993 na negentien jaar in het archief werkzaam te zijn geweest, afscheid nam. Verder werd in deze periode Albertus (Ab) Bertram (geb. 1938) in 1984 aangesteld als assistent-archivaris. Als archiefmedewerkers waren Rob den Heijer en Peter Taal (geb. 1966) werkzaam.
In 1982 werd het rechtbankblok van 1921 - 1930 en in 1988 die van de jaren 1931 - 1939 overgebracht naar het Rijksarchief in Zuid-Holland, afgekort RAZH (thans: Nationaal Archief). De laatste archiefblok was samen met het dertigjarenblok van het kantongerecht ’s-Gravenhage geïnventariseerd door Gijs van Rijswijk en overgebracht naar het RAZH. De omvang van deze over te dragen archiefbestanddelen was 65 m1.
Wat betreft de huisvesting trof de toenmalige inspecteur van het Rijksarchief in Zuid-Holland, mevrouw. A. Meddens-van Borselen, in 1988 tijdens een inspectie het archief van de arrondissementsrechtbank aan in één aparte ruimte in de bovengenoemde kelder. Zij concludeerde daarbij dat de capaciteit van het centrale archievendepot (semi-statisch) onvoldoende was. Het bood plaats voor 12 km archief en was vrijwel vol.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Omdat het archief oorspronkelijk niet in tienjarenblokken was ingedeeld moest dit alsnog geschieden waarbij in de oorspronkelijke ordening geen verandering is aangebracht. Bij de opzet van het tienjarenblok is uitgegaan van de indeling zoals die is beschreven in het Werkboek rechterlijke archieven, 1838- 1940 van R. Huijbrecht, waardoor deze inventaris aansluit op die van het voorgaande blok van 1940-1979 (nummer toegang 3.03.79).
Voor de selectie werd gebruik gemaakt van de Selectielijst neerslag handelingen Minister van Justitie beleidsterrein Rechterlijke macht periode vanaf 1950 (Staatscourant 8 januari 2007 nummer 5).
Ten slotte wil ik onderstaande collega’s bedanken voor de hulp en steun voor het tot stand komen van mijn inventaris, te weten:
  • van het bedrijfsbureau van de rechtbank: Gurbus Altunc, Andjenie Bahora Candera Bhola, Jochem Botman, Mario van Essen, Jan Hardijzer, Rob Hiep, Anand Jagroep, Irene Lentze, Corrie van der Lubbe, Ashantie Mohabier, Gees Monnier, Heleen Mulder, drs. Anna Ozogãnyovã, Edith Ropeeter, Koen Rozendaal en Maresa Smit.
  • van de rechtbank sector Familie + Jeugd: met name Carla Hertog-Liem en Vera van den Hoed-Koreneef.
  • en ten slotte van het parket van Officier: Ronald Pop, Tino Schillemans en Aad Sandifort.
Ordening van het archief
Het archief is voornamelijk opgebouwd uit een aantal series op de drie hoofdtaakgebieden: strafzaken, civiele en buitengerechtelijke zaken. In deze inventaris is, daar waar het van toepassing is, in de N.B’s van de archivalia verwezen naar de archivalia waarop de toegangen betrekking hebben.
Wenken voor onderzoek in de archieven
Strafprocedure
Het begin van iedere strafzaak lag niet bij de rechtbank, maar bij een opsporingsambtenaar die een proces-verbaal opmaakte en dit vervolgens naar het parket van het Openbaar Ministerie zond.
Bij het parket werd een dossier aangelegd in een kartonnen omslagmap en werd de zaak ingeschreven in de parketregisters (inv.nrs.: 4374 - 4688) waarbij de zaak een parketnummer kreeg. In het parketregister werd het verloop van de zaak bijgehouden tot en met de afdoening van de zaak. In 1990 werden de zaken van de unit Leiden/Alphen voor het eerst digitaal ingeschreven in COMPAS. Zodat de parketnummers 29501 - 29621 in inventarisnummer 343 niet geregistreerd zijn in de parketregisters. Later volgde unit Den-Haag II (zie inventarisnummer 365). Naast de inschrijving in het parketregister werd de zaak ook ingeschreven op een alfabetische klapperkaartje (inv.nrs. 381 - 511). Deze doorslag kwam uit een set die bestond uit een documentatiekaart en een afloopbericht voor de justitiële documentatiedienst bij de griffie van iedere arrondissementsrechtbank (Besluit justitiële documentatie 1951, 36; Staatsblad 1951, nr. 36) Voor economische delicten werden twee aparte kaartsystemen aangelegd, waarvan één op natuurlijk persoon (inv.nrs. 1092 - 1123) en één op rechtspersoon (c.q. firma’s) (inv.nrs. 1092 - 1123).
Als u een naam van een verdachte weet, kunt u de naam terugvinden in de klapperkaartjes. Deze zijn alfabetisch per jaar geordend op achternaam. Op het klapperkaartje werden verder vermeld: de voornamen, de geboortedatum en -plaats, de ontvangstdatum van het proces-verbaal, de omschrijving van het strafbaar feit en tenslotte het door het parket van de Officier van Justitie toegekende parketnummer. Aan de hand daarvan kunt u bepalen welk inventarisnummers u van de strafdossiers (inv.nrs. 5 – 80) en de economische strafdossiers beginnend in het jaar met het 35.000 voor de jaren 1980 - 1988 (inv.nrs. 1054 - 1091) en in 1989 met het nummer 40001 (inv.nr. 1086 - 1091) en van de parketregisters(inv.nrs. 4274 - 4626) moet aanvragen.
De Officier van Justitie (OvJ) had nu, rekening houdend met de ernst van het strafbare feit, drie mogelijkheden de zaak af te doen, te weten: de zaak te seponeren, een transactie aanbieden of de zaak voorleggen aan de rechter. Indien de zaak werd voorgelegd aan de rechter werden de stukken die betrekking hadden op deze zaak,
overgedragen aan de strafgriffie van de arrondissementsrechtbank en werd deze ingeschreven op de “archieflijst” (cq. zittingslijst) van strafzaken (inv.nrs. 512 – 757), volgens een losbladig geünificeerd model, zodat de griffie het parketnummer van het OM ging gebruiken.
Werd de verdachte van verscheidene straffeiten beschuldigd, konden deze nevengeschikt zijn op één telastelegging (de zgn. samengestelde telasteleggingen). Omdat voor elk strafbaar feit een parketnummer was toegekend, verdiende het aanbeveling op de verschillende parketnummers te zoeken die men had teruggevonden op de klapperkaartjes.
Deze zittingsset bestond uit drie losse bladen:
  • de archieflijst voor de griffie (wit van kleur).
  • de geleidelijst voor het parket (groen van kleur) een doorslag van het witte exemplaar.
  • een lijst bestemd voor de Officier van Justitie (geel van kleur) een doorslag van het witte exemplaar.
Alleen de zittingslijsten, wit van kleur, die op de zittingen door de rechter(s) enkelvoudige of meervoudige kamer zijn behandeld zijn bewaard gebleven (inv.nrs. 512 - 757).
Na de behandeling van de zaak op een terechtzitting zal uiteindelijk de rechter concluderen tot een bewezenverklaring of een vrijspraak van de ten laste gelegde feiten:
  • Bij de enkelvoudige kamer wordt een vonnis bijvoorbeeld bestaande uit een geldboete, een vrijheidsstraf of een alternatieve straf (taakstraf) gelijk uitgesproken en wordt het onderzoek gesloten (inv.nrs. 2032 – 2824).
  • Bij de meervoudige kamer wordt het onderzoek gesloten en wordt er beraadslaagd in de raadkamer, achter gesloten deuren en volgt er 14 dagen later een einduitspraak / eindvonnis (inv.nrs. 861 - 999).
Indien de verdachte of het OM het met het vonnis in eerste aanleg (=instantie) niet eens is, kunnen beide partijen (Openbaar Ministerie of veroordeelde) binnen veertien dagen na uitspraak hoger beroep aantekenen en volgt een verdere behandeling bij het Gerechtshof of bij de Hoge Raad. Voor het aanwenden, intrekken en afstand doen van rechtsmiddelen, werd in het register van rechtsmiddelen van de griffie van arrondissementsrechtbank (inv.nrs. 758 - 827) een aantekening gemaakt. Middels volgnummers worden verdachten en hun gegevens in het register beheerd. Tevens is er de datum van veroordeling te lezen en het parketnummer. Gaat de verdachte in hoger beroep of wordt deze ingetrokken, dan wordt dit ook in de kolommen vermeld.
Hiervoor zijn de geünificeerd blauwe modellen gebruikt van het kantongerecht. De inschrijvingen werden elk jaar doorlopend genummerd, tekens beginnende met 1. De datum van de akte c.q. na ontvangst van het aangetekend schrijven, bedoeld bij artikel 449 lid van Wetboek van Strafvordering, wordt opgenomen in kolom 2, indien het rechtsmiddel wordt aangewend door het Openbaar Ministerie, of in kolom 3, indien de veroordeelde het aanwendt. De afkortingen in kolom 4 die werden aangetekend waren “A” bij appèl, “C” bij cassatie en “V” bij verzet is. Appèl is een beroepmogelijkheid om een nieuwe uitspraak van een hogere rechter te vragen. Bij beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden (het hoogste rechtscollege) vindt geen onderzoek meer plaats naar de feiten, maar wordt beoordeeld of de lagere rechters het recht goed hebben toegepast. En tenslotte is verzet, een rechtsmiddel waarmee op verstek (=afwezigheid) gewezen vonnis kan worden ingesteld.
Over beslissingen die niet op een terechtzitting of door de rechter-commissaris kunnen worden genomen is een rechtelijke college bestaande uit drie rechters (cq. meervoudig) die in een raadkamer of in een zaal waar ook de openbare zittingen worden gehouden, kunnen oordelen over bijvoorbeeld gevanghoudingen en verlengingen daarvan, maar ook voor allerlei andere tussentijdse beslissingen, zoals o.a. beklag, bezwaarschrift tegen (verdere)vervolging, hoger beroep tegen beslissingen van de rechter-commissaris, waarvan aantekening gemaakt werd in het register van buitengewone verrichtingen in strafzaken van de griffie (inv.nrs. 828 - 859), van hun archiefbescheiden is bijzonder weinig bewaard gebleven (zie inv.nrs. 860). De griffie heeft nooit een toegang gemaakt tot dit register.
Registers van inschrijving van vorderingen van het Openbaar Ministerie betreffende verlengingen van terbeschikkingstelling van de strafgriffie (inv.nrs. 1036 - 1037) zijn te raadplegen op inschrijfdatum van het verzoekschrift.
De afgedane dossiers werden op parketnummer gearchiveerd (zie inv.nrs. 5 - 80). In deze serie van afgedane dossiers zijn dagvaardingen bewaard gebleven. Het arrondissementsparket gaf op deze dagvaardingen een parketnummer aan en omschreef daarmee de afkortingen.
Voorbeeld: VR voor vonnis rechtbank en VP voor vonnis politierechter. Door de unitvorming werd vanaf 1988 geen doorlopende nummering meer gebruikt.
Parketnummersseries uit het jaar 1988 beginnende met:
1
zijn bestemd voor appèlzaken kantongerecht
5001
zijn bestemd voor de misdrijven van de kantongerechten ’s-Gravenhage en Delft
2500
zijn bestemd voor de misdrijven van de kantongerechten Leiden en Alphen a/d Rijn.
35001
zijn bestemd voor economische strafzaken
50001
zijn bestemd voor de Lik-op-Stuk (de zgn. LOS) zaken.
60001
zijn bestemd voor de zgn. HALTafdoeningen. HALT staat voor “Het ALTernatief”en is een poltiesepot voor strafrechtelijke minderjarigen.
In 1989 ging men als volgt te werk:
  • Voor Den-Haag -unit 1:
    • 50001 - 50750 (minderjarige verdachten) en 52001-56565 (meerderjarige verdachten)
  • Voor Den-Haag - unit 2
    • 70001- 70758 (minderjarige verdachten ) en 72001- 75737 (meerderjarige verdachten)
  • Voor Unit Leiden/Alphen a/d Rijn:
    • 25001 - 29014 (meerderjarige verdachten) en in COMPAS 29501 - 29621
    • 30001 - 30750 (minderjarige verdachten)
    • 35001 - 35230 (transacties: voor minderjarige en meerderjarige verdachten)
  • Voor unit Delft/randgemeenten + afdeling Fraude en Economie:
    • 5001 - 5750 (minderjarige verdachten)
    • 7001 - 11600 ((meerderjarige verdachten)
    • 40001 - 42768 (economische delicten)
Civiele procedure
Binnen de civiele procedures (rechtspraak) wordt onderscheid gemaakt tussen een dagvaardingsprocedure (of contentieuze of eigenlijke rechtspraak) en een verzoekschriftprocedure (niet-contentieuze of oneigenlijke rechtspraak).
In een contentieuze procedure staan twee partijen ( de eiser en de gedaagde) tegenover elkaar in een conflict c.q. geschil. De eerste stap. De zaak wordt bij arrondissementsrechtbank aangebracht door een deurwaarder. Op grond van dit eerste processtuk, het exploot van de dagvaarding genoemd, vindt conclusiewisseling plaats, zoals deze in schema 2 beschreven is. Deze procedure eindigt met een rechterlijke uitspraak die vonnis wordt genoemd.
Wanneer de wet daarvan uitdrukkelijk melding maakt, kan een zaak via een verzoekschrift (ook wel request genoemd) aanhangig worden gemaakt. Dagvaarding is dus de regel, het request een uitzondering. Bij een verzoekschriftprocedure gaat het in principe niet om het oplossen van een conflict tussen partijen. In deze zaken wordt de rechter belast met het verlenen van medewerking bij de uitvoering en toepassing van een aantal wettelijke bepalingen, grotendeels behorend tot het zgn. familierecht (bijvoorbeeld het benoemen van een voogd). De rechter beslist in deze niet-contentieuze procedure bij beschikking ( In de verzoekschriftprocedure van de adoptie - en faillissementsprocedure wordt de beslissing van de rechter een vonnis genoemd in plaats van een beschikking ook al betreft het een verzoekschriftprocedure. Zie voor achtergrondinformatie artikel: Vergelijking tussen verzoekschrift - en dagvaardingsprocedure in Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie 1984 nr. 5719 en 1720 door mevr. Mr. E.M. Wesseling – van Gent. ) op het door de verzoeker ingediende rekest. In de praktijk worden deze extra – judiciële (buitengerechtelijke) zaken genoemd.
Civiele zaken aangebracht bij dagvaarding
Voor de jaren 1980-1984 gebruikte men voor elk jaar één doorlopende cijferreeks (inv.nrs. 1124 - 1528). Door stijging van het aantal zaken is het rolreglement aangepast. Op de civiele of extra - judiciële griffie is men in 1985 de rolzaken gaan verdelen in familiezaken (afgekort FAZA) en handelszaken (afgekort HAZA). De FAZA dossiers, beginnend met nummer 1 en HAZA dossiers beginnen het jaar met nummer 5001 (inv.nrs. 1529 - 1929).
Er zijn twee soorten eigentijdse toegangen:
  • - alfabetische kaartjes (inv.nrs. 1930 - 2031), geordend op naam van eiser of gedaagde in de
    desbetreffende zaak en het jaar, met verwijzing naar het rolnummer. Er zijn twee series alfabetische kaarten aangelegd: de kaarten van de eiser en van de gedaagde. Deze zijn middels hetzelfde rolnummer met elkaar verbonden. Men kan dus telkens deze klapkaarten van de twee partijen raadplegen om deze gemeenschappelijke rolnummers achter te halen.
  • rolkaarten (inv.nrs. 2825 -2880) geordend op rolnummer en jaar van 1980 t/m 1984 waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen FAZA en HAZA zaken. Deze kaarten zijn de oudste en het meest eenvoudige in uitvoering. Deze rolkaarten geven een procedureoverzicht per zaak weer, met vermelding van de datum van de eerste zitting tot en met de datum van het eindvonnis.
Sedert 1985 zijn de rolkaarten gesorteerd per zaaktype. FAZA zaken (gerangschikt op onderwerpen van geschil) en/of HAZA zaken. De rolkaarten geven een procedureoverzicht per zaak weer, met vermelding van de datum van de eerste zitting tot en met de datum van het eindvonnis. Men heeft in deze periode dus twee verschillende vormgevingen gebruikt, waarbij één specifiek voor de FAZA zaken, te herkennen aan de kolommen met de teksten echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding na scheiding van tafel en bed. Bij de andere rolkaart voor de HAZA zaken ontbrak dit.
Veel door de griffie gebruikte afkortingen (niet-gestandaardiseerd) op deze kaarten waren:
A/E rec
= conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie.
CNA
= comparitie na antwoord.
D
= dupliek.
D/R
= conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie.
Enq
= enquête = getuigenverhoor.
Interl.
= interlocutoir =tussenvonnis.
LU
= laatste uitstel.
Opp
= opposant = procespartij die in verzet (=rechtsmiddel) komt.
Pr
= prononcer = voorlezing vonnis.
Pst
= peremptoir van stukken (laatste uitstel).
R
= repliek
R/A
= conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie.
ROYA
= geroyeerd.
VE
= verstek eis.
VS I
= vonnis Ie kamer.
Naast de series roldossiers (inv.nrs. 1124 - 1929) zijn er nog twee belangrijke series die naast het dossier met behulp van eigentijds toegangen zijn te raadplegen, t.w. :
  • Audiëntiebladen (inv.nrs. 2881 - 3012), per zittingsdag:
    Deze bladen zijn verdeeld in vier kolommen, t.w.:
    • Rolnummer van de zaak met de namen van procureurs van eiser /gedaagde.
      (zie voor toegang hierop de rolkaarten (inv.nrs. 2825 - 2880)).
    • Namen van partijen
      (Zie voor toegang hierop de alfabetische kaartjes (inv.nrs. 1930 - 2031)).
    • Afkortingen, tussen haakjes van het onderwerp van procedure, die terug te vinden zijn op de rolkaarten: bijvoorbeeld OD staat voor onrechtmatige daad, E voor echtscheiding, en K voor koop etc, aantekeningen van de griffier.
    • Aantekening van behandeling door de enkelvoudige - of meervoudige kamer door vermelding van de lettercombinaties EK of MK.
  • - Vonnisboeken (inv.nrs. 2032 - 2824) geordend op zittingsdatum en op rolnummer, zodat de zaak snel en gemakkelijk terug te vinden is.
    (Zie voor beide gegevens als toegang hierop de numerieke rol - kaarten (inv. 2825 - 2880) voor de zittingsdatum en de alfabetische kaartjes (inv.nrs. 1930 - 2031) voor het rolnummer
Civiele zaken aangebracht bij request
Het request- of verzoekschrift is een eenvoudiger rechtsgang dan de straf- of dagvaardingsprocedure.
Het request begint met de inschrijving van het request in een register van inschrijving. Naast de aparte aangelegde requestdossiers van faillissementen (inv.nrs. 3013 - 3142), surséance van betaling (inv.nrs. 3147 - 3155), omgangsregeling (OR) (inv.nrs. 3157 - 3206), alimentatie (inv.nrs. 3225 - 3367), voogdij (inv.nrs. 3383 - 3475), krankzinnigen (inv.nrs. 3548 - 3580), ondertoezichtstelling (OTS) (inv.nrs. 4040 - 4199) werd er door de griffie voor de overige requesten een apart dossier aangelegd, waarbij vanaf 1987 deze requestdossiers werden gesplitst in FARK/HARK series (inv.nrs. 3164 - 3817).
De beschikkingen, rechterlijke beslissingen op een request, zijn meestal niet zoals bij de vonnissen apart gearchiveerd maar zijn een onderdeel van het dossier. De oorzaak hiervan is dat de beschikking meestal op hetzelfde blad als het verzoekschrift werd getypt of geschreven. Later ging men hier van afwijken en werd de beslissing van de rechter op een apart blad uitgetypt.
De beschikkingen maken altijd deel uit van de dossiers ongeacht het type dossier want elke procedure eindigt met een besluit.
Dossiers van faillissementen en de surséance van betaling zijn via alfabetische klapperkaartjes (inv.nrs. 3143 - 3146) terug te vinden. Deze zijn alfabetisch geordend op beginletter van de achternaam of firmanaam van de schuldenaar. De afgekorte eigennamen zijn gerangschikt volgens de ABC-regels (bijv. B.O.A.M. is terug te vinden op de letter B ). Op deze kaartjes gebruikte de griffie de onderstaande afkortingen:
Cred.vergadering
= crediteurenvergadering (bij de surséancedossiers).
h/o
= handelt onder.
H.O.D. N.
= handelt onder de naam.
i.g.v.g.g.m.
= in gemeenschap van goederen gehuwd met.
R.C.
= Rechter Commissaris.
V.O.F.
= vennootschap onder firma.
Verder zijn in de jaren 80 afgedane zaken uit de voorgaande blokken terug te vinden (bv. D750 ingediend in 1967 en afgedaan in 1988). Deze afwikkeling is mogelijk omdat de Nederlandse wet geen termijn stelt waarbinnen een faillissement moet zijn afgewikkeld.
De klapperkaartjes van de Faillissementsverklaringen (inv.nrs. 3143 - 3146) zijn wit van kleur. Het was gebruikelijk voor de griffie om naast het nummer van het faillissementsrequest de data te vermelden van beschikking van de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten (veelal afgekort met de letters OWG, OWG(AB) en aan de rechterkant van het klapperkaartjes de datum van faillissementsverklaring te vermelden.
De klapperkaartjes van de surséance van betaling (inv.nr. 3156) zijn blauw van kleur of men heeft witte klapperkaartjes van de Faillissementsverklaringen (inv.nrs. 3143 – 3146.) gebruikt met een donkerblauwe rand, ter onderscheid van de alfabetische klapperkaartjes van de bovengenoemde (inv.nrs. 3156). Standaard werd op deze kaartjes het surséancenummer vermeld, waarop de dossiers zelf zijn geordend (inv.nrs. 3147 - 3155). De opeenvolgende data van de mogelijke gerechtelijke procedures, t.w.: van de beschikkingen van de voorlopige of definitieve surséance, van de in de raadkamer gehouden schuldeisersvergadering, de akkoordverklaring tussen schuldenaar en schuldeiser (=homologatie), die bij de Rechter-commissaris de rekening en verantwoording van zijn beheer hebben afgelegd, waarbij de surséance is beëindigd. En tenslotte de naam /namen van de door de arrondissementsrechtbank benoemde bewindvoerders (met adres en telefoonnummer) en de Rechter-commissaris. Bij intrekking of faillissement werd er een schuine streep op het kaartje gezet, met aantekening daarvan.
In het burgerlijk wetboek komen vier scheidingstypen voor:
  • de echtscheiding
  • de scheiding van tafel en bed
  • huwelijksontbinding (ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed)
  • opheffing der gemeenschap
Een speciale arrondissementsprocedure, en ook de meest voorkomende, is de echtscheidingsprocedure. Bijzonderheden bij het verkrijgen van een echtscheiding hebben betrekking op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, de procedure, voorzieningen na echtscheiding en de voorlopige voorzieningen. Voorlopige voorzieningen tijdens een echtscheiding moeten worden getroffen middels alimentatie, ouderlijke macht of voogdij over minderjarige kinderen en voorzieningen betreffende de gemeenschappelijke woning. Het is mogelijk dat de voorlopige voorzieningen voorafgaand aan de echtscheiding en scheiding van tafel en bed aangevraagd en verleend worden. Een maatregel voor voorlopige voorzieningen moet daarentegen binnen vier weken uitmonden in een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed, omdat de getroffen voorlopige voorzieningen anders weer teloor gaan.
Bij een echtscheiding wordt het huwelijk ontbonden en bij scheiding van tafel en bed blijft het huwelijk in stand. Scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken op dezelfde gronden als echtscheiding, maar de gevolgen daarvan zijn anders. Zoals al eerder beschreven verdwijnt het huwelijk bij een echtscheiding maar bij scheiding van tafel en bed blijft deze intact zodat de partijen geen nieuw verbintenis-huwelijk kunnen aangaan. Een belangrijke consequentie van de scheiding van tafel en bed is, dat deze na verloop van tijd tot huwelijksontbinding aanleiding kan geven. Bij de opheffing der gemeenschap wordt slechts de huwelijksgemeenschap ontbonden, het huwelijk blijft in stand. Dit geding is het minst ingrijpend. ( Scheidingen tussen echtgenoten (Compendium van het burgerlijk procesrecht door Mr. P.R. Stein) 1990 pg. 208. )
Dit verschil heeft o.a. tot gevolg dat na echtscheiding in de voogdij over de minderjarige kinderen moet worden voorzien en dat scheiding van tafel een der ouders worden aangewezen voor de uitoefening van de ouderlijke macht.
Uit de vier bovengenoemde voorbeelden van scheidingstypes kunnen slechts twee procedures voortvloeien. Dat heeft betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed. Deze kunnen worden uitgesproken, hetzij op vordering van één der echtgenoten, hetzij op gemeenschappelijk verzoek van beide echtgenoten. In het eerste geval moet de procedure aanhangig worden gemaakt d.m.v. een dagvaarding (inv.nrs. 1124 - 1573, 1602 - 1636, 1665 - 1704, 1750 - 1789 en 1837 - 1880), in het tweede geval door het indienen van een request (inv.nrs. 3614 - 3764, 3765 - 3768, 3783 - 3786 en 3800 - 3802.
Verwarrend hierbij echter is dat de wet bepaald heeft dat de uitspraak hiervan een vonnis is, zodat de vonnissen terug te vinden zijn in de vonnis-rolboeken (inv.nrs. 2032 - 2824) m.b.v. de alfabetische klapperkaartjes op naam van man en vrouw (inv.nrs. 1930 - 2031) en/of op de rolkaarten (inv.nrs. 2825 - 2880) die numeriek geordend zijn.
Een andere mogelijkheid waarbij men geen vonnisdatum heeft, zijn nog de klappers van de verklaringen van afgifte van de akten van non-appèl ( Inschrijving van een echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand (Burgerzaken & recht door Mr. P. Dorhout)
januari 2004 pg. 20 - 22. )
te raadplegen (inv.nrs. 4689 - 4699). In dit speciale rechtsmiddelenregister werd een aantekening gemaakt wanneer het echtscheidingsvonnis is uitgesproken en wanneer de akte van non-appèl is afgegeven. Bij overlegging van de verklaring van de griffier dat er geen gewone rechtsmiddelen zijn, zoals verzet of hoger beroep of beroep in cassatie, kan het echtscheidingsvonnis in het huwelijksregister van de gemeente waar het huwelijk voltrokken is, worden aangetekend.
Naast de inschrijving van de overige requesten werden de requesten van gemeenschappelijk verzoek tot scheiding van tafel en bed/echtscheiding en tot de vergunning tot kosteloos procederen c.q. gratis admissie (in de jaren 1980 -1986) bij ontvangst ingeboekt in het requestenregister (inv.nrs. 3825 - 3836), waarbij het volgnummer gelijk is aan het requestnummer. In dit inschrijvingsboek werd ook het rolnummer genoteerd, zodat men in de roldossiers de schriftelijke neerslag kan terugvinden (inv.nrs. 1124 - 1929) en/of in de serie van overige requesten (inv.nrs. 3614 - 3817).
In de jaren 1987 - 1989 zijn aparte requestenregisters aangelegd voor de inschrijving van de voorlopige voorzieningen en gemeenschappelijk verzoek tot scheiding van tafel en bed/echtscheiding (inv.nrs. 3223 - 3224). Hiervoor zijn de repertoireregisters van het kantongerecht gebruikt. Naast de kolom van: naam (namen) van betrokkenen werd het rolnummer (inv.nrs. 1602 - 1636, 1665 - 1704, 1750 - 1789 en 1837 - 1880), of requestnummer ( inv.nrs. 3765 - 3768, 3783 - 3768 en 3800 - 3802) genoteerd. En in de kolom: “ eerste behandeling ” kan men het audiëntieblad terugvinden (inv.nrs. 2881 - 3012).
Van de jaren 1981-1991 zijn er alfabetische klappers (inv.nrs. 3841 - 3844 en 4703) aangelegd om de volgnummers van de inschrijving van voorlopige voorzieningen en gemeenschappelijke verzoeken tot scheiding van tafel en bed/echtscheiding terug te kunnen vinden in de requestenregisters voor 1980 - 1986 (inv.nrs. 3825 - 3836) en voor de jaren 1987 - 1989 (inv.nrs. 3223 - 3224).
In de periode dat de echtscheiding nog niet is uitgesproken, kan de rechter om onhoudbare situaties te voorkomen voorlopige voorzieningen opleggen in het belang van het minderjarige kind (eren) (zoals alimentatie, omgangsregeling, voogdij etc). Dit gebeurt op een speciale zitting in ouderverhoor met gesloten deuren. Op de rollen uit de jaren 1980-1989 (die uitgezonderd werden van selectie) kan men het rolnummer terugvinden en in de eerste kolom een datumstempel, naast het rolnummer wanneer alles administratief was afgehandeld.
In de laatste kolom werd de procedure afloop getypt en eveneens voorzien van datumstempels met de data wanneer een beschikking is uitgesproken, waarbij men de onderstaande afkortingen gebruikte:
A
= aanhouden.
F
= ten fine.
t.v.
= toeziend voogd.
v
= voogd.
In de roldossiers (inv.nrs. 1124 - 1929) is de neerslag van de mondelinge behandeling waarbij de rechter de ouders (of soms de kinderen vanaf twaalf jaar) hoort en de daarop genomen beschikkingen terug te vinden. Van de procedures die hieruit voortvloeien zijn aparte series aangelegd (voogdij, alimentatie en omgangsregeling, afgekort O.R.).
De nummers in de alfabetische klappers van voorlopige voorzieningen en gemeenschappelijke verzoeken bij echtscheidingen (inv.nrs. 3841 - 3844 en 4703) verwijzen naar de inschrijvingsnummers in de “ requesten-registers ” (inv.nrs. 3825 - 3838) en de registers van inschrijving van requesten van voorlopige voorziening (aanvaarding of verwerping ) en van echtscheiding op gemeenschappelijke verzoek van beide echtgenoten (inv.nrs. 3223 - 3224) waar men het requestnummer (bij een gemeenschappelijk verzoek) (inv.nrs. 3614 - 3764, 3765 - 3768, 3783 - 3768 en 3800 - 3802) of rolnummer (inv.nrs. 1124 - 1573, 1602 - 1636, 1665 - 1704, 1750 - 1789 en 1837 - 1880), kan terugvinden in de daarvoor bestemde kolommen van bovengenoemde registers.
De OR (=Omgangsregeling) dossiers (inv.nrs. 3157 - 3206) met de procedure voor de regeling van vaststelling voor de omgang tussen kind en echtgeno(o) t (e) aan wie het kind is toevertrouwd, zijn terug te vinden in de alfabetische registratiekaarten (inv.nrs. 3476 - 3480) van de voogdijzaken. Door gezamenlijke behandeling van de OR zaken met de voogdijzaken werden deze OR- kaarten bij de voogdijregisterkaarten gevoegd (inv.nrs. 3476 - 3480).
Ouderlijke macht over de minderjarige kinderen was alleen mogelijk binnen het huwelijk. Indien het huwelijk was ontbonden door het overlijden van één der echtgenoten, werd de overlevende ouder van rechtswege voogd en werd niet meer gesproken van ouderlijke macht. Op grond van slecht gedrag, misbruik van bevoegdheden, faillissement, krankzinnigheid of strafrechtelijke veroordeling van (één van) de ouders was ontheffing, ontzetting uit de ouderlijke macht mogelijk bij vonnis van de arrondissementsrechtbank. Voor raadpleging van de daarop betrekking hebbende dossiers (inv.nrs. 3383 - 3475) moet men het alfabetische kaartsysteem op achternaam van de natuurlijke vader eerst inzien (inv. 3476 - 3480) waarin een verwijzing te vinden is naar het jaar en voogdijnummer. Bij scheiding van tafel en bed, waarbij het huwelijk blijft bestaan, berust de ouderlijke macht op één der ouders, waarbij de neerslag terug te vinden is in de dossiers betreffende ontzetting en ontheffing uit de ouderlijke macht en wijziging van voogdij (inv.nrs. 3383 - 3475).
Voogdij is het wettig gezag over minderjarigen die niet onder ouderlijke macht staan. Waneer het huwelijk is ontbonden door echtscheiding wordt de ene ouder van rechtswege tot voogd benoemd(meestal de moeder) en de andere ouder tot toeziend voogd (meestal de vader). Bij het overlijden van een der ouders is de overgebleven ouder wettelijk automatisch voogd, terwijl een ander persoon als toeziend voogd benoemd wordt.
Men maakte op de griffie gebruik van groene kartonnen kaarten volgens geünificeerde modellen (inv.nrs. 3476 - 3480), die men als alfabetische ingang op naam van de vader kan zoeken. Daarop vindt men ook aantekeningen van de gerechtelijke procedures in voogdij of omgangsregeling, aangegeven met een V nummer of OR nummer, corresponderend met het dossiernummer cq. zaaknummer. Deze verwijzen naar de daarop betrekking hebbende dossiers respectievelijk beschikkingen (inv.nrs. 3383 - 3475 en 3157 - 3206).
De alimentatiedossiers (inv.nrs. 3225 - 3367) zijn gemakkelijk terug te vinden in het alfabetische klapperkaartensysteem gerangschikt op naam van de requestrant(e)n jaar (inv.nrs. 3368 - 3377).
Daarnaast bestaan er nog alfabetische klappers voor de jaren 1986 – 1993 die zich vanwege de overschrijding van het jaar 1989 nog op de griffie bevinden.
De toegang tot de adoptiedossiers zijn klapperkaartjes (inv.nrs. 3545 - 3546) gerangschikt op naam van de adoptievader. Ook de stiefouderadopties zijn hier terug te vinden. Hierbij blijft de familieband met één van de oorspronkelijke ouders bestaan. De nieuwe partner van deze ouders adopteert het c.q. de kind(eren). Alleen de familieband met de andere ouder (als die er is) wordt verbroken. In het laatste geval is het dossier terug te vinden op familienaam van de nieuwe partner.
De krankzinnigendossiers zijn beperkt ontsloten. Er bestaan twee alfabetische klappers uit de jaren 1979-1987 (inv.nrs. 4701 - 4702) met vermelding van KZ-nummers, zodat de beschikkingen of rechtelijke machtigingen (RM) van de president van de arrondissementsrechtbank op vorderingen van de Officier van Justitie tot voorzetting van inbewaringstelling (IBS) of plaatsingen in een krankzinnigengesticht (inv.nrs. 3548 - 3580) gemakkelijk terug te vinden zijn.
De KZ nummers van de krankzinnigenadministratie van de arrondissementsrechtbank lopen van 5553 tot en met 15900. Tot 1987 kan men in de klappers op nummers zoeken. In 1988 is men met dossiers gaan werken, waarbij alle vorderingen, afgedane beslissingen, aantekeningen geneeskundige verklaringen van één krankzinnige in één dossier op alfabet werden gearchiveerd. Hiervan zijn twee series ontstaan (zie inv.nrs. 3548 - 3580 en 3581 - 3587). 1988 is een keerpunt in de administratie van de krankzinnigendossiers, men begon met het gebruiken van stofmappen, geordend op achternaam. De standaard voorgeschreven formulieren ingevuld met een AZ kenmerk en een uniek KZ nummer en een jaaraanduiding maakten plaats voor formulieren zonder jaaropgave (1986) en in 1988 maakte slechts het arrondissementsparket gebruik van het formulier. Deze patiëntendossiers werden vijf jaar op de griffie bewaard en na deze tijd werden de dossiers naar het Centraal Archief gestuurd. De lopende zaken bleven op de griffie bewaard.
Op alfabetische kartonnen kaartjes werden aantekeningen bijgehouden van het verhoor (de zgn. verhoortochten) door de rechter en vergezeld door de griffier van de betrokkene bij de procedures van inbewaringstelling (IBS) bij noodgevallen en/of rechterlijke machtiging (RM) op vorderingen van de Officier van Justitie. De rechter moest betrokkene alvorens hij zijn beslissing nam, horen. Deze gegevens werden bij hoger beroep later op de griffie uitgetypt tot een proces-verbaal van verhoor en in het (patiënten)dossier gevoegd. Deze voorstukken zijn niet bewaard.
In de praktijk (van het Haagse Parket van de Officier) was het zo dat doorgeleidingen van verzoeken aan de kantonrechter om een rechterlijke machtiging tot plaatsing naar het Parket werden gezonden. Het Parket plaatst vervolgens een vordering tot opneming indient bij de president van de arrondissementsrechtbank. Zodat archiefbescheiden betreffende Krankzinnigen dus niet in het archief van het kantongerecht ’s-Gravenhage terug te vinden is zoals bij andere arrondissementen gebruikelijk is.
Ook in het archief van het Parket van de Officier van Justitie van de afdeling Algemene zaken (AZ) is nog meer neerslag terug te vinden van de Krankzinnigenadministratie (die met CU code 104 werkte). Zie voor de verdere beschrijving de inventaris van het beleidsarchief van de Hoofdofficier, dat in de toekomst als apart archief aan het Nationaal Archief wordt overgedragen.
De bescheiden van onder curatele stelling uit de jaren 1980 - 1986 zijn terug te vinden in de serie “overige requesten” (inv.nrs. 3598 - 3612) met de bijbehorende ingangen. Met rode pen werden de requesten ingeboekt en ontsloten. De toegekende nummers van de curatelendossiers (inv.nrs. 3598 - 3612) uit de jaren 1987-1989 zijn terug te vinden op de kaarten van het curatelenregister dat zich nog op de griffie bevindt (Ned. Staatscourant 1970 nummer 147) en Besluit curatelenregister (Staatsblad 1969 nummer 528). Hierin zijn ook rechterlijke beslissingen terug te vinden betreffende krankzinnigen.
De overige requesten van burgerlijke en handelszaken (= variazaken) werden door de extrajudiciële griffie ingeschreven in een officieel requestenregister (officieel repertoire genaamd, inv.nrs. 3825 - 3836) waarin per zaak op hoofdlijnen de behandeling wordt bijgehouden tot en met 1986 voor de burgerlijke zaken en tot en met 1987 voor de handelszaken. Daarnaast werd in de jaren 1978-1989 een dubbel inschrijvingsregister bijgehouden voor de jaren 1978 - 1987 voor de griffier van de eerste Meervoudige Kamer (inv.nrs. 3839 - 3840).
In 1987 heeft men scheiding gebracht in de doorlopende requestnummering. De binnengekomen overige requesten werden voorzien van een datumstempel en een requestnummer, waarbij ieder jaar bij de burgerlijke zaken gestart werd met het nummer 1 (inv.nrs. 3765 - 3768, 3783 - 3786 en 3800 - 3802) en bij de handelszaken met nummer 5000 (inv.nrs. 3769 - 3782), maar in 1988 en 1989 met 5001(inv.nrs. 3787 - 3799 en 3803 - 3817)
Van de beslagrequesten (artikel 508 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is alleen 1980 terug te vinden. (inv.nr. 3891).
De kort geding vonnissen zijn terug te vinden in de alfabetische klappers (inv.nrs. 4036 - 4039) op naam van eiser en/of gedaagde. De alfabetische klappers bevatten vier kolommen waarbij men in de eerste kolom een verwijzing vindt naar de rolnummers. De tweede en de derde kolom bevatten de namen van de eiser c.q. gedaagde. De vonnisdatum is dus mede met behulp van deze namen te achterhalen. De vierde kolom bevat een aantekening mits de president van de arrondissementsrechtbank zijn vonnis heeft uitgesproken. Deze kolom dient dus als ingang voor het vinden van de vonnissen en het proces-verbaal van terechtzittingen van de president in kort geding.
Voor Onder Toezicht Stelling (OTS-dossiers) dossiers dient men de zgn.”Rekestkaarten” (inv.nrs. 4210 - 4217) te gebruiken. Deze kaarten vermelden persoonlijke gegevens, waarin een verwijzing te vinden is naar het jaar en volgnummer alsmede of het om een civiele- of strafrechtelijke Onder Toezicht Stelling gaat. Deze kaarten vormen de toegangen tot de dossiers, die geordend zijn op volgnummers (inv.nrs. 4040 - 4199).
De gang van zaken bij OTS-procedures: In het geval van onenigheid over de plaatsing van en contact met de kinderen na een echtscheiding kan de rechter afspraken vastleggen = omgangsregeling. De gerechtelijke procedures van deze regeling kan men in de OR dossiers (zie hierboven) terugvinden
De alfabetische ingangsklappers van nalatenschap uit de jaren 1945- 1996 bevinden zich nog op de griffie.
Buitengerechtelijke zaken
Hieronder vallen de zaken waarin tussenkomst van de arrondissementsrechtbank wordt verzocht zonder dat van haar een vonnis of beschikking wordt gevraagd. Met name geldt dit voor de deponering van allerlei akten en het bijhouden van openbare registers bij de uitvoering en toepassing van een aantal wettelijke bepalingen.
Onder openbare registers
( Mr. F.C.J. Ketelaar, ) Openbaar registers. Poging tot inventarisatie- Weekblad voor Privaatrecht ( , Notarisambt en Registratie (nummer 5114). ) wordt verstaan: registers die voor openbaar gebruik bestemd zijn en bij de griffies worden bijgehouden. Een afschrift of uittreksel kan aan verzoeker of aan derden worden afgegeven tegen griffiekosten.
Op uniform voorgeschreven wijze werden in de jaren tachtig op de griffie van de Haagse arrondissementsrechtbank openbare registers bijgehouden, waarbij aantekeningen gemaakt werden van rechtsfeiten die betrekking hebben op:
  • alle lopende onder curatele stellingen in Nederland (Besluit curatelenregister, KB 26 november 1969, Staatsblad nr. 528) ( Onder het oude BW I vond op grond van in 1953 gegeven administratieve voorschriften deze registratie eveneens plaats, maar toen in de op de griffies van de kantongerechten bijgehouden curatelenregisters. )
  • huwelijksvoorwaarden (Besluit Huwelijksgoederenregister Ministeriële beschikking van 29 juli 1970, Staatscourant nr. 188 van 4 aug. 1970)
  • - de akten in de registers van geboorte, huwelijk en overlijden (de Burgerlijke Stand). Door deze latere gebeurtenissen van het individu (bijvoorbeeld adoptie of echtscheiding) moesten deze door aanvulling, doorhaling of verbetering worden aangepast in de dubbelen registers van de B.S. die werden bewaard in de archieven van de gerechtsgebouwen. ( Op 1 januari 1990(Staatsblad 1989, nummer 351) verviel voor de griffiers de taak om de naar de griffie overgebrachte dubbele registers van de B.S. en haar bijlagen, waaronder de huwelijkse te bewaren en bij te houden. De rol van Openbaar Ministerie bleef wel bestaan, maar werd definitief afgeschaft bij de wetten van titel 4 van BW 1 (Staatsblad 1993, 555) en het Besluit Burgerlijke Stand (Staatsblad 1994, 160). )
  • de loop van ieder faillissement (Besluit van 17 juni 1896 houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 19 der Faillissementswet (Staatsblad 1896 nummer 97).
Bij het opzoeken van de buitengerechtelijke zaken (extra- judiciële zaken) bestaan alleen alfabetische klappers bij de series van de akten en bijlagen van nalatenschap (zie inv.nrs. 4225 - 4273) en bij de arbitrale vonnissen (inv.nrs. 4309 - 4339) vanaf het jaar 1985 die in het volgende blok 1990 -1999 zullen worden overgedragen. Van de overige series van buitengerechtelijke zaken zijn geen toegangen gemaakt door de griffie, omdat ze gemakkelijk op datum of familienaam kunnen worden teruggevonden.
De archiefseries in dit tienjarenblok 1980 -1989, zoals de algemene verkoop - en leveringsvoorwaarden en de dubbelen van repertoria van notarissen werden door de veranderde wetgeving niet langer meer aangelegd. In tegenstelling tot de voorgaande inventarissen van de periode van vóór 1980 ontbreken deze in dit tienjarenblok.
De archiefseries voor de algemene verkoop - en leveringsvoorwaarden van vóór 1980 zijn te vinden:
  • van de periode 1939 - 1949 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1940 - 1949 (nummer toegang 3.03.15.03) inv.nrs. 522 - 526.
  • van de periode 1950 -1959 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1950 - 1949 (nummer toegang 3.03.15.06) inv.nrs. 1116 - 1117.
  • van de periode 1960 - 1979 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1960 - 1979 (nummer toegang 3.03.79) inv.nrs. 4842 - 4868.
De archiefseries voor de dubbelen van repertoria van notarissen van vóór 1980 zijn te vinden:
  • van de periode 1939 - 1949 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1940 - 1949 (nummer toegang 3.03.15.03) inv.nrs. 532 -550.
  • van de periode 1950 -1959 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1950 - 1949 (nummer toegang 3.03.15.06) inv.nrs. 1142 - 1164.
  • van de periode 1960 - 1979 zie inventaris arrondissementsrechtbank 1960 - 1979 (nummer toegang 3.03.79) inv.nrs. 4938 - 5036.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig beperkt openbaar (B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Arrondissementsrechtbank en Parket Officier van Justitie Den Haag [blok 1980-1989], nummer toegang 3.03.104, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rechtbank Den Haag 1980-1989, 3.03.104, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
FasesHandelingenPersonen en organenArchivaliaFasesHandelingenPersonen en organenArchivalia

Archiefbestanddelen