Het regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba van 1828 bepaalde bij art. 27, dat de rechtspraak zou worden uitgeoefend door de Raad van Civiele en Criminele Justitie, het College van Kleine Zaken en het College van Commercie en Zeezaken. De Raad van Civiele en Criminele Justitie werd gevormd door een president en zes leden, nl. twee van de voornaamste ambtenaren en vier burgers (twee kooplieden en twee grondeigenaren), geassisteerd door een secretaris (art. 29).
Bij besluit van de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen van 15 februari 1828 werd voor deze Raad een instruktie vastgesteld, waarin de taken en werkzaamheden van de Raad zijn geformuleerd. Van toepassing was ook de publicatie van de Bataafse Republiek van 10 oktober 1798, waarin de manier van procederen werd geregeld in criminele zaken tegen ontkennende verdachten, in verband met de afschaffing van de pijnbank.
Bordewijk (1911) p. 198 (bijlage VII, art. 27); ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 454 fo. 222-229vo (instruktie voor de Raad van Civiele en Criminele Justitie); PB 1827 nr. 117.
De commissaris van politie werd belast met het Openbaar Ministerie en trad als zaakgelastigde van de hoge overheid of van de gemeente op bij het College van Kleine Zaken, volgens de artt. 14 en 15 van zijn instruktie van 15 februari 1828.
Idem, inv. nr. 454 fo. 239-241vo.
Een voor de Raad van Civiele en Criminele Justitie, voor het College van Commercie en Zeezaken en voor het College van Kleine Zaken vastgesteld huishoudelijk reglement van 27 september 1831 werd bij besluit van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen van 25 mei 1832 goedgekeurd.
Idem, inv. nr. 359 fo. 17-19vo.
Artikel 24 van het bij K.B. no. 85 van 20 november 1833 vastgestelde en op 1 mei 1834 in werking getreden nieuwe regeringsreglement bepaalde dat de rechtspleging nu zou worden uitgeoefend door een Rechtbank; met het Openbaar Ministerie werd de procureur des Konings belast.
De registratie van overdracht en het belasten van onroerend goed werd opgedragen aan twee leden van de Rechtbank (art. 43).
Bordewijk (1911) pp. 233-246 (Bijlage XII, artt. 20-46).
Bij publicatie van 1 mei 1834, ingevolge resolutie van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen van 25 maart 1834, werden de Raad van Civiele en Criminele Justitie, het College van Kleine Zaken en het College van Commercie en Zeezaken ontbonden. De voor deze colleges vastgestelde instrukties bleven tot nader order van kracht.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 346 fo. 35-41.
Een instruktie voor het Openbaar Ministerie in de Nederlands Westindische Bezittingen werd vastgesteld bij K.B. van 8 oktober 1835.
Idem, inv. nr. 360 fo. 19-22vo.
In al deze zaken (criminele en publiekrechtelijke zaken) is het Openbaar Ministerie de eisende partij.
De sententies van 1844 bevinden zich in het Centraal Historisch Archief te Willemstad op Curaçao.
Met inhoudsopgaven.
Met inhoudsopgaven.
Met inhoudsopgaven.
De inventaris van criminele processtukken bevindt zich in het Centraal Historisch Archief te Willemstad op Curaçao.
In het inv. nr. 516 bevinden zich meerdere stukken over deze zaak.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
De raden-commissarissen werden uit het college van de Raad van Civiele en Criminele Justitie (Rechtbank) gecommitteerd "omme de processen en alle andere incidenteele saken te faciliteeren".
WIP I pp. 202 en 203 (reglement voor de Grote Raad van Curaçao van 2 augustus 1740).
In de vergaderingen van raden-commissarissen werden de zaken ("posten") van de dingtalenrol opgeroepen en afgedaan; moeilijke kwesties werden doorverwezen naar de volle Raad. Ook belastingzaken konden door raden-commissarissen worden afgedaan. Op verzoek van het Openbaar Ministerie werden verdachten en getuigen door raden-commissarissen onder ede verhoord.Met inhoudsopgaven.
Met inhoudsopgaven. De verklaringen werden op verzoek van derden afgelegd en op een later tijdstip voor de president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie (Rechtbank) onder ede bevestigd.
Met inhoudsopgave.
Met inhoudsopgave over 1816-1831.
Met inhoudsopgave.
Met inhoudsopgave.
Het fiscaalsambt ging met ingang van 1 maart 1828 over op de commissaris van politie als ambtenaar belast met het Openbaar Ministerie. Bij besluit van de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen van 15 februari 1828 werd een instruktie voor de commissaris van politie vastgesteld.
ARA Archieven Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 358 fo. 12-15vo.
In diens plaats werd op 1 mei 1834 een procureur des Konings benoemd.Het jaar 1828 bevindt zich in inv. nr. 1541 van de archieven Curaçao en onderhorige eilanden Bonaire en Aruba tot 1828.
Betreft "plaatselijke policie".
Betreft "plaatselijke policie".
Met inhoudsopgaven, behalve de inv. nrs. 630-633 en 637-649.
De registers over de jaren 1831 tot 1845 bevinden zich in het Centraal Historisch Archief te Willemstad op Curaçao.
Met alfabetische indices op scheepsnamen, behalve de inv. nrs. 679 en 680.
"Lit. A." (volgens in brief van 17 juni 1829 van de procureur-generaal te Paramaribo voorgeschreven modellen (inv. nr. 619, no. 31)).
"Lit. C."
"Lit. B."
"Lit. D."
"Lit. E."
Met op het Algemeen Rijksarchief gemaakte inhoudsopgave. Het in deze inhoudsopgave vermelde nummer 1 is overgebracht naar de archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba tot 1828. De nummmers 4, 5 en 7 zijn respectievelijk overgebracht naar de inv. nrs. 524 (pak nr. 16), 529 (pak nr. 5), 532 (pak nr. 13) en 543 (pak nr. 10) van de archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828.
Artikel 27 van het regeringsreglement van 7 februari 1828 voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba bepaalde dat de rechtspraak in Kleine Zaken wederom zou worden uitgeoefend door een College van Kleine Zaken, zoals in de jaren vóór 1816. Dit college was samengesteld uit de president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie en twee leden uit die Raad en hield zich bezig met civiele en "politie" zaken (kleine criminele zaken) tot 150 gulden, zonder bijstand van practizijns. Van de door het college gewezen vonnissen was beroep mogelijk bij de Raad van Civiele Criminele Justitie, later de Rechtbank.
Bordewijk (1911) pp. 198-200 (bijlage VII, artt. 27, 34-38).
Bij besluit van commissaris-generaal Van den Bosch van 21 juli 1828 werd voor alle Westindische Bezittingen een reglement voor de Rechtbank van Kleine Zaken vastgesteld, dat op 1 januari 1829 in werking trad.PB 1828 nr. 132.
In het nieuwe regeringsreglement van 20 november 1833 voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba werd bij art. 31 bepaald dat de president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie niet langer als voorzitter zou optreden.Bordewijk (1911) pp. 238 en 239 (bijlage XII, artt. 31-33).
Met inhoudsopgave.
Met inhoudsopgaven.
Met inhoudsopgaven.
Met inhoudsopgave. De inhoudsopgave vermeldt behalve de namen van partijen ook de inhoud van de sententie en het soort overtreding.
De stukken zijn geordend op de datum van de zittingsdag. De inv. nrs. 716-720 bevatten "politie" en civiele zaken; de overige inv. nrs. alleen civiele zaken.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Art. 27 van het regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba van 7 februari 1828 bepaalde dat de rechtspraak op Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba op het gebied van handel en zeevaart door het College van Commercie en Zeezaken zou worden uitgeoefend. Commerciële en zeezaken tot een bedrag van 300 gulden werden op de stukken "de plano" afgedaan; boven dat bedrag was beroep bij de Raad van Politie mogelijk. De president van de Raad van Civiele en Criminele Justitie, twee raadsleden en twee kooplieden maakten deel uit van het college, alsmede twee plaatsvervangers die jaarlijks op voordracht van de directeur door de Raad van Politie werden benoemd.
Het secretariaat werd door de secretaris van de Raad van Civiele en Criminele Justitie, tevens secretaris van de Raad van Politie, waargenomen.
Bordewijk (1911) pp. 198-200 (bijlage VII, artt. 27, 35-37).
De ambtenaar belast met het Openbaar Ministerie trad als zaakgelastigde op bij het college. Het reglement op de manier van procederen voor het College van Commercie en Zeezaken van 17 juni 1816 bleef van kracht.ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba tot 1828, inv. nr. 245 no. 11.
Het College van Commercie en Zeezaken werd op 1 mei 1834 ontbonden, als gevolg van de invoering en de in werking treding van het nieuwe regeringsreglement van 1833. Kwesties betreffende handel en scheepvaart werden voortaan door de Rechtbank in behandeling genomen en afgedaan.Bordewijk (1911) p. 238 (bijlage XII, art. 29).
Met inhoudsopgaven.
Bij besluit van de gouverneur van Curaçao van 26 februari 1828 werd bepaald dat de secretaris van de Raad van Politie belast was met de notariële functies binnen deze kolonie en dat de beide commiezen ter gouvernementssecretarie onder zijn directie bevoegd waren hem, bij wettige verhindering, in de waarneming van die functies behulpzaam te zijn.
PB 1828 nr. 121.
Door de commissaris-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen werd, bij besluit van 28 maart 1828, een tarief van leges vastgesteld die, door de ambtenaar belast met de notariële functies in de kolonie Curaçao, mochten worden ontvangen. De gezaghebber heeft bij besluit van 17 augustus 1836, omtrent een onderdeel van de notariële emolumenten een nadere bepaling gemaakt.PB 1836 nr. 197 (art. 2).
De akten van transport van onroerend goed en de akten van hypotheek werden respectievelijk van maart 1828 tot april 1833 gepasseerd voor de president en de wethouders van het Gemeentebestuur en van mei 1833 tot april 1834 voor de twee raden van Pollitie.Bordewijk (1911) p. 203 (bijlage VII, art. 54) en p. 240 (bijlage XII, art. 43).
Met alfabetische indices op soort akten, behalve de inv. nrs. 765-768, 770-775, 778-786, 788, 790-793 en 795-799.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met inhoudsopgaven, behalve inv. nr. 813.
Met inhoudsopgaven, behalve de inv. nrs. 827 en 828. Met aantekening van datum van betaling, de officiële overdrachtsdatum en het registratienummer.
Met inhoudsopgaven, behalve de inv. nrs. 843 en 844.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met nummerlijsten van de geregistreerde akten. Van inv. nr. 860 is alleen de nummerlijst aanwezig.
Het regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba van 7 februari 1828 bepaalde bij art. 49 dat er een Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer zou zijn. De twee wethouders van het Gemeentebestuur functioneerden als directeuren van de Weeskamer en werden geassisteerd door een boekhouder.
Bordewijk (1911) p. 202 (bijlage VII art. 49) en p. 216 (bijlage XII art. 5d).
De op 15 april 1817, volgens het regeringsreglement van 1815, vastgestelde instruktie voor de Weeskamer bleef tot 1849 van kracht.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden tot 1828, inv. nr. 246 no. 1.
De Raad van Politie behield het recht van controle over het door het Gemeentebestuur uit te oefenen toezicht op de administratie van de Weeskamer.Bij besluit van de directeur van Curaçao van 10/15 april 1833 werd een commissie van toezicht over de administratie van de Weeskamer ingesteld, bestaande uit één lid van de Raad van Politie en de gouvernementssecretaris.
PB 1833 nr. 178.
Op 1 mei 1834 trad het bij K.B. no. 85 van 20 november 1833 vastgestelde regeringsreglement in werking. Art. 75 van dit reglement bepaalde dat vanwege het bestuur van Curaçao de nodige zorg zou worden gedragen ten opzichte van het beheer der insolvente boedels en "over die der nalatenschappen, die aan wezen vervallen en onbeheerd zijn".
Bordewijk (1911) p. 245 (bijlage XII art. 75).
Op dezelfde dag werd een besluit van de gouverneur-generaal der Nederlands Westindische Bezittingen van 26 maart 1834 gepubliceerd, waarin ondermeer werd bepaald dat het toezicht op de administratie van de Weeskamer voortaan zou worden uitgeoefend door een lid van de Koloniale Raad en de koloniale secretaris. Het college van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer bestond sinds 1 mei 1834 uit een lid van de Koloniale Raad, de koloniale secretaris en één weesmeester.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. nr. 346 fo. 40 (art. 5c).
Het nieuwe regeringsreglement voor Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba, vastgesteld bij K.B. no. 51 van 27 januari 1848, had voor de Weeskamer geen gevolgen. De instruktie voor de Weeskamer van 1817 werd bij besluit van de gezaghebber van Curaçao van 24 november 1845 aangevuld met een bepaling over de borgstelling van de weesmeester.
Idem, inv. nr. 888 fo. 110.
Op 22 december 1849 werden door de gouverneur van Curaçao nieuwe instrukties vastgesteld voor de Weeskamer, de weesmeester, de secretaris-boekhouder en de klerk bij de Weeskamer. Deze instrukties werden bij besluit van de minister van Koloniën van 21 mei 1850 gearresteerd. Art. 1 van de instruktie voor de Weeskamer bepaalde dat het bestuur van de Weeskamer zou worden gevormd door een lid van de Koloniale Raad, de koloniale secretaris, een weesmeester en een burger. Krachtens art. 13 had het college de zorg voor en het toezicht over alle onder haar directie vallende personen, en over hun kapitalen, "hetzij dat het college bij uitersten wil, [hetzij] ab intestato of bij beschikking van de gouverneur der kolonie, daartoe aangesteld of gemagtigd is".
Art. 4 van de instruktie voor de weesmeester bepaalde dat hij de dagelijke inkomsten en uitgaven van de Weeskamer in een kasboek aantekende. Staten van vereffende boedels moesten worden overgebracht in een apart boek, terwijl ook de bijbehorende stukken en verificaties bewaard moesten worden (art. 16). In art. 21 worden de stukken opgesomd die in de maandelijkse vergaderingen van de Weeskamer overgelegd moesten worden. Krachtens art. 23 maakte de weesmeester aan het eind van ieder dienstjaar voor het gouvernement een balansrekening en een vergelijkende staat over het afgelopen en het daaraan voorafgaande dienstjaar op. Hij zag er op toe dat de boekhouder het archief van de Weeskamer en de inventaris van het archief in goede orde hield (art. 30). Art. 1 van de instruktie voor de boekhouder bepaalde dat hij, tevens belast met de functie van secretaris bij de Weeskamer, het journaal en het grootboek moest bijhouden.
Idem, inv. nr. 893 fo. 58 (instruktie voor de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer); fo. 64 (instruktie voor de weesmeester); fo. 72 (instruktie voor de boekhouder) en fo. 200 (brief van de gouverneur van 12 juli1 1850 betreffende de goedkeuring van de instrukties door de minister van Koloniën).
Bij besluit van de gouverneur van 14 april 1858 werd art. 1 van de instruktie voor de Weeskamer in die zin gewijzigd dat de administrateur der financiën, in verband met de financiële administratie van de Weeskamer, de plaats innam van de koloniale secretaris.
Idem, inv. nr. 901 fo. 75 (bijlage bij de notulen van 7 mei 1858).
In 1870 kwamen er grote veranderingen tot stand. De invoering van een nieuwe wetgeving in de kolonie, waaronder het Burgerlijk Wetboek, in mei 1869, had tot gevolg dat de weeskamers op Curaçao, nadat in het beheer der boedels was voorzien, zouden worden opgeheven.
De weeskamers bleven echter na 1 mei 1869 nog enige tijd bestaan, op grond van de artt. 12 en 19 van de "Bepalingen op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving". De gouverneur kreeg de bevoegdheid de kamers op te heffen, "zoodra het getal der door de weesmeesters uitgeoefende voogdijen en gevoerde administratiën een voldoende vermindering had ondergaan". De administratie der fondsen, toebehorende aan particulieren, en van het daarmede in dadelijk verband gebrachte garantie-kapitaal, wordt nu losgemaakt van de Weeskamer en ondergebracht in een als "zedelijk lichaam" omschreven Hypotheekbank. De oprichting van de Hypotheekbank vond middels een Keur plaats en trad op 1 juli in werking.
PB 1868 nr. 16 en 1870 nr. 3; Schiltkamp (1976).
Bij gouverneursbesluit van 8 juli 1870 werd aan het bestuur van de Weeskamer met ingang van 1 juli eervol ontslag verleend. Alleen de weesmeester, nu in de functie van administrateur van de Hypotheekbank van Curaçao, bleef gehandhaafd.
ARA Archieven van Curaçao en de onderhorige eilanden Bonaire en Aruba na 1828, inv. 913 fo. 206 en 216 (gouverneursbesluiten van respectievelijk 8 en 20 juni 1870). Zie voor de werkzaamheden van de administrateur, de artt. 25-49 van de Keur op de Hypotheekbank van Curaçao (PB 1870 no. 3).
De opheffing en liquidatie van de Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer met ingang van 1 september 1876, werd bij gouverneursbesluit van 15/16 december 1875 vastgelegd. De weesmeester, bijgestaan door de ambtenaren van de per 1 januari 1876 opgeheven Hypotheekbank van Curaçao, waarvan de fondsen steeds met die van de genoemde Weeskamer onder één administratie waren gebleven, werd gedurende het jaar 1876 onder toezicht van het koloniale bestuur met de liquidatie belast.
Het beheer van de fondsen, die vóór 1 november 1876 niet door de belanghebbenden in ontvangst waren genomen, zouden door de weesmeester-liquidateur, op naam van de daartoe gerechtigde of op wier naam zij geboekt stonden, worden overgebracht naar de inmiddels bij koloniale verordening van 16/17 september 1875 door particulieren opgerichte Curaçaosche Hypotheekbank (art. 5).
De archieven van de opgeheven Wees-, Onbeheerde- en Desolate Boedelkamer werden, voor zover deze betrekking hadden op de in art. 5 van het gouverneursbesluit van 15 december 1875 genoemde fondsen, door de weesmeester-liquidateur vóór 1 januari 1877 bij de gouvernementssecretarie ter bewaring gedeponeerd (art. 7).
PB 1875 nr. 26.
Bij gouverneursbesluit van 30 december 1876 werd echter bepaald dat, voor zover die archieven met die van de opgeheven Hypotheekbank van Curaçao in dezelfde boeken verenigd zijn, door de weesmeester-liquidateur van de Weeskamer vóór 1 januari 1877 gedeponeerd zouden worden bij de Curaçaosche Hypotheekbank (art. 7). Tenslotte werd bij gouverneursbesluit van 9/11 april 1877 het eerder genoemde besluit in die zin gewijzigd dat de genoemde archieven door het bestuur van de Curaçaosche Hypotheekbank vóór 1 mei 1877 bij de gouvernementssecretarie zouden worden gedeponeerd, waar de archieven konden worden geraadpleegd.PB 1876 nr. 20 en PB 1877 nr. 9.
Zwaar beschadigd. Inv. nr. 875 bevat alleen bijlagen; de notulen ontbreken.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Zwaar beschadigd.
Beschadigd.
Beschadigd. Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Beschadigd.
Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Met inhoudsopgave van de bijlagen.
Beschadigd.
Beschadigd.
Beschadigd.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
De inv. nrs. 922 en 923A maakten oorspronkelijk deel uit van de Archieven van Curaçao tot 1828; beide nrs. zijn waarschijnlijk door latere verzending uit Curaçao in 1929 in de Archieven van Curaçao na 1828 terecht gekomen. De brieven zijn voornamelijk gericht aan particulieren te Curaçao en elders.
Gemerkt: A.
Gemerkt: B. Met onvolledige alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.
Met alfabetische naamindex.
Met alfabetische naamindex.
Dit inventarisnummer is alleen op microfiche of microfilm te raadplegen.