Archief
Titel
3.21.12 Inventaris van archief van de NV Maatschappij Van Nassau la Lecq, (1274) 1888-1947
Auteur
G.M. van AalstVersie
16-03-2021
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1985 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
NV Maatschappij van Nassau La Lecq Nassau La Lecq
Periodisering
archiefvorming: 1888-1947 oudste stuk - jongste stuk: 1274-1947
Archiefbloknummer
32996Omvang
; 1077 inventarisnummer(s) 9,40 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
N.V. Maatschappij Van Nassau la Lecq Nassau la Lecq
Bols
Gruijter, de
Doubleth
Samenvatting van de inhoud van het archief
Het archief bevat enige stukken van genealogische aard (brieven, testamenten e.d.) over diverse familieleden. Over de N.V. zijn er stukken over de oprichting, organisatie (aandeelhouders, brieven van commissarissen), overzichten van eigendommen (akten en staten). Het grootste deel van het archief bevat stukken over de heerlijkheid de Lek: allerlei akten en brieven omtrent het grondbezit gelegen onder Ridderkerk, Lekkerkerk, Ouderkerk aan de IJssel, Krimpen aan de Lek, Berkenwoude, Brandwijk en Gijbeland en Stormpolder. Tevens zijn er stukken over het bestuur en de financiën, leenregisters en rekeningen van de rentmeesters met bijlagen. Het beheer bestond voornamelijk uit visserijen, waar dan ook veel stukken over zijn.
De inventaris bevat tevens een reeks regesten.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
De familie Van Nassau de Lek, later Nassau la Lecq
De goederen, die prins Maurits bij zijn overlijden naliet aan zijn zoons bij Margaretha van Mechelen, waren aanzienlijk. Willem van Nassau erfde de heerlijkheid de Lek met de visserijen en platen in de Lek en in de Merwede, terwijl Lodewijk begiftigd werd met de heerlijkheden Beverweerd en Odijk ( Van de familie Van Nassau la Lecq zijn verschillende genealogieën gepubliceerd. Zie onder andere A.L. Carstens: Bastaarden van Nassau en de nakomelingen uit morganatische verbintenissen van de leden van dit huis, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, dl. II, 1948, pp. 97-136, met hierin over Van Nassau la Lecq pp. 112-123. Aanvullingen op dit artikel werden verzorgd door dr. A.W.E. Dek, in: de Jaarboeken 1950, 1951, 1953, 1957, 1958, 1959, 1963, 1966, 1968 en 1969. ) . Nadat Willem, een talentvol officier, in 1627 voor Grol was gesneuveld erfde Lodewijk, als naaste verwant, zijn goederen. Lodewijk van Nassau was niet alleen een goed officier, hij bracht het tot luitenant-generaal van de Infanterie, maar ook een man met bestuurlijke en diplomatieke gaven. Als lid van de Raad van State was hij zeer gezien. Ook was hij gezant voor Frederik Hendrik in Engeland in verband met het huwelijk van prins Willem II. Door zijn gematigde houding genoot hij het vertrouwen van zowel het Huis van Oranje als van de Staten, en trad tussen beide als bemiddelaar op ( Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek I kol. 1365. ) . Uit zijn huwelijk met Elisabeth gravin van Hornes, werden drie zoons en zes dochters geboren. Van deze dochters trouwden drie met invloedrijke Engelse en Schotse graven. Zijn zoons Maurits ( In verschillende genealogieën en stambomen wordt de oudste zoon meestal, niet altijd, aangeduid met Maurits Lodewijk I om hem te onderscheiden van zijn zoon Maurits Lodewijk II. In de archief-stukken komt hij slechts voor als Maurits, wat ook in deze inventaris wordt gebruikt. ) , Willem Adriaan en Hendrik werden in 1679 door keizer Leopold I in de Rijksgravenstand verheven ( Inv.nr. 2. ) , waardoor zij titel en wapen van de graven van Nassau mochten voeren, hetgeen werd betwist door graaf Walrad van Nassau ( Koninklijk Huisarchief, inv. 13, XVIII, nr. 14. ) in 1681. Deze zoons volgden het voetspoor van hun vader zowel op militair als diplomatiek terrein. Maurits graaf van Nassau de Lek stond bekend als een trouw dienaar van Willem III en een bekwaam militair. Ook zijn broer Willem Adriaan graaf van Nassau Odijk stond bij de prins hoog in de gunst. Hij verving deze in het ambt van Eerste Edele in Zeeland, was derhalve lid van de Staten van Zeeland en de Staten-Generaal en buitengewoon gezant bij de hoven van Engeland en Frankrijk. Hij is de bouwer van het Slot Zeist in de gelijknamige gemeente. Hendrik graaf van Nassau Ouwerkerk redde prins Willem III het leven in de slag van St. Dénis. Hij volgde de prins naar Engeland bij diens verheffing tot Stadhouder-Koning en werd aldaar in de adelstand verheven. Aan het hof van Willem III was hij opperstalmeester en in 1701 bevelhebber onder de hertog van Marlborough.
Uit het huwelijk van Maurits graaf van Nassau de Lek, heer van Beverweerd, met Anna Isabella van Beijeren Schagen werd slechts een zoon geboren, Maurits Lodewijk, die huwde met zijn nicht Elisabeth Wilhelmina van Nassau Odijk. Hij bezwaarde de heerlijkheid de Lek met enorme hypotheken, kon deze niet aflossen en ontkwam er niet aan de heerlijkheden binnen de heerlijkheid de Lek te verkopen, wat op gespannen voet stond met de bepalingen in het codicil van prins Maurits. Desondanks liet hij zijn acht kinderen een zwaar met schulden beladen erfenis na.
De broers en zusters stelden hun broer Hendrik Carel aan als beheerder van de nalatenschap. Diens huwelijk met de rijke erfgename en zakenvrouw, de bankierster Adriana Margaretha Huegetan, betekende de redding van Beverweerd en van het resterende erfgoed van de Lek.
De nakomelingen van Maurits Lodewijk hebben de goederen van de Lek gezamenlijk beheerd tot 1888, toen besloten werd deze onder te brengen in een Naamloze Vennootschap met aandelen, eerst op naam en sinds 1904 aan toonder. De N.V. Maatschappij Nassau la Lecq, de woorden: "tot exploitatie van onroerende goederen" werden in 1947 uit de statuten geschrapt, is niet opgeheven al werd zij in 1960 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van Salland en Twente geschrapt.
Genealogie
De heren van de Lek:
Lodewijk van Nassau:
Eigenaren van de visserij in de Merwede voor 1/3 deel:
Genealogie Doubleth, Specx, De Gruijter, Bols, Dijkmans, Immink:
De heerlijkheid de Lek
Onder vermeldingen van de Lek, niet alleen als rivier maar als geografisch gebied, zijn die van de gouw Lek-en-IJssel, gelegen tussen de gouwen Nifterlake in het noorden en Teisterband in het zuiden ( AGN I, pp. 250, 251. ) . Als grenzen kunnen worden aangemerkt de oevergronden langs de rivieren Lek en IJssel. De meest westelijke grens is het gebied waar Lek en IJssel samenkomen tegenover IJsselmonde, dit is nu Stormpolder; de oostgrens bevindt zich ergens tussen wat nu Jutphaas en Schalkwijk heet. Het gebied tussen Lek en IJssel, de tegenwoordige Krimpenerwaard, was voor het grootste deel onontgonnen gebied ( C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, SHR 9, Zutphen, 1983, pp. 365-369. ) . Zo was de situatie ongeveer in 944 toen koning Otto I al de goederen die graaf Waldger en diens zoon Radboud bezeten hadden in de gouw Lek-en-IJssel, schonk aan de Utrechtse kapittels van de Dom en Oudmunster ( A.F.C. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, dl. I, nr. 32; Zie ook Dekker, Het Kromme Rijngebied, p. 366 e.v. Waldger en Radboud waren een broer, resp. een neef van Dirk I, graaf van Holland. ) . Na betwist te zijn geweest tussen de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland kwam het aan de laatste, die het in leen uitgaf aan de heren van de Lek. In 1342 stierf dit geslacht met de dood van Hendrik van de Lek in rechte lijn uit. Als recht leen verviel de heerlijkheid de Lek aan de graaf, die het datzelfde jaar tegen een exorbitant hoog bedrag uitgaf aan Jan van Polanen ( Regest nr. 14. ) . Deze beleningsakte laat zien dat de heerlijkheid een uitgestrekt gebied omvatte aan weerszijde van de Lek binnen de grenzen van de oude gouw. Ongestoord bleef Jan van Polanen niet in zijn nieuw verworven bezit. De verkoop werd aangevochten door Jan van Culemborg, die op grond van nadere verwantschap ( H.M. Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, Zutphen 192, p. 236. Zie ook bijlage I. ) , hij was de zoon van Hendrik's zuster Jutte van de Lek, aanspraak maakte op de heerlijkheid, en door Jan van Arkel, die rechten deed gelden op het gebied ten zuiden van de Lek in de Alblasserwaard. Voor een juist begrip van de gang van zaken rond de heerlijkheid de Lek dient men inzicht te hebben in de partijtwisten van die tijd tussen Hoeken en Kabeljauwen, tussen de gravin en de graaf, tussen de Hoek Polanen en de Kabeljauwen Culemborg en Arke1 ( Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, passim. ) . Aanvankelijk werden de aanspraken van Culemborg en Arkel afgewezen, maar in 1351, toen Jan van Polanen met de Hoeken in ballingschap was, werd Jan van Culemborg beleend met de Lek ( A.P. van Schilfgaarde, Het archief van de heren en graven van Culemborg, inv.nr. 6467. ) en zag Jan van Arkel zijn aanspraken bevestigd ( Archief Graven van Holland, inv.nrs. 291 f 4r, nr. 30. ) . Hoewel Jan van Polanen na zijn terugkeer in 1356 in zijn rechten werd hersteld ( Regest nrs. 29 en 30. ) ging de strijd onverminderd voort. Uiteindelijk werd in 1359 op bevel van hertog Albrecht en door tussenkomst van scheidslieden bepaald dat de heer van Arkel de ambachten Streefkerk en Nieuw-Lekkerland ten zuiden van de Lek in leen houdt van de grafelijkheid zoals wijlen Hendrik van de Lek ze bezat, en dat hij op zijn beurt de heer van de Lek ermee zal belenen ( F. van Mieris, Groot charterboek van de graven van Holland, dl. III, pp. 56, 101. F. van Mieris, Groot charterboek van de graven van Holland, dl. III, p. 355: Akte van belening d.d. 8 juli 1379 voor Jan van Polanen met de heerlijkheid de Lek: item --- het ambacht Streefland met de tienden die daartoe behoren, die men houdt van de heer van Arkel --- ) . Vreemd genoeg wordt er van Brandwijk, Gijbeland en Bleskensgraaf geen melding gemaakt, terwijl deze plaatsen toch ook in de twist waren betrokken. Bovenstaande beslissing was echter niet naar genoegen van de heer van de Lek. In het begin van de 15e eeuw slaagde Engelbert van Nassau erin genoemde ambachten weer met de heerlijkheid te verenigen ( J. van Oudenhoven, Oudt-Hollandt nu Zuydt-Hollandt, p. 289. ) . In 1440 werd het gebied van de heerlijkheid in de Alblasserwaard voorgoed verlaten door nalatigheid in het dijkonderhoud. Bij spasteking verviel het aan de dijkgraven Floris van Kijfhoek en Godschalk Oom van Wijngaarden, die er later mee werden beleend ( AGH, inv.nr. 716, caput Zuid-Holland, f 59. Zie ook Oudenhoven, p. 289. ) . Door deze afsplitsing had de heerlijkheid de Lek in oude vorm opgehouden te bestaan. Sinds de verheffing van Lekkerkerk in 1413 tot hoge heerlijkheid werd in de akten van belening niet meer gesproken van de heerlijkheid de Lek maar van de hoge heerlijkheid Lekkerkerk en de ambachts heerlijkheden Ridderkerk, Lekkerkerk, Zuidbroek, enz. De heren van de Lek behielden echter hun tite1 ( Van deze titel hingen af de rechtsmacht over de rivier en de lenen van de Lek. ) en brachten deze over op dat deel van de heerlijkheid dat nog restte. De stadhouder van de lenen liet echter deze voor de Lek verloren heerlijkheden bij iedere nieuwe belening staan ( Regest nrs. 99 en 105. ) . Voor de laatste maal worden zij genoemd in de beleningsakte voor prins Maurits. Na diens overlijden wordt echter orde op zaken gesteld. De verdeling van de nalatenschap tussen prins Frederik Hendrik en Willem van Nassau had onder meer tot gevolg dat de heerlijkheden in de Alblasserwaard uit de grafelijke registers verdwijnen als deel van de heerlijkheid de Lek ( LRK 144, caput Zuid-Holland f 16, caput Noord-Holland, f 97. Zie ook onder Berkenwoude en Achterhoek, p. VI. ) . Nu was de heerlijkheid de Lek zeker niet hetzelfde als de som van de heerlijkheden Ridderkerk, Lekkerkerk enz. Dit blijkt uit de akte van 1342 waarin Jan van Polanen beleend wordt met "--- die heerlicheide van der Lecke ---" mit alle der heerlicheiden --- alse dairtoe behoiren, dat is te weten 't gerecht van Riederkercke ende Leckerkercke ---" enz.; dit bleek ook in 1429 toen de heer van de Lek alle heerlijkheden in de Krimpenerwaard in leen uitgaf aan Albrecht van Naaldwijk, behoudens de in 1413 verworven hoge jurisdictie over Lekkerkerk en de lenen van de Lek. Hij bleef heer van de Lek ook al oefende hij de lage jurisdictie niet meet uit ( S.W.A. Drossaers, Archief van de Nassauschen Domeinraad I, dl. 5, nrs. 172-175, 177, 329, 350. ) . Geheel anders lag het bij de executoriale verkoop in 1722 van alle tot de heerlijkheid behorende ambachten. Zoals boven vermeld verdween na 1413 de aanduiding heerlijkheid de Lek uit de leenregisters. Veel geschillen had men uit de weg kunnen gaan door in 1722 die titel weer in te voeren, want een Hollands leen was ze gebleven ook al behoorden de heerlijkheden daar niet meet toe. Door dit na te laten ontstonden jarenlange ingewikkelde processen met de nieuwe heren en vrouwen van Lekkerkerk, die aanspraak maakten op meer dan zij hadden gekocht. De eerste heer van Lekkerkerk na 1722, François Constantijn Pielat de Blagny, treft in deze geen blaam, maar zijn opvolgers lieten niet af het leven van de heer van de Lek zuur te maken. In geding brachten zij onder meer de titel van de heer van de Lek, de hoge jurisdictie over de rivier, de rechten op de visserij en platen in de Lek ( Inv.nrs. 221-225. ) en de eigendom van de lenen ( Inv.nr. 227. ) . Over het algemeen werd de heer van de Lek in zijn rechten gehandhaafd. In het geschil over de lenen moest hij echter, vreemd genoeg, het onderspit delven. De lenen behoorden niet aan de heerlijkheid de Lek, evenmin aan Lekkerkerk, maar aan hem persoonijk. In de beleningsakten wordt niet gesproken over "---te houden van onze heerlijkheid de Lek---" maar "--- te houden van ons en onze nakomelingen heren van de Lek ---". Hoewel er nooit sprake was geweest van een leenkamer als ambachtsgevolg van Lekkerkerk, noch van Ouderkerk of Krimpen, wezen achtereenvolgens het Hof van Holland en de Hoge Raad de leenkamer van de Lek toe aan Lekkerkerk. Na de Franse Revolutie bleef de Lek als gemeente zonder inwoners maar met een gemeentebestuur bestaan. Pas in 1847 werd zij onder de aangrenzende gemeenten verdeeld ( Inv.nr. 187. ) .De heerlijkheden binnen de heerlijkheid de Lek
Deze heerlijkheden liggen verspreid over drie waarden, de Riederwaard, de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard. Daar alle heerlijkheden ter sprake komen volgen in het kort enige gegevens.
Ridderkerk gelegen in de Riederwaard, nu IJsselmonde, werd door de heren van de Lek al vroeg in leen uitgegeven ( C. Hoek in "Ons Voorgeslacht" 1982, p. 215. ) . Een geschil ontstond over de leenman Roeland van Uitkerke, een Vlaams edelman, die niet door Engelbert van Nassau als heer van de Lek met Ridderkerk was beleend, maar door Filips van Bourgondië, kennelijk als dank voor bewezen diensten ( Van Mieris, Groot charterboek IV, p. 952. ) . Hiermee ging de graaf voorbij aan de rechten van de heer van de Lek en diens leenmannen Hendrik Faesse en Jacob Willemsz., wat aanleiding gaf tot een langdurig proces ( Regest nrs. 85-88. ) . De Nassaus bleven leenheer tot 1726 toen Maurits Lodewijk van Nassau op verzoek van Cornelis Groeninx afstand deed van zijn rechten ten behoeve van de grafelijkheid van Holland. Tot op heden is het geslacht Groeninx, nu Groeninx van Zoelen, ambachtsheer van Ridderkerk. Het archief van de heerlijkheid treft men aan in het archief Huis ten Donck ( B. Woederink, Inventaris van het archief Huis ten Donck, pp 43-95. ) , dat berust op het Gemeentearchief van Rotterdam. In de Krimpenerwaard liggen Krimpen aan de IJssel, Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk en Zuidbroek, Ouderkerk aan de IJssel, Berkenwoude en Achterbroek en Stormpolder. In 1429 gaf Engelbert van Nassau de Krimpenerwaard met alle heerlijkheden, rechten en visserijen in leen aan Albrecht van Naaldwijk ( Nass. Domeinraad I, dl. 5, nr. 172. ) . Lekkerkerk en Zuidbroek. Lekkerkerk neemt onder alle heerlijkheden een bijzondere positie in daar zij in 1413 een hoge heerlijkheid werd ( Inv.nr. 209. ) terwijl de andere dorpen voor de hoge jurisdictie bleven onder het baljuwschap van Zuid-Holland. Vanaf 1429 waren Albrecht van Naaldwijk en zijn opvolgers ambachtsheer wan Lekkerkerk en Zuidbroek ( Zie ook huisarchief 's-Heeraartsberg, nr. 70 f 11. ) , tot 1530, toen graaf Hendrik III van Nassau haar van Frederik van Zuylen van Nyeveld terugkocht. Sinds die tijd bleven alle rechten over Lekkerkerk aan de familie Van Nassau tot de verkoop in 1722, toen François Constantijn Pielat de Blagny de heerlijkheid kocht. In deze koop was de hoge jurisdictie besloten. De Pielat de Blagny's bleven ambachtsheer tot 1763. Zij deden hun rechten over aan Pieter van Petten, die ze op zijn beurt in 1772 verkocht aan Jacob Hop. In 1783 vererfde Lekkerkerk op Rudolf Wilhelm Jacob van Pabst Hop ( LRK 231 f 471/1. ) . In de 19e en 20ste eeuw waren achtereenvolgens ambachtsheer: A.Th. Prins, 1841-1855, W.A.O. Lans en P.C. Lans, 1855-1887, L.J. Lans, 1887-1909, J.A. Laan 1909-1933, de weduwe C.G. Laan-Laan, 1933-1961.Door vererving kwam de tegenwoordige ambachtsvrouwe in het bezit van de heerlijkheid met het ambachtsheerlijk archief. Een gedeelte van het archief treft men ook aan in het familiearchief Prins van Westdorpe op het Gemeentearchief van Rotterdam. Over Lekkerkerk en Zuidbroek werd gepubliceerd door J.A. van der Wouden en A.M.M. van der Wouden ( J.A. van der Wouden, Out-Leckelant of Leckerkerck 1946; A.M.M. van der Wouden, Uit Lekkerkerks verleden, Lekkerkerk 1959. ) . Krimpen aan de IJssel gaf Albrecht van Naaldwijk in 1445 mee als gift aan zijn dochter Hendrik, bij haar huwelijk met Gerrit van Vliet ( Nass. Dom. I, dl. 5, nr. 177. Zie ook regest nr. 104. ) . Krimpen bleef in deze familie tot 1569 toen de rechten overgingen op de familie De Veer enlater op de familie Provinck alias van Deventer ( LRK 133 f 42-48. ) . Prins Maurits kocht de heerlijkheid in 1613 terug waardoor deze weer direct onder de Nassaus kwam ( Inv.nr. 341 f 44v. ) . Bij de verkoop in 1722 werd de heerlijkheid gekocht door Adriaan Bout. Krimpen bleef in deze familie tot 1797 toen Jan Arnoud de Hochepied haar erfde van Anna Bout van Lies-hout, weduwe van Jan van Hogendorp, zijn tante ( LRK 231 f 477/2. ) . Krimpen aan de Lek gaf Albrecht van Naaldwijk, tegelijk met Ouderkerk, in 1448 als gift aan zijn dochter Elisabeth, bij haar huwelijk met Michiel van Zoutelande ( Nass. Dom. I, dl. 5, nr. 172. ) . Zij verkocht de heerlijkheid aan haar broer Adriaan, waarna deze door vererving in handen kwam van Frederik van Zuylen van Nyevelt. In 1530 kocht graaf Hendrik III van Nassau de heerlijkheid terug. De Nassaus bleven ambachtsheer tot de verkoop in 1722. Krimpen aan de Lek werd gekocht door Martinus van Barnevelt, heer van Noordeloos. In 1751 erft zijn dochter Anna, gehuwd met Abraham del Court, de heerlijkheid. Nog in deze eeuw zijn de ambachtsheerlijke rechten in deze familie ( Nederlands Patriciaat 1918. ) . Het archief van de heerlijkheid treft men aan in het familiearchief Del Court van Krimpen, dat berust op het Rijksarchief Zuid-Holland. Ouderkerk aan de IJssel werd, zoals boven vermeld, door Albrecht van Naaldwijk als huwelijksgift gegeven aan zijn dochter Elisabeth. Zij verkocht ook Ouderkerk aan haar broer Adriaan, waarna de heerlijkheid in handen kwam van de rentmeester-generaal van Holland Jacob Arendsz. Goudt. Deze verkocht haar op zijn buurt aan Reinier de Jonge ( Nass. Dom. I, dl. 5, nrs. 172a en 329. ) . Veel vroeger dan Krimpen, namelijk al in 1516, werd Ouderkerk door graaf Hendrik teruggekocht. De heerlijkheid bleef onder de Nassaus tot de executoriale verkoop in 1722 toen zij werd gekocht door Floris Camper uit Leiden ( LRK 231 f 477/5-477/6. ) . Waarschijnlijk wegens de plaats van het familiegraf in de kerk aldaar, was het verlies van Ouderkerk voor de familie Van Nassau niet te verteren. In 1749 kocht Willem Maurits van Nassau Ouwerkerk de heerlijkheid terug. Na zijn dood in 1753 werd zijn broer Hendrik, graaf van Grantham, ambachtsheer. Van de familie Van Nassau la Lecq waren ambachtsheer van Ouderkerk: Willem Hendrik, 1754-1762, Lodewijk Theodoor, 1764-1773, Jan Nicolaas Floris, 1773-1782 en Maria Wilhelmina, 1782-1783. Zij verkoopt de heerlijkheid aan Jan Smits Jansz. te Lekkerkerk, die de rechten in 1793 verkoopt aan Jan Mijnlieff te Ouderkerk. In 1844 gaan de rechten over op de gemeente. In "Ons Voorgeslacht" zijn uitvoerige studies verschenen over Ouderkerk ( Zie onder andere B. de Keijzer en C.C.J. Lans: De Bouwgeschiedenis van Ouderkerk aan de IJssel, Ons Voorgeslacht 1980, pp. 1-312. ) . Berkenwoude en Achterbroek werden in 1437 door Gerrit Snoye van Berkenwoude opgedragen aan Adriaan Albrechtsz. van Naaldwijk, die er vervolgens door Engelbert van Nassau mee werd beleend ( Nass. Dom. I, dl. 5, nr. 39. ) . Door vererving kwam het in de families Van Zuylen van Nyeveld, Van Liere en Van der Capellen ( Nassause Domeinraad Hingman, inv.nrs. 6484 en 6485. ) . Bij verdeling van de nalatenschap van prins Maurits in 1627 verdwenen Berkenwoude en Achterbroek uit de heerlijkheid de Lek. Willem van Nassau erfde dus de heerlijkheid de Lek minus Berkenwoude en Achterbroek. De leenhoogheid bleef aan het huis Oranje-Nassau. Archiefstukken betreffende deze heerlijkheid treft men aan in het archief van de familie Van der Capellen, dat berust in het Rijksarchief in Arnhem ( A.P. van Schilfgaarde, Inventaris der archieven van de familie van der Capellen, Arnhem 1974. ) . Ook heeft A.M.M. van der Woude uitvoerig gepubliceerd over deze gemeente ( A.M.M. van der Wouden, Uit de geschiedenis van Berkenwoude, Berkenwoude 1980. ) . Stormpolder, naar vroegere leenmannen ook wel Kralingerpolder genoemd, was geen heerlijkheid, die deel uitmaakte van de heerlijkheid de Lek, maar een leen van de heren van de Lek. In 1343 werd Stormpolder in leen uitgegeven aan Gillis van Kralingen na overdracht door Gillis Stroomsz ( Nass. Dom. I, dl. 5 nrs. 173-175. De naam Stroompolder, die ook wel voorkomt, berust op een verschrijving. ) . In 1592 werd Willem van Oldenbarnevelt, zoon van de landsadvocaat Johan, ermee beleend. Het leen werd echter verbeurd verklaard na de aanslag op het leven van de prins in 1623. Het conflict tussen de families Van Nassau en Van Oldenbarnevelt duurde tot 1671 toen het leen andermaal werd toegewezen aan de erfgenamen van prins Maurits ( Inv.nrs. 239 en 240. ) . Sindsdien valt het voormalige leen rechtstreeks onder de familie Van Nassau la Lecq met kleine onderbreking van 1739-1750. In de Alblasserwaard liggen Streefkerk, Nieuw-Lekkerland, Brandwijk, Gijbeland en Bleskensgraaf. Zoals boven vermeld werden deze heerlijkheden bij spasteking door de heer van de Lek verlaten en toegewezen aan de dijkgraven Floris van Kijfhoek en Godschalk Oom van Wijngaarden. In 1456 werden zij, ieder voor de helft, met deze heerlijkheden beleend. De rechten van hun erfgenamen gingen over op de familie Van Assendelft. Door vererving en verkoop kwamen ze in verschillende families.
Brandwijk en Gijbeland werden in 1561 door Klaas van Assendelft overgedragen aan Quinten Weitsz. ( LRK 230 f 219v-222. ) .Door vererving kwam de heerlijkheid in de familie Van Naaldwijk tot 1685, toen Maria Doubleth, weduwe van Reinier van Naaldwijk, deze verkocht aan Samuel Everwijn. Aan het eind van de 18e eeuw vererfde zij op Samuel Onderwater. Nog in deze eeuw was een lid van deze familie heer van Brandwijk en Gijbeland ( Nederlands Patriciaat 1977, p. 195. ) . Onder Brandwijk ligt de Donk. De rente die de familie Van Nassau had op dit stuk grond van het voormalige klooster, werd jaarlijks uitgekeerd door het Geestelijk Kantoor van Delft ( Inv.nr. 341. ) . Bleskensgraaf werd, evenals Brandwijk en Gijbeland, in 1561 door Klaas van Assendelft overgedragen en wel aan Arend Cornelisz. ( LRK 230 f 223-224. ) die zich later Van der Mijle noemde. In 1691 verkocht Marie Agatha van der Mijle van Marquette haar rechten aan Swana van Schijfelbergh, waardoor deze kwamen aan het Goudse geslacht Van Brandwijk. In de 19e eeuw staat als ambachtsheer vermeld Bartholomeus van der Elst uit Dordrecht ( Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, dl. 2, p. 474. ) . Streefkerk en Nieuw-Lekkerland hielden tot 1840 een gezamenlijke ambachtsheer. De rechten van de familie Van Assendelft geraakten in 1623 door huwelijk in de familie Van Renesse van der Aa. In 1686 werden de heerlijkheden verkocht aan Johan de Mey ( LRK 230, f 214-218v. ) . In 1840 droeg de familie De Mey haar rechten over Nieuw-Lekkerland over aan F. Smit. In 1913 was er nog een ambachtsheer in deze familie en berustte te zijnen huize het archief ( L.F.J. van Vliet: Een en ander van Nieuw-Lekkerland en omgeving, Lekkerkerk, 1913 ) . Onder Nieuw-Lekkerland, op de grens met Streefkerk, ligt de Schonenberger heuvel naast de Schonenberger zijdewinde ( Een zijdewinde, zijdwinde, zijtwende, is een dijk of kade, die dient om niet ontgonnen gebied te beschermen tegen overstromings-water uit hoger gelegen gronden. Zie Dekker, Het Kromme Rijngebied, p. 195, hoot 111, 112, pp. 202, 203, 257. Zie ook Henderikx in: Geografisch tijdschrift, Nieuwe reeks XI, 19775, De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland, pp. 407, 415. ) . De zijdewinde komt in het archief veelvuldig ter sprake als grens van een visserij. Op de heuvel stond het kasteel Schonenburg van de heren van de Lek ( Van Oudenhoven, p. 310. T. Vink, De Lekstreek, Amsterdam 1926, pp. 46-49. ) . Via Jutte van de Lek vererfde het op de heren van Culemborg. Het is waarschijnlijk dat het kasteel daarvoor door een van de heren van de Lek is opgedragen aan de hertogen van Kleef ( E. Dösseler en F.W. Oediger: Die Lehnregister des Herzogtums Kleve, p. 554 nr. 731. Siegburg 1974. ) . Streefkerk werd in 1844 verkocht aan Petrus Jacobus Tieleman te 's-Gravenhage ( Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, dl. 10, p. 769. ) . Enkele archiefstukken over deze heerlijkheid treft men aan in het archief van de familie De Mey van Streefkerk, dat bewaard wordt in het Rijksarchief Zuid-Holland.De visserij en platen in de Lek
De al eerder genoemde Utrechtse kapittels van Oudmunster en de Dom bezaten visserijen, die zij in erfpacht uitgaven. Deze visserijen lagen onder meer in de Lek, de IJssel en de Merwede ( Regest nrs. 1 en 98. ) . De heren van de Lek hadden slechts de visserijen in de Lek in erfpacht. Het kapittel van Sint Salvator of Oudmunster bezat blijkens de akte van 1274 de visserij in de Lek vanaf Schoonhoven tot aan de zijdewinde boven Schonenberg ( Regest nr. 1. ) , dus tot de grens van Streefkerk en Nieuw-Lekkerland. De heren van de Lek hadden echter niet alles in dit riviervak in erfpacht. Dat blijkt uit de akte van 1360, waarin Jan van Polanen verklaart, dat hij van het kapittel in erfpacht heeft ---de visserij vanaf de Oude Lek stroomafwaarts tot aan de sluis boven Bergambacht en de visserij bij Streefkerk tot aan "heerwaart" of "harwart" toe--- ( Inv.nr. 440. ) De Oude Lek ligt stroomopwaarts en is een visserij, die in erfpacht was gegeven aan de heren van Liesveld ( Inv.nrs. 808 en 1045. Zie ook RA Utrecht, Archief van het kapittel Oudmunster, inv.nrs. 1594, 1597. Zie ook noot 71. ) , terwijl daarboven hog een visserij lag Cohem of Coeshamme, in erfpacht gegeven aan de heren Van Vliet. ( Regest nr. 106; Archief kapittel Oudmunster inv.nr. 1597. ) Daar de zijdewinde niet wordt genoemd en "heerwaart" een te vage term is, wordt de ondergrens van de visserij in deze akte niet precies aangegeven. Dat deze grens wel omen nabij de zijdewinde lag valt af te leiden uit de akten van 1293 en 1437, waar sprake is van Michielsoord, dat in de akte van 1437 de bovengrens vormt van de visserij Clippelworp of Knippelaar, gelegen vlak beneden Streefkerk. ( Inv.nrs. 545, 758 en 766. Zie ook inv.nr. 546 f 159. ) Boven- en benedengrens van het visrecht worden duidelijk omschreven in de uitspraak van paus Adriaan VI van 13 oktober 1513, waar men aan de ondergrens begint stroomopwaarts naar Schoonhoven toe, en spreekt van ---de visserij in de Lek vanaf de zijdewinde naastboven Schonenberg stroomopwaarts tot aan de heerlijkheid de Lek en tot de nederdrift van de drijfworp de Oude Lek, die men uitwerpt voor het Oude Hof van Liesveld ( Inv.nr. 444. De uitworp is de bovengrens en de nederdrift de ondergrens van een drijfworp. ) Op de grens van de heerlijkheid de Lek tussen Streefkerk en Liesveld ligt Herpertshoofd tegenover de kerk van Ammerstol, wat de bovengrens is van het visrecht in de Lek. ( Inv.nr. 450. Regest nr. 198. Zie ook afbeelding p. XII. ) In 1648 werd door Lodewijk van Nassau de erfpacht afgekocht voor f 15.000,-. Sinds die tijd is de visserij eigendom ( Inv.nr. 447. ) . Het kapittel van Sint Maarten of de Dom bezat een visserij in de Lek waarvan de grenzen niet zijn aangegeven. In de oudste akten spreekt men eenvoudig van de visserij in de Lek. In 1381 wordt voor het eerst gesproken van de visserij in de mond van de Lek ( Regest nr. 40. ) . Men is geneigd de mond van de Lek te zoeken daar waar de rivier uitmondt in de Merwede. Toch kan dit niet de visserij zijn die door het Domkapittel in erfpacht werd uitgegeven, daar de visserij in dat deel van de rivier, dus beneden Lekkerkerk, al in 1318 door graaf Willem III was verkocht aan Willem Dukinc en Jan Malegijs ( Inv.nr. 471. ) zonder dat sprake was van erfpacht of andere lasten ten behoeve van kapitteis of anderszins. Op een 15e eeuwse kaart echter, aanwezig in het Algemeen Rijksarchief, staat de naam "mont van de Leck" voor een groot deel van de rivier, namelijk vanaf Vianen en Lexmond aan de zuidzijde van de Lek en de IJsseldam aan de noordzijde, stroomafwaarts tot aan Krimpen aan de Lek toe ( Hingman nr. 236; Vermeldenswaard is dat op deze kaart Lekkerkerk van Bergambacht wordt gescheiden door een rivierarm genaamd Oude Lek. Het is waarschijnlijk dat de visserij de Oude Lek aan deze rivier haar naam ontleent. Bovendien zou deze rivier de oude natuurlijke grens kunnen zijn geweest van de heerlijkheid de Lek in de Krimpenerwaard. Zie ook J.A. Hengst, De Lekdijk benedendams en de IJsseldam, 's-Gravenhage 1900, dl. I, pp. 1-12. ) . Blijkens deze kaart begint de mond van de Lek inderdaad bij Lexmond, wat die naam ook aangeeft. Het is mogelijk, dat de visrechten in deze gehele watervlakte ooit aan het kapittel van de Dom behoorden en dat de oude naam gehandhaafd werd voor een steeds kleiner wordend bezit. Zoals uit het bovenstaande blijkt behoorde de visserij vanaf Schoonhoven tot aan de grens van Streefkerk en Nieuw-Lekkerland, de Schonenberger zijdewinde, aan het kapittel van Oudmunster. De visserij beneden Lekkerkerk was verkocht aan particulieren. Rest dat deel van de rivier tussen Lekkerkerk en de Schonenberger zijdewinde. Dit wordt bevestigd door de akte van 1 oktober 1430, die betrekking heeft op de Kerkworp, een visserij boven Lekkerkerk ( Inv.nr. 757. ) . Op de achterkant van deze akte staat geschreven "Doem". De Kerkworp strekte zich uit tot de al eerder genoemde Knippelaar, die tot Oudmunster behoorde. Door de opheffing van het Domkapittel in 1811 verviel de visserij aan de Staats Domeinen. Overboeking van de erfpacht in 1840 op naam van Louise Frederique van Spaen la Lecq werd geweigerd, waarna de erfpacht werd afgekocht.
De visserij beneden Lekkerkerk wordt in de al eerder genoemde verkoopakte van 4 juli 1318 nauwkeurig omschreven als de visserij van Lekmonde vanaf Lekkerkerk stroomafwaarts tot Bolnessersloot en stroomopwaarts in de Merwede tot Waalsmonde ( Inv.nr. 471. ) . De Bolnessersloot, op de grens van Ridderkerk en IJsselmonde langs de Velgers- of Wellaartsdijk, vormt de benedengrens van de visserij van de Lek in de Merwede ( Zie b.v. regest nrs. 3, 8 en 134. ) . Waalsmonde is de uitmonding van het riviertje de Waal in de Merwede, dat de scheiding vormt tussen de Riederwaard en de Zwijndrechtse Waard. Tegenover de Waal mondt de Alblas in de Merwede uit ( Zeer duidelijk aangegeven op de kaarten van Potter en Been, inv. nr. 931 en Hingman nrs. 819 en 820. ) . Beide riviertjes werden afgedamd: de Waal door de Oostendam en de Alblas door de Alblasserdam. De riviertjes en dammen komen ter sprake als grenzen zowel van de visserijen in de Lek als die in de Merwede. Tenslotte zij vermeld dat de platen in de Lek zijn begrepen bij de visserij. Hiervoor bestaat geen afzonderlijke titel.
De visserij en platen in de Merwede
De visserij in de Merwede, tegenwoordig de Noord, bestond uit twee gedeelten. Het ene deel strekte zich uit vanaf de mond van de Lek tot Waalsmonde en de Alblas, het andere vanaf deze grens stroomopwaarts tot het Papendrechtse Veer en het gerecht van Dordrecht of Galgoord. Kortheidshalve wordt ook wel gesproken over de visserij beneden en boven Waalsmonde. De visserij beneden Waalsmonde, al genoemd in 1318 ( Inv.nr. 471, regest nr. 3. ) , was eigendom van de heren van de Lek. De visserij boven Waalsmonde was eigendom van de heren van Assendelft en werd door hen in erfpacht uitgegeven. In de 17e eeuw inde Diederik van Beijeren Schagen de erfpacht ( Inv.nr. 891. ) . Over de lotgevallen van de visserij beneden Waalsmonde is niets bekend tot 1510, wanneer zij vermeld wordt als leen van de graaf van Nassau, heer van de Lek. Pieter Schaert viste daar tezamen met zijn leenheer Hendrik van Nassau ( Inv.nr. 474, regest nr. 134. ) . Het is mogelijk al blijkt het nergens uit, dat deze visserij behoorde tot de visserij die in 1429 in leen werd gegeven aan Albrecht van Naaldwijk ( Zie p. VII. ) . Na voor een deel in eigendom te zijn geweest van Jan van Barry en Vincent Cornelisz. van Mierop kwam zij in 1538 weer direct en in haar geheel onder graaf Hendrik van Nassau ( Regest nrs. 134 en 198. ) . De visserij boven Waalsmonde werd door de heer van Assendelft in erfpacht uitgegeven aan de weduwen Schaert en Oom ( Inv.nr 886. ) , die hiervan 1/3 deel verkochten aan Vincent Cornelisz. van Mierop ( Inv.nr. 887. ) . Later, in 1538, verkochten zij hun 2/3 deel aan Hendrik van Nassau. Door erfenis kwam het 1/3 deel aan Diederik van Beijeren Schagen, heer van Goudriaan en St. Hubertusgerecht en diens jong overleden zoon als erfgenamen van zijn eerste vrouw Margaretha van der Noot ( Zie bijlage IV. ) . Door het huwelijk van Maurits van Nassau en Anna Isabella van Beijeren Schagen kwamen beide delen uiteindelijk in één hand. Anna Isabella nam, toen zij weduwe was geworden, 1/3 deel over van haar broer Floris Carel, dat deze van zijn vader had geërfd en liet dit deel met het 2/3 deel, dat zij aanvankelijk in vruchtgebruik had van haar zoon, aan haar kleinkinderen na. De platen in de Merwede behoorden tot de grafelijke Domeinen en werden door de Rekenkamer in erfpacht uitgegeven aan de eigenaren van de visserij, dus aan de erven Schaert beneden Waalsmonde en aan Gerrit van Assendelft boven Waalsmonde ( Inv.nrs. 885-888 en onder meer de regest nrs. 179 en 180. ) . Verder deelden de platen het lot van de visserijen. De erfpacht aan de Domeinen werd afgelost in 1841 tegelijk met die van de visserij in de mond van de Lek. Beheer
Daar de visserijen als een geheel werden beheerd waren de hierboven genoemde grenzen van de erfpacht van de visserijen in de Lek in de praktijk van weinig belang en blijkt uit deze inventaris meermaals dat noch de kapittels noch de erfpachters wisten welk viswater aan welk kapittel toebehoorde. Blijkens memories over de visserij van de rentmeester Cornelis Pijl in de 18e eeuw ( Inv.nr. 524. ) was de erfpachters niets meer bekend over de afkoop in 1648 en had men over de betrekkingen van de kapittels tot de visserij en hun verstandhouding onderling de vreemdste fantasieën. Wel trok men uit de koopakte van 1318 de conclusie dat " ---de heren van de Leck de visserij na beneden besitten ---niet uyt hooffden van de voornoemde erffpachten ---" maar tijdens het geschil met het Franse Gouvernement ( Inv.nr. 480. Zie ook inv.nrs. 298 en 299. ) was men dat alweer vergeten. De kapittels hebben na de onderhandelingen met prins Maurits gedurende de jaren 1590-1601, over teruggave van de visserijen, die aan zijn vader waren ontnomen ( RA Utrecht, Archief van het kapittel ten Dom, inv.nr. 1275. ) , geen bemoeienis meer met de visserijen gehad en alleen elk jaar de erfpacht geïnd. De heren van de Lek gaven aan vissers toestemming om in hun water te vissen. Zij gaven hiertoe akten van concessie of toestemming uit, die, tenzij zij werden verkocht, vererfden. In zo'n akte van concessie werden bepalingen opgenomen waaraan de vissers zich moesten houden meestal op straffe van boete of verbeurte van recht en/of vistuig ( Regest nrs. 70-78, 81, 82, 111 en 112. ) . De belangrijkste bepalingen waren die inzake het vroon. Vroon was een percentage van de opbrengst voor de eigenaar van de vroonvis. Tot de vroonvis werd alleen de trekvis gerekend. In dit geval zijn dat zalm, elft ensteur. Het vroon bedroeg voor zalm en elft over het algemeen de 5e penning of 20% en voor steur de 4e penning of 25% van de bruto opbrengst. Over de uitoefening van de visserij op de rivieren zijn diverse studies verschenen ( Th.H. van Doorn, Terminologie van riviervissers in Nederland, Assen 1971; A.S. de Blécourt, De visrechten op de Lek enz. (1926); P.P.C. Hoek, De binnen- of zoetwatervisscherij in Zuid-Holland enz. (1893). Zie ook inv.nrs. 561 en 563. ) . Zo beschrijft Th.H. van Doom in zijn boek over de terminologie van riviervissers in Nederland uitvoerig allerhande zaken die bij de visserij en ook in deze inventaris ter sprake komen. Daarom slechts in het kort nog enige gegevens. De visserij in de Lek was verdeeld in zelfstandige visserijen, die onderscheiden werden naar hun manier van vissen. Het belangrijkste onderscheid is te maken naar de gebruikte netten. Men viste met een zegen of met een volg- of drijfnet, ook wel vlou(w)of vlounet genoemd. De zegen- en drijfvisserijen hadden namen. Voor Lekkerkerk viste bijvoorbeeld de zegenworp de Kijkuit en voor Ammerstol was de Snackert actief. De Keizer was de naam van een drijfworp voor Krimpen en de drijfworp het Kort Begrip viste voor Streefkerk.
Op een zegenvisserij visten een aantal, meestal twee tot vier schepen. leder zegenschip had een naam bijvoorbeeld het schip De France van de Kijkuit. Iedere drijfvisserij bestond uit een aantal van drie tot twaalf schepen zonder naam. Gegevens over de plaats van de zegen- en drijfvisserijen in de rivier, het aantal schepen, en voorzover viel te achterhalen de ouderdom van de visserijen, staan hierna in het kort vermeld bij de daarover bewaard gebleven stukken (inv.nrs. 573-803). Verder raadplege men de kaart onder inv.nr. 537 en de registers der visserijen, inv.nrs. 546 en 547.
Behalve de vroonvisserijen was er nog de steekvisserij op zalm en elft. Een steek is een reeks fuiken in een staketsel dwars op de rivier gezet. In deze inventaris komt die visserij vooral bij de Merwede ter sprake wegens de vele geschillen, die ontstonden in verband met de hinder, die de scheepvaart van deze manier van vissen ondervond ( Inv.nrs. 904 en 907. Zie ook de kaarten van Potter en Been, die naar aanleiding van deze geschillen zijn gemaakt. ) . Ook was men bang voor verzanding van de rivier ( Regest nrs. 272-274, 328 en 329. ) . In de steek-visserijen werden geen concessies afgegeven, zij werden verpacht. De eigenaren ontvingen de helft tot eenderde deel van de bruto opbrengst. De vergaande vervuiling van het water is de oorzaak dat eerst de steur, daarna de elft en tenslotte de zalm wegbleef uit onze rivieren, waardoor het eens zo bloeiende visserijbedrijf, waarin duizenden vissers hun brood verdienden, zeer snel, binnen 50 jaar, ten onder ging ( Zie ook inv.nr. 560. ) . Naast de visserij op trekvis was er ook de visserij op andere vis, aangeduid met de verzamelnaam witvis. Bekende vissen, die tot witvis gerekend worden zijn karper, voorn, brasem, baars en bliek. Deze visserij is dus, in tegenstelling tot de zegen-, drijf- en steekvisserijen niet gekenmerkt door de manier van vissen maar door de vis, die gevangen wordt. Dit geldt ook voor de visserij op prik. De visserijen op witvis werden voor een of meer jaren verhuurd.
Medegerechtigden van de goederen van de Lek
Leden van onderstaande families waren allen medegerechtigden van de goederen van de Lek.
A |
In de familie Van Spaen trouwden in de 19e eeuw de families Quarles de Quarles, Van Lynden van Sandenburg, Van Limburg Stirum, Van Vredenburch, Wijnaends, Peltzer, Van Romondt Vis, Van Asch van Wijck. |
B |
In de familie Van Heeckeren trouwden in de 19e eeuw de famililies Van der Staal van Oud-Beijerland, Onder de Wijngaard Canzius, De Vos van Steenwijk, Van Pallandt, Van Knobelsdorff, Van Tuyll van Serooskerken, Snouckaert van Schauburg. |
C |
Uit het eerste huwelijk van Lodewijk Theodoor van Nassau la Lecq werden twee dochters geboren namelijk Henriette Carolina, 1731-1764, gehuwd met Ulrich Gotthard baron von Nolde, † 1785, en Mauritia Ludovica gehuwd met Werner Ernst baron von Mirbach. Uit het tweede huwelijk werden eveneens twee dochters geboren te weten Catharina Elisabeth Wilhelmina, 1736-1777, gehuwd in 1762 met Coenraad Schuur, 1734-1781, en Josine Geertruida, 1743-1816, gehuwd in 1766 met Jan Testas, 1736-1777, en in 1783 met Gerrit van Dieren, 1731-1809. In deze families trouwden in de 19e eeuw de families Kuyper van Wäschpenning, Von Rehbinder, Koentz, Mol, Ridderbos, Von Fehst, Ten Raa, Schreuder, Von Huene, Von Harpe. |
D1 |
Uit het tweede huwelijk van Jan Nicolaas Floris van Nassau la Lecq werden drie dochters geboren namelijk Maria Wilhelmina, 1750-1809, Isabella Charlotte Amelia, 1755-1842, gehuwd in 1782 met jhr Willem Karel Pieter de Geer, 1759-1831, en Carolima Wilhelmina Trajectina, 1757-1840. |
D2 |
Jan Floris van Nassau la Lecq had eveneens drie dochters namelijk Maria Wilhelmina Isabella Carolina, 1780-1856, (x Joseph de Vergne † 1812), Geertruida Johanna Abrahamina, 1784-161, en Barbara Arnolda Flora, 1794-1855, gehuwd in 1842 met Govert Bijl de Vroe, 1762-1850. In deze families trouwden in de 19e eeuw de families Vorder Hake, Fabius, Van Asch van Wijck, Vlaanderen, Ploos van Amstel, Dijkmans, De Koe, Tichelman, Wolf, Immink, Joosten, Van Schuylenburch. |
Rentmeesters van de goederen van de Lek
Rentmeester |
Periode |
Zeger van Alveringe |
1544 |
Arend Cobel |
1545-1568 |
Jan Roo van Utrecht |
1571-1584 |
Pieter van Treslong ( Vroonmeester van de Merwede was in die tijd Johan Boucquet. ) |
1568-1626 |
Pieter Schuyl |
1626-1629 |
Cornelis Michielsz. Soetens |
1630-1634 |
Frank van der Meet van Berendrecht |
1636-1651 |
Jacob Adriaansz. Schiltman ( Tot 1656 was Jacob Adriaan ook bekend als secretaris van Lekkerkerk, rond 1648 treedt hij opals plaatsvervanger van de heer van de Lek. De reorganisatie van de visserij in 1650 was geheel zijn werk. Jan Adriaansz. Schiltman, zijn broer, was schout van Lekkerkerk. ) |
1656-1669 |
Adriaan Schiltman |
1669-1702 |
Cornelis van der Hoop ( Rentmeester van de visserij en platen in de Merwede was tot 1728 ds. Joan Soermans, daarna Cornelis Pijl. Een belangrijke figuur in deze tijd was Samuel Guldemont, schout en secretaris van Ouderkerk aan de IJssel, overleden in 1736. ) |
1702-1746 |
Cornelis Pijl |
1746-1784 |
Cornelis Alidanus Pijl |
1784-1795 |
Hendrik Verhoeff |
1795-1821 |
Hendrik Verhoeff en G.J.L. Maritz |
1821-1832 |
Guillaume Jacob Louis Maritz |
1832-1856 |
G.J.L. Maritz en Hendrik Verhoeff Maritz |
1856-1868 |
Hendrik Verhoeff Maritz |
1868-1871 |
Gautier Pierre Adrien Struijk en Jacobus de Koning |
1871-1888 |
Bestuurders van de maatschappij Nassau la Lecq
President - commissaris
R. Melvil baron van Lynden |
1888-1910 |
F. Lieftinck |
1910-1917 |
G.C.D. baron van Hardenbroek van Ammerstol |
1917-1927 |
B.W. de Jong |
1927-1938 |
W.H. Volker |
1938-1946 |
G. Beets |
1946 |
Secretaris van commissarissen
jhr. A.Th.M. van Asch van Wijck |
1888-1892 |
C.J.M. Dijkmans |
1892-1894 |
Th.L. baron Quarles de Quarles |
1894-1908 |
F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg |
1908-1909 |
W.C.A. baron van Vredenburch |
1909-1916 |
G.J. Fabius |
1916-1920 |
B.W. de Jong |
1920-1927 |
Sinds 1927 is deze functie vervuld door de directeur.
Commissarissen
R. Melvil baron van Lynden |
1888-1910 |
jhr. A.Th.M. van Asch van Wijck |
1888-1892 |
C.W.E.C. baron de Geer |
1888 |
C.J. van der Oudermeulen |
1888-1904 |
C.J.M. Dijkmans |
1888-1894 |
J.W. baron van Pallandt van Oud-Beyerland |
1888-1905 |
J.A.F. baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen |
1888-1905 |
Th.L. baron Quarles de Quarles |
1889-1908 |
G.J. baron van Hardenbroek van Ammerstol |
1891-1901 |
F. Lieftinck |
1891-1917 |
F.A.C. graaf van Lynden van Sandenburg |
1901-1909 |
J. Fabius |
1904-1914 |
G.C.D. baron van Hardenbroek van Ammerstol |
1905-1927 |
F.L.S.F. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen |
1905-1918 |
C.C.W. van Romondt Vis |
1909-1922 |
W.C.A. baron van Vredenburch |
1909-1920 |
J.C. Gijsberti Hodenpijl van Hodenpijl |
1910-1919 |
G.J. Fabius |
1915-1920 |
H.Ph. Visser 't Hooft |
1917-1929 |
B.W. de Jong |
1918.-1938 |
A.C. Volker Az. |
1919-1924 |
jhr. J.M. van den Bosch |
1927 |
W.H. Volker |
1930 |
F.C.C. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen |
1940-1945 |
M. Hudig |
1945 |
G. Beets |
1945 |
Administrateur, sinds 1920 directeur
J. de Koning |
1888-1891 |
C.J.M. Dijkmans |
1891-1893 |
J.G. Anspach |
1894 |
C.J.M. Dijkmans |
1894 |
J.W.A. Immink |
1894-1904 |
R.C. Immink |
1904-1941 |
L. de Blécourt |
1941-1981 |
Erfgenamen de Blécourt |
1981- |
Hoofdman-ontvanger
A. Heijnis |
1894-1896 |
P.W. Heijnis |
1896-1901 |
J.T. Heijnis |
1901-1919 |
R. C. Immink |
1919-1920 |
Deze functie bestond slechts van 1894-1920.
Lijst van aangehaalde werken en gebruikte afkortingen
Van den Bergh OHZ |
Oorkondenboek vanHolland en Zeeland tot het einde van het Hollandsche Huis |
De Fremery |
J. de Fremery, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot aan het einde van het Hollandsche Huis. Supplement. |
Van Mieris |
Frans van Mieris, Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en Heeren van Vriesland. |
Muller |
Dr. P.L. Muller, Lijst van oorkonden betreffende Holland en Zeeland uit het tijdvak der regering van het Henegouwsche Huis, 1289-1345, die in het charterboek van Van Mieris ontbreken. |
AGH |
Het archief van de graven van Holland. |
AGN |
Algemene Geschiedenis der Nederlanden. |
inv.nr. |
inventaris nummer |
LRK |
Leen- en Registerkamer |
RA |
Rijksarchief |
VROA |
Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven |
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de N.V. Maatschappij Van Nassau la Lecq werd in 1946 in bewaring gegeven aan het Rijksarchief in Zuid-Holland en door J. Visser in het kader van zijn stage geïnventariseerd. Volgens de bewerker kwam het archief goed verzorgd, verpakt in dozen en portefeuilles, in het Rijksarchief aan. Dozen en portefeuilles waren voorzien van opschriften, die evenwel niet meer met de inhoud overeenkwamen. Dat de Maatschappij wel degelijk zorg voor het archief had blijkt onder meer uit het initiatief dat zij nam tot het vervaardigen van een chronologisch samengesteld register van akten ( Inv.nrs. 169 en 170. ) . De anonieme samensteller van dit cartularium verdient bewondering voor het vele werk dat hij heeft verzet. Aangezien hij geen vakman was, wat hij zelf in zijn voorwoord ook verklaart, is het raadzaam het cartularium met de nodige voorzichtigheid te gebruiken. De oude papieren van de heerlijkheid de Lek en van de visserijen en platen in de Lek en in de Merwede berustten ten tijde van graaf Hendrik III van Nassau op het kasteel van Breda en lagen voor een deel in "---eene lange lade, twee platte ladekens, gelijc tregie laden, drie ronde dosen ende een smal cort ladeken ---" ( Nass. Dom. I, inv.nr. 1 f 33v. ) , terwijl andere verspreid werden aangetroffen tussen verschillende archieven ( Nass. Dom. I, inv.nr. 1 f 33, 34v, 36, 37 enz. ) die door de Raad en Rekenkamer van de graven van Nassau werden beheerd. Zij deelden het lot van de archieven van de Nassause Domeinraad tot 1625, toen ingevolge het codicil van prins Maurits, bijna alles wat betrekking had op de heerlijkheid de Lek c.a. en op de bovengenoemde visserijen en platen, uit de archieven van de Domeinraad werd gelicht en overgedragen aan de erfgenaam Willem van Nassau. Hoe en waar de betrokken archieven vervolgens werden bewaard is niet bekend, tot omstreeks 1740, toen Hendrik Carel van Nassau door zijn broers en zusters werd gemachtigd tot de administratie van de nalatenschap van hun vader ( Inv.nrs. 33 en 35. ) en later tot die van alle goederen, die de kinderen van Maurits Lodewijk gemeenschappelijk bezaten. Het blijkt dat in die tijd een deel van het archief berustte onder de rentmeesters en een deel in de "familiekist". Hendrik Carel heeft deze kist of kisten bij zijn leven overgedragen aan zijn broer Jan Nicolaas Floris ( Inv.nr. 1052. ) . Na diens dood bleef de kist bij zijn weduwe Maria Anna Testas, in het Paushuis in Utrecht. Uit correspondentie in het archief van de verwante familie Van Spaen blijkt dat overwogen is om de familiekist in 1787 wegens de roerige tijdenover te brengen naar Kleef, waar Elisabeth Agnes Jacoba van Nassau la Lecq, echtgenote van Alexander Sweder baron van Spaen, verbleef. Of dit ook is gebeurd is niet bekend ( Inventaris van het familiearchief Van Spaen, Inleiding p. 7. ) . In het begin van de 19e eeuw verbleef de kist ten huize van Maria Wilhelmina van Nassau la Lecq, overleden in 1809, en van haar zuster Carolina Wilhelmina Trajectina, om na haar dood in 1840, in handen te komen van de erfgenamen Van Spaen. Via Van Spaen vererfde de kist op de familie Van Lynden van Sandenburg waar hij werd bewaard op het kasteel Sandenburg tot 1888, toen de archieven van de rentmeesters en die uit de familiekist werden verenigd en onder het beheer kwamen van de administrateur van de Maatschappij Nassau la Lecq.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording van de bewerking Door de bovengeschetste gang van zaken (zie Geschiedenis van het archiefbeheer) kon het niet uitblijven dat archiefstukken van de familie Van Nassau la Lecq geraakten tussen die van de families Van Spaen en Van Lynden van Sandenburg en omgekeerd. Tijdens de inventarisaties van deze archieven is dat, met toestemming van de Directie van de Maatschappij, zoveel mogelijk rechtgetrokken ( S.M. van Zanten Jut, Inventaris van het familiearchief Van Spaen, 's-Gravenhage 1953. H.A.J. van Schie, Families Van Lynden van Sandenburg en Van Persijn, Utrecht 1976. ) . Aan de Hoge Raad van Adel, waar het archief van de familie Van Spaen berust, werden in 1953 een groot aantal stukken overgedragen om te worden geplaatst in de inventaris Van Spaen. In 1953 werden nog stukken toegevoegd die de Maatschappij op een auctie had aangekocht en door ruil met het Rijksarchief Utrecht. ( Verslagen Rijks Oude Archieven 1953 XVI pp. 30 en 34. ) In 1969 werden door het Gemeentearchief Rotterdam een aantal stukken overgedragen uit het archief Huis ten Donck. ( Jaarverslag Rijksarchiefdienst 1969 p. 53. ) Al deze stukken werden als bisnummers in de inventaris opgenomen. Een uitzondering hierop vormt het testament van Lodewijk Theodoor graaf van Nassau la Lecq uit 1795, dat in 1952 werd overgedragen door de Rijksarchivaris in Groningen uit de collectie Feith. ( VROA 1952, XII, p. 23. ) Door de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief werden in 1975 een aantal pakken met ongenummerde stukken, ongeveer acht archiefdozen vol, overgedragen afkomstig uit het archief van de familie Van Lynden van Sandenburg, in ruil voor enkele nummers, die in het archief Van Lynden zijn opgenomen. Tenslotte werden in 1984 aan het Rijksarchief Utrecht stukken overgedragen, die betrekking hebben op de goederen onder Beverweerd en Odijk om geplaatst te worden in het huisarchief Beverweerd. In ruil hiervoor werd het archief verrijkt met een aantal, meest 17e eeuwse stukken, betreffende de goederen van de Lek. Deze stukken waren voor het merendeel beschreven in de inventaris van het huisarchief Beverweerd en voor een deel afkomstig uit een nog niet beschreven aanvulling. Deze bescheiden bevestigen het vermoeden, dat de familiekist al ten tijde van Lodewijk van Nassau, maar zeker in de tijd van diens kleinzoon Maurits Lodewijk, op het huis Beverweerd verbleef. ( Zie ook beschrijving eener verzameling stukken, afkomstig van de familie Van Aerssen van Voshol, inv.nr. 394, in: VROA 1915, bijlage II. ) Tenslotte werd het archief van de heerlijkheid Lekkerkerk en Zuidbroek in de inventaris opgenomen. Dit archief, dat berust in het Rijksarchief Zuid-Holland, bestaat met enige losse stukken, uit vier registers van de leenkamer van Lekkerkerk en Zuidbroek, die voor 1722 eigendom was van de heer van de Lek. In 1890 werden deze registers door de eigenaar van het huisarchief Bingerden geschonken aan het Algemeen Rijksarchief en geplaatst in het archief van de Nassause Domeinraad ( Nass. Dom. Hingman, inv.nrs. 6486-6489. ) waarna ze in 1924 werden overgedragen aan het Rijksarchief Zuid-Holland.
Ordening van het archief
Daar de indeling van de inventaris van J. Visser uit 1947 overeenkwam met de methode van indeling die sinds de inventarissen Assendelft de Coningh en Berg ( G.M. van Aalst, Het archief van de familie Van Assendelft de Coningh, 1645-1959, 's-ravenhage 1975 (Rijksarchieven in Holland Inventarisreeks nr. 4); J.P.A. Louwman, Archief van de familie Berg, 1338-1977, 's-Gravenhage 1980 (Rijksarchieven in Holland Inventarisreeks nr. 15). ) gangbaar is, werd deze in grote lijnen aangehouden. Ook in deze inventaris wordt weer onderscheid gemaakt tussen stukken van algemene, persoonlijke en zakelijke aard. Tussen de stukken van persoonlijke en die van zakelijke aard zijn de stukken van de Maatschappij geplaatst als rechtsopvolger van de voorafgaande personen. De stukken van persoonlijke aard zijn per persoon geordend en van elkaar onderscheiden door een Romeins volgnummer. Per persoon zijn de stukken waar nodig verdeeld naar:
- Familieleven
- Loopbaan
- Eigendommen en financiën
- Nalatenschap
De indeling van de stukken betreffende de heerlijkheden is gemaakt naar analogie van die van de inventarissen Van der Staal van Piershil en Berg ( J.P.A. Louwman en G.M. van Aalst, Archief van de familie Van der Staal van Piershil, 1636-1904, 's-Gravenhage 1978 (Rijksarchieven in Holland Inventarisreeks nr. 14). ) . De bijzondere structuur van de heerlijkheid de Lek vroeg weliswaar om een constructie, die eerder nog niet werd toegepast, maar dit neemt niet weg dat de hoofdindeling waarmee in bovenvermelde inventarissen werd gewerkt gehandhaafd kon blijven. De indeling, die bij de heerlijkheden werd gebruikt, kon zonder bezwaar ook op de visserij worden toegepast. De goederen die prins Maurits aan zijn zoons legateerde zijn na elkaar geplaatst. Na de heerlijkheid en de visserijen volgen de Grote of Prins Mauritsrente, een losrente, gevestigd op de Generaliteit en gerepartitieerd op de quote van Holland, Zeeland en Utrecht, en het kapitaal van f 200.000,- ten laste van de provincie Holland.
Bij de verdeling van de nalatenschap van prins Maurits tussen Frederik Hendrik en Willem van Nassau, verwierf de laatste ook andere goederen dan die tot de heerlijkheid de Lek behoorden, zoals b.v. de Grote Waard van Arkel of Hoornaar, en lenen, die afkomstig waren van Polanen. Hiertegenover behield Frederik Hendrik lenen en andere goederen, bijvoorbeeld Berkenwoude en Achterhoek, die oorspronkelijk tot de heerlijkheid de Lek hadden behoord ( Zie p. IX. Bij deze wil ik alvast verwijzen naar publicaties over de lenen van de Lek door dr. J.C. Kort in Ons Voorgeslacht. ) . Daarom volgt de afdeling, waarin de vererfde goederen zijn ondergebracht, die niet tot de heerlijkheid de Lek behoorden, op die van de gelegateerde goederen. Daar de rentmeesters niet alleen een of meer van hun taken in de Lek uitoefenden, maar ook daarbuiten bezigheden hadden, zijn verschillende stukken, daarvan afkomstig, tussen die van de Lek geraakt. Omdat Van der Hoop in Schoonhoven woonde is het denkbaar, dat zijn erfgenamen per abuis stukken betreffende zaken in Schoonhoyen hebben overgegeven aan zijn opvolger. Zo hadden ook Wijngaarden en De Kleine Lindt dezelfde rentmeester als de heerlijkheid de Lek.
In de regestenlijst zijn voornamen en plaatsnamen in hedendaags gangbaar Nederlands gesteld. Zo werd Dirck geschreven als Dirk, Heynrich als Hendrik, Willaem als Willem enz., Leckerkerck werd Lekkerkerk, Leck Lek en Ghibenlant Gijbeland, In de index echter zijn zoveel mogelijk alle vormen die zich voordeden opgenomen.
De familienamen zijn gespeld naar de meest voorkomende vorm of, zo ze niet zijn uitgestorven, naar die van de Burgerlijke Stand.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, NV Maatschappij van Nassau La Lecq, nummer toegang 3.21.12, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Nassau La Lecq, 3.21.12, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Bijlagen
RentmeesterPeriode