Archief
Titel
1.10.76 Inventaris van het archief van de familie Snouckaert van Schauburg, 1487-1986
Auteur
W.D. PostVersie
08-05-2021
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1986 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Familiearchief Snouckaert van Schauburg Snouckaert van Schauburg
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1487-1986
Archiefbloknummer
1210Omvang
; 1809 inventarisnummer(s) 9,27 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Staatse Leger, Officieren Staten-Generaal, Ingenieur Calkoen
Cattenburch, Van
Duckenburg, Heer van
Heeze en Leende, Heer van
Joachimi
Randwijck, Van
Rumpt, Heer van
Schraplau, Heer van
Schultz, De
Snouckaert van Binckhorst
Snouckaert van Schauburg
Snouckaert van Zomergem
Sweerts de Landas
Taets van Amerongen
Van der Waerde, Heer van
Zomergem, Heer van
Samenvatting van de inhoud van het archief
Het archief bevat dossiers met genealogische aantekeningen en correspondentie betreffende diverse leden van de families Snouckaert van Schauburg, Snouckaert van Binckhorst en Snouckaert van Zomergem uit de 19de en 20ste eeuw. Daarnaast zijn er stukken van persoonlijke aard betreffende privéleven, financiën, loopbaan (meest een militaire carrière, in de 19e eeuw vaak gevolgd door een aanstelling aan het hof) en nalatenschappen van bovengenoemde families en aanverwante geslachten, waaronder de families Joachimi, Sweerts de Landas, Van Randwijck, Van Cattenburch, Calkoen, De Schultz en Taets van Amerongen. De familiebezittingen lagen verspreid over de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden en in het Duitse rijk.
Behalve diverse gedrukte publicaties, zijn er foto's, prentbriefkaarten, tekeningen en enkele voorwerpen bewaard gebleven.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
De familie Snouckaert van Schauburg en de aanverwante geslachten Snouckaert van Binckhorst en Snouckaert van Zomergem
Er wordt voor het eerst melding gemaakt van het geslacht Snouckaert in een op 7 februari 1165 te Sens uitgegeven bul van paus Alexander III. In deze bul neemt Alexander III de abdij te Dunes in bescherming en wordt Walter Snocart genoemd als een van de eigenaren van de aan dit klooster toebehorende vaste goederen te Erembalde Capelle (ofwel Aernouts-Capelle) dat een halve mijl ten westen van St. Winoxbergen, in Vlaanderen, gelegen was. ( Wittert van Hoogland, Jhr. mr. E.B.F.F., Het geslacht Snouckaert van Schauburg, in: Genealogische en Heraldische Bladen, Maandblad voor Geslachts-, Wapen- en Zegelkunde, jrg. 2 (1907), blz. 1 (Verder geciteerd als Wittert van Hoogland). ) . De geregelde stamreeks van het geslacht begint met Henri Snocart die in 1380 te Lyesele in de omgeving van Hontschote leefde. Sinds de 15e eeuw worden meer en meer leden van het geslacht Snouckaert te Brugge aangetroffen waar zij regelmatig hoge functies binnen het stadsbestuur vervullen.
Aan het einde van de 16e eeuw splitste het geslacht Snouckaert zich in drie grote takken, namelijk de takken Schauburg, Binckhorst en Zomergem. De heren van Binckhorst en Zomergem bleven katholiek terwijl de tak Snouckaert van Schauburg overging tot de gereformeerde religie. De beide eerstgenoemde takken stierven in de loop van de 18e eeuw uit. ( Zie voor genealogieën van de families Snouckaert van Schauburg, Snouckaert van Binckhorst en Snouckaert van Zomergem: De genealogische tabellen in de bijlage bij deze inventaris. Wittert van Hoogland, blz. 18-80. Nederlands Adelboek, 1951 blz. 448-462. Ibdem, 1979 blz. 251-260. ) De namen van de diverse takken werden ontleend aan de bezittingen van de verschillende heren van het geslacht Snouckaert. Zo werd de naam Schauburg afgeleid van de heerlijkheid van die naam waarmee Martin Snouckaert (nr. 3a) in 1523, tegelijk met Zomergem, werd beleend. ( Zie onder de paragrafen over de betreffende families in deze inleiding. ) De eerste Snouckaert die in het bezit van het goed De Binckhorst kwam was Willem Snouckaert van Schauburg (nr. 5). Door zijn huwelijk met Johanna Poes van Binckhorst verkreeg hij de ridderhofstad Binckhorst die in Delfland, in de omgeving van 's-Gravenhage, was gelegen. Deze ridderhofstad bleef nadien tot 1690 in het bezit van respectievelijk de tak Snouckaert van Binckhorst en Snouckaert van Schauburg. ( Zie onder de paragrafen van de betreffende families in deze inleiding. ) De Vlaamse tak van de familie stond sinds 1589 bekend onder de naam Snouckaert van Zomergem. Deze naam werd ontleend aan de heerlijkheid Zomergem die sinds 1523 gedeeltelijk en sinds 1562 geheel en met alle hieraan verbonden rechten in het bezit van Martin Snouckaert van Schauburg (nr. 3a) was gekomen. De heerlijkheid was leenroerig aan de Burcht van Gent (de Oudburch) en werd in 1523 uit handen van de graaf van Vlaanderen, keizer Karel V, verkregen. In 1562 kocht Martin Snouckaert van Schauburg (nr. 3a) de heerlijkheid, met alle hieraan verbonden rechten, van koning Philips II. In 1706 werd de heerlijkheid Zomergem, door de sinds 1589 in het bezit van Zomergem gestelde Vlaamse tak van de familie, verkocht. ( Zie onder het gedeelte "De geschiedenis van het archief in deze inleiding." )A. De Familie Snouckaert van Schauburg
Blad I
Blad II
Blad III
Blad IV
Blad V
De wortels van het geslacht Snouckaert lagen oorspronkelijk in de omgeving van Leysele en Hontschote, in de loop van de 16e eeuw echter treft men de naam van de familie in Brugge aan waar de familie zich een plaats wist te verschaffen in de plaatselijke stedelijke aristocratie. Met een zekere regelmaat waren leden van de familie vertegenwoordigd in de bestuurlijke functies die in Brugge te vergeven waren. Maar ook boven het lokale niveau wist de familie zich aanzien te verschaffen. Dit was voor een niet onaanzienlijk deel te danken aan de functies die Martin Snouckaert (nr. 1) wist te verwerven. ( Zie inv. nrs. 83-85. ) Als particulier secretaris van keizer Karel V en 1e raadpensionaris en hoofd-griffier van de regering van de stad Brugge wist hij Schauburg en de heerlijkheden Zomergem, Waerschot, Hansbeke en Lovendegem in leen te krijgen (1523). Hiermee legde hij de grondslag voor het latere grondbezit van de familie. ( Wittert van Hoogland, blz. 8-10 en zie onder afdeling C., "Stukken van zakelijke aard", van deze inventaris. ) Elf jaar later kwam de familie, waarschijnlijk eveneens dankzij de bijzondere inspanningen van de hiervoor genoemde Martin Snouckaert, voor het eerst in het bezit van een adellijke titel. Op 8 november 1544 werden zijn zoons Michiel, Willem, Jacob en Jean Snouckaert door keizer Karel V erkend in hun "oude adel" en verheven tot Erfelijke Ridders van het Heilige Roomse Rijk. ( Zie inv. nr. 88 en het blanco nummer boven inv. nr. 109. ) In 1562 kwam Martin Snouckaert van Schauburg (nr. 3a) door koop in het bezit van het kasteel Schauburg en de lage, middelbare en hoge heerlijkheid Zomergem. ( De Potter/Broeckaert, Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen, Eerste reeks - Arrondissement Gent, Gent 1864-1870, Zomergem blz. 11-26 (Verder geciteerd als Potter/Broeckaert). Wittert van Hoogland, blz. 8-10. Zie inv. nrs. 1614-1616. ) Dit grondbezit werd door Martin nog uitgebreid toen hij op 30 mei 1565 het in de Noordelijke Nederlanden gelegen goed De Binckhorst erfde van zijn broer Willem Snouckaert van Schauburg. (nr. 5). Op 10 september 1569 schonk hij de Binckhorst aan zijn broer Jacob Snouckaert (nr. 6a) onder de clausule dat deze ridderhofstede bij diens kinderloos overlijden weer aan hem of zijn nazaten zou terugvallen. ( Wittert van Hoogland, blz. 14-17. Zie inv. nrs. 112, 114, 1270-1271, 1722. ) Onder Nicolas Snouckaert van Schauburg (nr. 10) werden door de tak Snouckaert van Schauburg nog gebieden in Duitsland verworven. Hij verliet Vlaanderen in 1568 en vertrok naar Wenen waar hij werd benoemd tot edelman van het huis van keizer Rudolf II. Hij stond bij de keizer in hoog aanzien en werd als diens zaakgelastigde te Praag gestationeerd. Hij vestigde zich te Halle in Saksen en op 21 februari 1620 kocht hij van de graaf van Mansfeldt de Duitse ambten Dornstadt, Amstorff, Stettin, Wansleben, Stenden en Hochstedt. Naast de nauwe banden die hij met het Duitse Rijk onderhield haalde hij echter ook de banden met de protestantse Republiek der Verenigde Nederlanden strakker aan. Dit blijkt uit de aankoop, eveneens in 1620, van een huis aan het Voorhout te Den Haag. Ook in een ander belangrijk opzicht onderscheidde hij zich van zijn voorgeslacht, als eerste van de familie ging hij, hoogstwaarschijnlijk al in Duitsland, over tot het protestantisme. ( Wittert van Hoogland, blz. 48-49. Zie inv. nrs. 157-181, 1741-1754. ) De relaties met de Republiek der Verenigde Nederlanden werden door de zoon van Nicolaas, Maerten Snouckaert van Schauburg (nr. 13a), nog inniger aangehaald. Nadat hij aanvankelijk in Praag was opgegroeid liet hij zich als student inschrijven aan de Hogeschool van Leiden, waar hij wijsbegeerte en staatswetenschappen studeerde. Hij vestigde zich in het huis aan het Voorhout en huwde met Martina Joachimi. Zij was de dochter van de Zeeuwse diplomaat Albert Joachimi. ( Albert Joachimi (1560-1654), heer van Oostende, Vinninge en Hoedekenskerke. Hij was secretaris, daarna pensionaris te Goes. Rond 1600 Zeeuws gedeputeerde ter Staten-Generaal. Hij vervulde verscheidene bezendingen en ambassades o.a. naar Engeland, Zweden, Moscovië, Oost-Friesland, het Duitse Rijk. Sinds 1622 was hij met korte onderbrekingen te Engeland gestationeerd. ) In het gevolg van zijn schoonvader, en in het gezelschap van zijn vrouw, reisde hij naar Engeland. Onsuccesvol was hij daar niet en hij werd benoemd tot ridder en edelman van de Privékamer van Koning Karel I. ( Zie inv. nrs. 191-211. Vanaf het moment dat hij zich maatschappelijk geheel op de Republiek oriënteerde zijn de banden tussen de familie Snouckaert van Schauburg en Nederland tot op heden onverbrekelijk blijven bestaan. ) Maertens zoon Albert Snouckaert van Schauburg (nr. 15a) verwierf in de Republiek de baronie Heeze en Leende en Zes Gehuchten (1659), maar verloor de heerlijkheden en "amten" Dornstadt, Amstorff, Stettin en Schraplau in het Duitse. ( Meindersma, Dr. W., Inventaris van het archief op het Kasteel Heeze, Zaltbommel 1911 (berust in dit archief onder inv.nr. 1764). Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, Gorinchem 1844, deel V. blz. 326-327 (Verder geciteerd als Van der Aa). Zie eveneens inv. nrs. 212-233, 1741-1742. ) De laatste belangrijke aanvulling van het familiebezit werd door Willem Snouckaert van Schauburg (nr. 25a) gerealiseerd toen hij in 1776 de heerlijkheid de Duckenburg, in de omgeving van Nijmegen, aankocht. ( Van der Aa, deel III, blz, 571. Zie inv. Nrs. 1733-1740. ) Met het overlijden van Maerten Snouckaert van Schauburg (nr 13a) verdween ook de traditie van de diplomatie uit de familie. In de plaats hiervoor kwam een militaire traditie die tot ca. 1795 dominant bleef.
Nieuwe carrièremogelijkheden voor het geslacht Snouckaert van Schauburg werden geopend door Albert Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 25a) die als zoon van luitenant-generaal Willem Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 19a), allereerst in de voetsporen van zijn vader trad. Zijn militaire carrière vond echter een vroegtijdig einde door de politieke en militaire gebeurtenissen in 1795. In dat jaar werd hij op 18 januari ontslagen uit zijn functie van luitenant-kolonel bij de cavalerie, maar slaagde erin zijn carrière onder de Bataafse Republiek, het Franse Keizerrijk en het Koninkrijk der Nederlanden voort te zetten. Na een reeks andere benoemingen verkreeg hij de functie van intendant van de koninklijke paleizen te Utrecht (1808) en Amsterdam (1810). ( Zie inv. nrs. 315-383. ) Na afloop van de Franse periode slaagde hij erin opnieuw voor hoffuncties in aanmerking te komen, zo werd hij in 1814 door koning Willem I tot kamerheer benoemd. Vrijwel gelijktijdig werd hij aangesteld in een aantal andere belangrijke commissies en colleges waaronder de Commissie tot samenstelling van een Kamer van Heraldiek, de Commissie tot Organisatie der Landmilitie en de Hoge Raad van Adel. Op grond van zijn verdiensten werden hij en zijn nakomelingen, bij Koninklijk Besluit van 27 augustus 1814, erkend te behoren tot de Nederlandse Adel met titel van baron. ( Zie inv. nr. 369. ) Met deze reeks van benoemingen waaraan in 1815 en 1832 nog die van kamerheer-ceremoniemeester en opperschenker werden toegevoegd zette Albert Carel de toon voor een geheel nieuwe traditie in het carrièreverloop van de familie Snouckaert van Schauburg; namelijk het vervullen van hoffuncties bij leden van het Nederlandse Koninklijk Huis. Zo dienden bijvoorbeeld drie opeenvolgende Albert Carels Snouckaert van Schauburg (nrs. 25a, 37a en 40) in diverse hoffuncties onder de koningen Willem I, Willem II en Willem III en onder koningin Wilhelmina. Deze werkzaamheden combineerden zij bovendien alledrie met het lidmaatschap van de Hoge Raad van Adel. Zij waren echter niet de enigen van de familie die aanzienlijke hoffuncties vervulden bij leden van het Koninklijk Huis. De desbetreffende archiefbestanddelen bevatten dan ook interessante bronnen voor diegenen die zich een goed beeld van het hofleven in de 19e eeuw willen verschaffen. ( Met name het dagboek van Albert Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 37a) uit 1836 is een kostelijke en levendige bron. Dit journaal berust in dit archief onder inv. nr. 697. Zie in dit verband eveneens: Doorn, J., Nederland, Oranje en de Doofpot, Bussum 1979, blz. 125-128, 137. )B. De familie Snouckaert van Binckhorst.
De eerste Snouckaert die in het bezit van het goed De Binckhorst kwam was Willem Snouckaert van Schauburg (nr.5).
Blad VI
Zie ook blad I van de genealogische tabellen in deze inventaris.
Door zijn huwelijk met Johanna Poes van Binckhorst verkreeg hij de ridderhofstad De Binckhorst die in Delfland in de omgeving van 's-Gravenhage was gelegen.
Het huis was zeer oud en werd reeds in de 11e eeuw genoemd. Oorspronkelijk was het huis in bezit van het reeds lang uitgestorven geslacht Van Binckhorst. Het huis De Binckhorst dat in deze vroege periode een vrij eigendom schijnt te zijn geweest werd in het jaar 1308, met alle hiertoe behorende goederen, door de toenmalige bezitter Simon van Benthem opgedragen aan Willem III, graaf van Holland, van wie hij het weer in leen ontving. Sindsdien is dit adellijke huis altijd een leen van Holland gebleven waarbij ook verschillende achterlenen behoorden. Het is onduidelijk wie het huis na Simon van Benthem in bezit heeft gehad. Het is waarschijnlijk dat het in jaar 1350, toen het huis door graaf Willem V werd belegerd, aan Jacob van Binckhorst behoorde. Deze Jacob van Binckhorst behoorde vrijwel zeker tot het oud riddermatig geslacht Van Binckhorst dat in 1576, met Simon van Binckhorst, uitgestorven is. In 1389 werd, door Jan van Arkel, Johan van Leyenburgh met De Binckhorst beleend. Van hem ging het over naar Aart van Leyenburgh die het in 1409 verkocht aan Dirk Ploeg die het op zijn beurt overdroeg aan Dirk van Zwieten. Via zijn zoon Aart van Zwieten en diens broers' zoon Jan van Zwieten kwam het in het jaar 1464 aan Dirk Poes, die in het jaar 1467 werd benoemd tot griffier van het Hof van Holland. Het geslacht Poes voegde de naam Van Binckhorst aan de familienaam toe. De opvolger van Dirk Poes, Lodewijk Poes van Binckhorst werd, bij sententie van 7 mei 1568, door Alva verbannen terwijl zijn goederen verbeurd werden verklaard. In de tussentijd was het huis echter, wegens het overlijden van Johanna Poes van Binckhorst in 1563, bij testamentaire dispositie, aan haar echtgenoot Willem Snouckaert van Schauburg vervallen (nr. 5). Na zijn overlijden werd Martin Snouckaert van Schauburg (nr 3a) op 30 mei 1565 in het bezit van De Binckhorst gesteld. Op 10 september 1569 schonk hij de ridderhofstad aan zijn broer Jacob Snouckaert (nr. 6a) onder de clausule dat deze bij zijn kinderloos overlijden weer aan hem of zijn nazaten zou terugvallen. Met deze Jacob Snouckaert begint dan de tak Snouckaert van Binckhorst. Hij was eerste auditeur en, later, rentmeester van Holland. In het jaar 1572 nam hij, gedwongen door de troebelen in de Nederlanden, de wijk naar Utrecht waar hij overleed. Hierdoor verviel De Binckhorst aan zoon Jacob Snouckaert van Binckhorst (nr. 63) en vervolgens aan nog twee elkaar opeenvolgende Jacobs uit dezelfde tak (1575-1678). Bij het overlijden van deze laatste telg werd de ridderhofstede op 29 juli 1678 opgedragen aan Willem de Nobelaer die met Wilhelmina Snouckaert was gehuwd. Zij ontving het goed bij het overlijden van haar man op 13 januari 1685 en verkocht het op 22 augustus 1690 aan Henry Du Vernet, ridder, heer van Lavalle. ( Wittert van Hoogland, blz. 14-17. Van der Aa, deel II, blz. 445-447. Zie inv. nrs. 112, 114, 1270-1271, 1722. )C. De familie Snouckaert van Zomergem
Deze Vlaamse tak stond sinds 1589 bekend onder de naam Snouckaert van Zomergem.
Blad VII
Zie ook blad I van de genealogische tabellen in de bijlage van deze inventaris.
De naam Zomergem werd ontleend aan de heerlijkheid van die naam die sinds 1523 gedeeltelijk en sinds 1562 geheel, en met alle hieraan verbonden rechten, in het bezit van Martin Snouckaert van Schauburg (nr. 3a) was gekomen. Tot de heerlijkheid Zomergem behoorden een groot aantal lenen te Hansbeke, Oostwinkel, Wachtebeke, Winkel, Saffelare, Ertvelde, Kluizen en Landegem. De voornaamste hiervan waren Briarde, Schipdonk of Berendale, Laatschap, Herzele, Rivish, Hoetsel of Breusleen, het Prootsche of St. Pieters, Overdam, Schauburg of Schaubroek, Beke, Van den Rudder, Ten Broeke, Kruisstrate, de Platte Gaverij, Immetuin, Leischoot, Twaalf Bunder, Staaktevijvere en het goed ter Meersch. De oudst bekende bezitter van de heerlijkheid Zomergem was Herman van Zomergem die in 1085 met graaf Robert de Fries ter kruisvaart ging. Het is onbekend hoe lang de leden van het geslacht Zomergem de heerlijkheid in bezit hebben gehad. Zeker is in ieder geval dat de heerlijkheid in het jaar 1235 aan Boudewijn van der Meersch (of Van der Weiden) toebehoorde. In hetzelfde jaar begiftigde Lodewijk van Nevers, ter gelegenheid van haar huwelijk met Simoen van Mirabelle, zijn bastaarddochter Elisabeth met de heerlijkheid. Na de dood van Van Mirabello werden de goederen van Elisabeth door de graaf van Vlaanderen aangeslagen uit hoofde van achterstallige afdrachten van gelden die Simoen, als rewaard en ontvanger van de graaf van Vlaanderen had gelicht. Er werd een overeenkomst gesloten waarbij de graaf en zijn opvolgers in het bezit kwamen van Het Hof ten Walle te Gent (later de Prinsenhof genaamd), en van de weiden tussen dit hof en de Lieve. Elisabeth en haar tweede echtgenoot, Arnout van Heule, heer van Rumene, bleven in het bezit van de heerlijkheid Zomergem maar verloren alle rechten op de heerlijkheden van Eeklo, Kaprijke en Lembeke. Korte tijd later kocht de graaf de heerlijkheid opnieuw en kwam deze, door het huwelijk van Beatrix van Blaesvelt, de natuurlijke dochter van de graaf van Vlaanderen, met Philips van Massemen, gouverneur van Dendermonde, aan het huis van Massemen te Gent. ( Potter/Broeckaert, blz. 16-22. Wittert van Hoogland 8-10. Inv. nrs. 1555-1721. ) Bij zijn overlijden werd Martin Snouckaert van Zomergem (nr. 64a) met de heerlijkheden beleend (28 maart 1589) welke tot 1706 aan deze Vlaamse tak van de familie bleven toebehoren. De laatste heer van Zomergem was Martin Pierre Ignase Snouckaert van Zomergem (nr. 75) die sinds 4 maart 1654 in het bezit van de heerlijkheid was gesteld; hij sneuvelde op 29 juli 1693, als majoor der cavalerie, te Neerwinden. Na zijn dood werd de heerlijkheid Zomergen op 11 december 1706, voor f 70.600, - aan Jan Theodoor de Jonge verkocht.
In de loop van de 18e eeuw werd het oorspronkelijk door Maerten Snouckaert te Zomergem gebouwde kasteel door De Montmorency's afgebroken en naar Bellem overgebracht. ( Potter/Broeckaert, deel VIII, blz. 15-16. )Geschiedenis van het archiefbeheer
De bewaargever van het familiearchief is een afstammeling van Reyndert Snouckaert van Schauburg (nr. 30) die in de 19e eeuw in het bezit van familiearchivalia van de aanverwante geslachten Snouckaert van Binckhorst en Snouckaert van Zomergem was gekomen.
Het tien meter grote familiearchief Snouckaert van Schauburg werd op 17 oktober 1980 door mr. Reyndert Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 60) aan de Eerste Afdeling van het Algemeen Rijksarchief (nu Nationaal Archief) in bewaring gegeven. ( Zie akte van opneming en bewaring achter de inleiding en inv. nr. 7 ) De rechtstitel is (nog) onbekend
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording van de bewerking Het archief was oorspronkelijk in het bezit van de nakomelingen van Albert Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 25), de oudste broer van Reyndert Snouckaert van Schauburg. Diens zoon, eveneens Albert Carel Snouckaert van Schauburg geheten (nr. 37), ordende het archief en voorzag het in het jaar 1864 van een inventaris. ( Zie inv. nr. 1. ) De allerlaatste ordening die in 1879 door de familie werd aangebracht werd - wederom - door een Albert Carel Snouckaert van Schauburg (nr. 40) ondernomen. ( Zie inv. nr. 6. ) Bij zijn inventarisatiewerkzaamheden volgde hij tot nr. 595 de ordening die eerder door zijn vader was aangebracht. Deze laatste ordening is de basis geweest voor de plaatsingslijst die in 1980 door J.A.A. Bervoets van het familiearchief Snouckaert van Schauburg werd gemaakt. ( Ibidem. ) Een belangrijke aanwinst die in de loop der jaren aan het archief werd toegevoegd is de zogenaamde "Vlaamse Verzameling" die door Albert Carel Snouckaert van Schauburg (1841-1902) tijdens een reis door Vlaanderen (1895) werd aangetroffen. Het gaat hier om ca. 2 meter archiefstukken, hoofdzakelijk betreffende de tak Snouckaert van Zomergem. Deze aanvulling op het familiearchief werd door hem in aparte inventarissen beschreven. ( Zie inv. nrs. 3 en 8. Het betreft hier grotendeels processtukken. Zie hiervoor eveneens: Smit, J. Th. de, Chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën en procesbundels (dossiers) berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, 4 delen, 1966-1979. ) Uit deze aanwinst werden, nadat het achter het oorspronkelijke familiearchief Snouckaert van Schauburg was geplaatst, vele stukken gelicht en tussen de familiepapieren Snouckaert van Schauburg gevoegd waardoor de relatie tussen de stukken en de bijbehorende inventarissen van de "Vlaamse Verzameling" ernstig verstoord raakte. Bovendien werd de inventaris Snouckaert van Schauburg niet aangepast aan de vele aanvullingen die op deze wijze op het bestaande archief werden gemaakt. ( Voor zo ver de stukken die uit de zogenaamde "Vlaamse Verzameling" door mij konden worden achterhaald zijn deze in de concordans als de onderstreepte nummers te herkennen. )
Ordening van het archief
Het oudste stuk van het archief stamt uit 1498 en het jongste uit 1986 zodat als datering voor de voorliggende inventaris 1498-1986 is gekozen. ( Respectievelijk inv. nr.s 1421 en 7. ) Voor de aanvang van de door mij in 1986 voltooide inventarisatiewerkzaamheden aan het familiearchief Snouckaert van Schauburg vielen twee oudere ordeningen te traceren. De oudst aantoonbare ordening was degene die door Albert Carel Snouckaert van Schauburg in 1864 werd aangebracht. ( Inv. nr. 1. ) In 1879 werd er door genoemde Albert Carel Snouckaert van Schauburg een nieuwe inventaris van het archief gemaakt. Deze laatste inventarisatie heeft als basis gefungeerd voor de bewerking van het archief door J. Bervoets welke in 1980 werd voltooid. ( Inv. nr. 6. ) Geen van deze oude ordeningen heeft als basis kunnen dienen voor de huidige inventarisatie. De beschrijving en indeling van de oude inventarissen werd namelijk vrijwel geheel beheerst door het belang dat de stukken voor de familiegeschiedenis en de genealogie van het geslacht Snouckaert van Schauburg hadden. Zo werden bijvoorbeeld vele financiële stukken niet beschreven aangezien deze vanuit het oogpunt van de familiegeschiedenis bezien van ondergeschikt belang werden geacht. In de oude inventarissen waren de stukken die van belang waren voor de familiegeschiedenis en afstamming van het geslacht Snouckaert van Schauburg, globaal gesproken, vrij zorgvuldig beschreven en onder de naam van de desbetreffende persoon in een grote rubriek geplaatst. Vele volgens de opeenvolgende inventarisatoren onbelangrijk geachte stukken werden niet beschreven of onder een beschrijving met de aanduiding "varia" ondergebracht. Aangezien deze wijze van beschrijven voor de moderne archivistische techniek onvoldoende aanknopingspunten bood om hier een aanvaardbaar ordeningssysteem op te kunnen grondvesten, is de oude ordening nagenoeg geheel losgelaten en vervangen door een nieuwe ordening. De inventaris bestaat uit de volgende vijf hoofdafdelingen:- Stukken van algemene aard
- Stukken van persoonlijke aard
- Stukken van zakelijke aard
- Verzamelde stukken
- Stukken waarvan het verband met het archief niet duidelijk is
Overeenkomstig de aard van een familiearchief is de hoofdafdeling "Stukken van persoonlijke aard" onderverdeeld naar de personen waarvan deze bescheiden afkomstig zijn. Bij de ordening van de "Stukken van zakelijke aard" werd voor een topografische indeling gekozen. Indien de duidelijkheid en/of de hoeveelheid stukken dit noodzakelijk maakte is een nadere onderverdeling in subrubrieken toegepast:- Privéleven
- Financiën (en eigendommen)
- Loopbaan
- Nalatenschap(pen)
Bij de inventarisatie van de persoonlijke stukken is gekozen voor een persoonsgewijze indeling van het gehele archief welke eveneens consequent is doorgezet bij de gehuwden. De echtgenoten hebben beiden een gelijkwaardige rubriek onder hetzelfde nummer (bijv. 10a en 10b). Om problemen bij het ineenzetten en het raadplegen van de inventaris te vermijden zijn de stukken die op hen beiden betrekking hebben ondergebracht bij de echtgenoot. Daar het de overzichtelijkheid van de inventaris ten goede kwam is in enkele gevallen gekozen voor een fijnere onderverdeling van de hiervoor genoemde vier rubrieken in subrubrieken. Binnen de rubrieken en hun subrubrieken is, behalve bij de hoofdafdeling "Stukken van algemene aard" een chronologische ordening toegepast. In enkele gevallen is er van afgeweken de naam van de man doorslaggevend te laten zijn voor de plaatsing van de archiefbescheiden (zie 11a en b, 12a en b, 45a en b, 47a en b, 67a en b en 72a en b). Dit leek de meest logische oplossing aangezien mag worden aangenomen dat degenen die het voorliggende archief zullen raadplegen hoofdzakelijk geïnteresseerd zullen zijn in een snelle en doeltreffende wijze van zoeken waarbij de familienaam als handvat kan worden gehanteerd. Op grond van dezelfde overwegingen is de correspondentie zoveel mogelijk onder aparte nummers per correspondent uitgesplitst. Hierdoor word de intensieve en omvangrijke correspondentie tussen de diverse familieleden zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Met behulp van de index en de aparte nummering per correspondent vallen de talloze brieven op eenvoudige wijze te traceren en te raadplegen. De genealogische aantekeningen zijn in een afdeling bijeengeplaatst. De overwegingen bij deze beslissing zijn geweest dat deze stukken op een dergelijke wijze maximaal toegankelijk zijn geworden terwijl plaatsing van bij de personen die deze stukken hebben geproduceerd het raadplegen niet eenvoudiger zou hebben gemaakt. Bovendien was het onmogelijk de stukken alle in de juiste rubriek onder te brengen aangezien het in de meeste gevallen niet was te achterhalen bij welk familielid deze stukken oorspronkelijk waren ingekomen of opgemaakt. Een dergelijke werkwjze zou door de vele hieraan inherente arbitraire beslissingen de ordening meer schade dan voordeel hebben opgeleverd. ( Inv. nrs. 1.82. ) . Mevrouw van Iterson was voor het zetwerk verantwoordelijk. W.D. Post, 06/11/1986Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familiearchief Snouckaert van Schauburg, nummer toegang 1.10.76, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Snouckaert van Schauburg, 1.10.76, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Dezelfde Albert Carel Snouckaert van Schauburg, die in 1895 een grote hoeveelheid Vlaamse stukken aan het familiearchief toevoegde, vervreemde twaalf meter genealogisch materiaal. Deze ten geschenke gegeven stukken berusten nu onder de naam "Collectie Snouckaert van Schauburg" bij de Hoge Raad van Adel en bestaan uit 5230 nummers genealogica van Nederlandse geslachten. De gehele verzameling is door middel van indices toegankelijk gemaakt en verkeert in een goede en geordende staat.
Naast deze collectie genealogica uit het familiebezit van de familie Snouckaert van Schauburg berusten bij de Hoge Raad van Adel ook nog stukken uit de periode 1814-1902 die door drie leden van dit geslacht, alle drie Albert Carel Snouckaert van Schauburg geheten (nrs. 25a, 37a en 40), als lid van dit college werden ontvangen of opgemaakt. ( Het betreft hier uittreksels uit de notulen, brieven en pré-adviezen uit de periode 1814-1902. Het huidige [2006] adres van de Hoge Raad van Adel is: Nassaulaan 2B, Postbus 16325, 2500 BH Den Haag. ) Een deel van de stukken van Albert Carel Snouckaert van Schauburg en zijn echtgenote Jacoba Schuyt (37a en b) berusten, blijkens mededeling van het Centraal Register van Particuliere Archieven bij de Familie Storm de Grave. Onder deze stukken berust ook het dagboek van Albert Carel Snouckaert van Schauburg (1860-1902) dat bij zijn dood eigenlijk vernietigd had moeten worden. Het dagboek bevat aantekeningen over ontmoetingen, diners en schandalen die aan het hof plaasvonden. Verder berusten hier ook de portefeuilles met aantekeningen over prinses Marianne en de stukken over de afwikkeling van de nalatenschap van Rene Charles Edouard George Jean Snouckaert van Schauburg (nr. 55a). ( Prinses Marianne (Wilhelmina Frederica Louisa Charlotta Marianne) 1810-1883. Dochter van koning Willem I, zij trouwde in 1830 met Albrecht van Pruisen; echtscheiding in 1849; daarna woonde zij in Voorburg ) Dit deel van het archief is, uitgezonderd het dagboek, ca. 1 meter groot. ( Zie de correspondentie van het Centraal Register van Particuliere Archieven met de familie Storm de Grave van 9 juni 1983 en 8 mei 1985 waarbij inzage en medelingen over het archief werden geweigerd. ) Naast de stukken van zakelijke aard die in het familiearchief Snouckaert van Schauburg zijn aangetroffen berusten er in het huisarchief van het Kasteel Heeze nog stukken over de familie Snouckaert van Schauburg als eigenaar van de heerlijkheid Heeze en Leende. ( Meindersma, Dr. W., Inventaris van het archief of het Kasteel Heeze, Zaltbommel 1911. Zie eveneens onder inv. nr. 1764 van dit archief ) Tenslotte werden nog enige stukken betreffende de familie Snouckaert van Schauburg aangetroffen in het Archief van de familie Calkoen (inv. nrs. 265, 1568, 1570) en in de Collectie Mackay van Ophemert (inv. nrs. 216 en 352) die zich respectievelijk bij de Eerste en de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief (Nationaal Archief) bevinden. ( Bree, G.W.G., Inventaris van het familiearchief Calkoen, Den Haag 1966. Jongh, drs. G.J.W. de, Beschrijving van een verzameling stukken afkomstig van het geslacht Mackay van Ophemert en leden van aanverwante geslachten, Den Haag 1964. )Bijlagen