Archief
Titel
2.06.079 Inventaris van de archieven van crisisinstellingen in verband met de eerste wereldoorlog, 1914-1926
Auteur
M.W.M.M. Gruythuysen, H.A.J. van Schie, A.M. TempelaarsVersie
06-07-2021
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1993 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Crisisinstellingen Crisisinstellingen
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1914-1926
Archiefbloknummer
E20496Omvang
; 2054 inventarisnummer(s) 84,00 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Algemeen Centraal Administratiekantoor voor Levensmiddelenvoorziening Centraal Broodkantoor Centraal Bureau voor de Afzet van Visserijproducten Centraal Hooibureau Cichorei-commissie Commissie inzake Voeding van Mens en Dier Commissie van Advies inzake de Crisisbedrijven Commissie van Advies inzake de Schepenvorderingswet Commissie van Advies inzake uitvoering der Oorlogsmolestverzekeringswet Commissie van Advies toegevoegd aan het Rijkszeepbureau, later aan het Rijkskantoor voor Zeep Commissie van Advies voor Crisisaangelegenheden Commissie van Advies voor de Rijkskolendistributie Commissie van Advies voor het Rijkskantoor voor Suiker Commissie van Advies voor Zuivelaangelegenheden Commissie van Beroep voor de Rijksboterinzamelings kantoren Commissie van Bijstand inzake de Uitvoering van de Distributiewet Commissie van Toewijzing inzake de Maisdistributie Commissie van Toezicht op de Bereiding van Veevoeder uit Afvalproducten Commissie voor de Melkvoorziening Commissie voor de Nederlandse Handel Commissie voor de Vaststelling van Prijzen van Landbouwproducten Commissie voor het Handelsverkeer met het Buitenland Crisis Enquête Commissie Directie van de Landbouw, 6e Afdeling B Inlichtingendienst Koninklijk Nationaal Steuncomité Kunstmestcommissie Ministerie van Financiën, Afdeling Crisisarchieven Ministerie van Financiën, Afdeling Crisis-Nijverheid Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Beroep in Crisiszaken Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisisarchieven Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisis-Nijverheid Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bur. Vordering en Inbezitneming Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Algemene Zaken Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Landbouw Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Nijverheid Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Scheepvaart Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Vervoer Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken, Bureau Volksvoeding Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Crisiszaken-Textielindustrie (CZT) Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Inspectie Crisispersoneel Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Inspectie Crisiszaken Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Melk- en Melkproductenvoorziening Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Vervoer Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Vleesvoorziening Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Volksvoeding Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Bureau voor Mededelingen inzake de Voedselvoorziening Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Centrale Accountantsdienst Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Rijksbureau voor de Scheepvaart Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Rijksbureau voor het Uitvaren van Schepen Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Uitvoer Certificaten-Bureau Nederlandse Overzee Trustmaatschappij Nederlandse Uitvoer Maatschappij (Exportcentrale) Nijverheidscommissie Onderlinge Kolenreserve Maatschappij Proefinstallatie van het Departement van Landbouw ter Bereiding van Veevoeder uit Afvalstoffen Raad van Bijstand voor het Rijksbureau voor de Scheepvaart Regeringscommissaris bij de Nederlandse Uitvoer Maatschappij Regeringscommissarissen voor de Rijksgraaninzameling in de Provincies Rijks Centraal Administratiekantoor voor de Distributie van Levensmiddelen Rijks Centraal Bureau tot Regeling van de Afzet van Varkens en Varkensvlees Rijksbureau voor Blokzink en Bladzink Rijksbureau voor Chemicaliën Rijksbureau voor Tabak Rijkscommissie van Toezicht op de Liquidatie der Verenigingen Rijkscommissie van Toezicht op de Peulvruchten vereniging Rijkscommissie van Toezicht op de Suikervereniging Rijkscommissie van Toezicht op de (Varkens) Vlees vereniging Rijkscommissie van Toezicht op de Vereniging van Aardappelmeelfabrikanten Rijkscommissie van Toezicht op het Algemeen Centraal Administratiekantoor voor Levensmiddelenvoorziening Rijkscommissie voor Bouwmaterialen Rijkscommissie voor de Distributie van IJzer en Staal Rijksdistributiekantoor voor Geneesmiddelen, Verbandmiddelen en Voorwerpen voor Geneeskundig Verbruik Rijksdistributiekantoor voor Huiden en Leder Rijksdistributiekantoor voor Thee en Koffie Rijkskantoor voor Aardappelen en Aardappelverwerking Rijkskantoor voor Afvalstoffen van de Landbouw Rijkskantoor voor Bouwmaterialen Rijkskantoor voor Chemicaliën Rijkskantoor voor Groenten en Fruit Rijkskantoor voor Huiden en Leder Rijkskantoor voor Kunstmeststoffen Rijkskantoor voor Steen Rijkskantoor voor Suiker Rijkskantoor voor Thee en Koffie Rijkskantoor voor Turfstrooisel Rijkskantoor voor Verlichting en Aanverwante Produkten Rijkskantoor voor Zink, Lood en Tin Rijkskolendistributie Schepenuitvoercommissie Staatscommissie inzake de Duurte Stichting Archieven der Nederlandse Overzee Trustmaatschappij Suikerdistributiekantoor Toewijzingscommissie voor Benzine Toewijzingscommissie voor Gasolie Toewijzingscommissie voor Petroleum Toewijzingscommissie voor Veevoeder Vereniging Landbouw Export Bureau Wolcommissie Zinkdistributievereniging Zuivelkantoor, 1917, 1916Samenvatting van de inhoud van het archief
De Eerste Wereldoorlog werd zowel met militaire als met economische middelen gevoerd. Ook Nederland raakte in een crisis. De regering trachtte de economie gaande te houden door het nemen van bijzondere maatregelen. Uitgevaardigde wetten en regels werden vooral door de gemeentelijke overheid uitgevoerd. Daarnaast werkte de Rijksoverheid nauw samen met particuliere organisaties, zoals het Koninklijk Nationaal Steuncomité en de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij (NOT). Ook werden verenigingen van belanghebbenden uit het bedrijfsleven, bijvoorbeeld de Vereniging van Aardappelmeelfabrikanten, ingeschakeld voor de uitvoering van taken op het gebied van beschikbaarstelling en distributie van voorraden en goederen. Dit alles vereiste een omvangrijk stelsel van crisisinstellingen en toezichthoudende diensten onder leiding van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel.
In dit archief bevinden zich de archieven van zo'n zestig crisisinstellingen. Zij omvatten de periode 1914-1926 met een enkele uitloop tot 1946. Veel stukken betreffen verordeningen en beschikkingen, circulaires, correspondentie, notulen, verslagen en rapporten. De archiefvormende instellingen zijn als volgt geordend: Afdelingen van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, adviesorganen, distributieorganen en import- en exportorganen.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Voorwoord: van crisisbeheersing naar verzorgingsstaat
De totstandkoming van de publikatie van deze inventaris van archieven van Crisisinstellingen in verband met de Wereldoorlog over de jaren 1914-1926, behoeft enige toelichting. Op 11 november 1993 is het 75 jaar geleden, dat in Frankrijk de wapenstilstand werd getekend tussen het Duitse keizerrijk en de geallieerden. Deze dag, Jour de l'Armistice, die in Nederland niet wordt herdacht, is aanleiding geweest om een verzamelbundel van archieven van crisisinstellingen samen te stellen. De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog in Nederland, dat tijdens deze oorlog neutraal was en de verschrikkingen van de gewapende strijd niet kende, hebben diepe sporen nagelaten. De economische crisis als gevolg van deze oorlog noopte de Nederlandse overheid tot ingrijpen in het sociaal-economisch leven. Dat deed ze niet van harte. Handel, nijverheid en landbouw werden traditioneel tot het domein van het particulier initiatief gerekend. Toch dwong economische schaarste tot regulerende maatregelen op het terrein van de distributie, prijsvorming, in- en uitvoer en voedselvoorziening, zij het dat een groot deel van de maatregelen werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van privaatrechtelijke crisisverenigingen en -instellingen. De omzetting van deze halfslachtige autoriteiten
( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving in Nederland, (Groningen 1945). ) in overheidsorganen kreeg pas in de loop van 1918 gestalte. Met de instelling van de rijkskantoren in mei van dat jaar was de crisisbeheersing nagenoeg een volledige rijksaangelegenheid geworden. Eind 1918 bestonden er ruim 197 crisisinstellingen onder uiteenlopende benamingen zoals: rijksbureaus, rijkskantoren, distributiebureaus en rijkscommissies. Terugblikkend is de stelling verdedigbaar dat het ontstaan van de verzorgingsstaat en de daarmee samenhangende groei van het overheidsapparaat een - onbedoeld - gevolg is geweest van de economische crisis tijdens de Eerste Wereldoorlog. Deze archiefinventaris is een onmisbaar hulpmiddel voor onderzoek naar de sociaal-economische geschiedenis van Nederland en naar die van de rol van de centrale overheid in dat proces. De eindredacteurenHOOFDSTUK 1: WET- EN REGELGEVING IN CRISISAANGELEGENHEDEN
1.1 Wet- en regelgeving in verband met de oorlog 1914-1918
Na het uitbreken van de oorlog in 1914 raakte Nederland in een economische crisis. ( Algemene informatie over Nedeland in sociaal en economisch opzicht tijdens de oorlog is te vinden in: ) Economic and social history of the World War : Dutch series , Carnegie Endowment for International Peace. Division of Economics and History. New Haven : Yale University, 1923-1928. De oorlog werd zowel met militaire, als met economische middelen gevoerd. Door de ligging en de economische betekenis van het land als doorvoerhaven ontkwam Nederland niet aan de gevolgen van deze economische oorlogvoering. Het vervoer van goederen werd door de oorlogvoerende partijen sterk beperkt, teneinde de vijand in zijn economische mogelijkheden te treffen. ( Verslagen en Mededeelingen van de Afdeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel (jrg. 1921, deel 4), p. VIII. ) Ook de oorlog op zee met mijnen en duikboten bemoeilijkte de aanvoer van goederen. Het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 bracht bij het publiek een paniekreactie teweeg. Deze uitte zich onder andere in het hamsteren van levensmiddelen en brandstoffen en in het opvragen van spaartegoeden bij de banken. Na deze paniekreactie, waarbij het economisch leven grotendeels stil kwam te liggen, herstelde de economie zich eind 1914 van de ergste gevolgen van deze periode. De Nederlandse regering was in staat de economie gaande te houden door middel van bijzondere maatregelen. ( Verslagen en Mededeelingen van de Afdeling Handel, deel 4, p. XVIII. ) Het ingrijpen van de overheid richtte zich tot ongeveer 1916 op het tegengaan van excessieve prijsstijgingen en het handhaven van voldoende voorraden voor binnenlands verbruik. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving in Nederland (Groningen 1945), p. 27 ) Als gevolg van de maatregelen van de oorlogvoerende partijen op het gebied van de economie in het algemeen en de zeescheepvaart in het bijzonder, ontstonden er in 1916 tekorten aan grond- en hulpstoffen, levensmiddelen en brandstoffen. Vanaf 1916 tot het hoogtepunt van de schaarste in 1917-1918 richtte de overheid haar maatregelen op het stimuleren van produktie en de teelt van gewassen, nodig voor binnenlandse consumptie, op de distributie en de rantsoenering. De wet- en regelgeving in de eerste helft van de wereldoorlog was er vooral op gericht om prijsopdrijving en het vasthouden van voorraden te voorkomen en om te verhinderen dat voor binnenlands gebruik benodigde grondstoffen en produkten (vooral landbouwprodukten) zouden worden geëxporteerd. Voor zover er distributie van levensmiddelen onder de bevolking plaatsvond, werd die vooral uitgevoerd door de gemeentelijke overheid. De rijksoverheid werkte nauw samen met het particulier initiatief, zoals het Koninklijk Nationaal Steuncomité en de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij (NOT). Het Steuncomité, opgericht in augustus 1914, richtte zich vooral op steunverlening aan burgers en het bedrijfsleven. De NOT was actief ten behoeve van de invoer. Volgens afspraken met de belligerenten werd invoer van goederen geadresseerd aan de NOT niet beschouwd als contrabande en werd vrije invoer van die goederen gegarandeerd: (..) "Ter zee dekte dus de bekende zwart-witte NOT-kegel de neutrale lading aan boord van het neutrale schip". Een uitzondering op de samenwerking met het particulier initiatief werd gevormd door de import van graan en meel, waarin de rijksoverheid zich kort na het uitbreken van de oorlog een monopoliepositie verwierf en waarbij de normale handel werd uitgesloten. Eind 1915, begin 1916 werd ook de binnenlandse graanhandel door de rijksoverheid uitgeschakeld. ( Verslagen en Mededeelingen van de Afdeling Handel, deel 4, p. X. ) Daarnaast werden verenigingen van belanghebbenden uit het bedrijfsleven belast met overheidsbevoegdheden, zoals b.v. de Vereniging van Aardappelmeelfabrikanten of de Peulvruchtenvereniging.1.2 Overzicht van de belangrijkste wetten op het gebied van de distributie en andere crisiszaken
De belangrijkste wetten uit de crisisperiode waren:- de Uit- en vervoerwet (Wet van 3 augustus 1914, Stb. 344, houdende verbod tot uit- en vervoer van sommige artikelen)
- de Levensmiddelenwet (Wet van 3 augustus 1914, Stb. 351, tot aanvulling van de Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren)
- de Distributiewet 1916 (Wet van 19 augustus 1916, Stb. 416, tot vaststelling van bepalingen in het belang van de volksvoeding en van een doelmatige distributie van goederen)
- de Wet bijzondere maatregelen goederenverkeer buitenland (Wet van 1 september 1917, Stb. 576, houdende bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland)
- de Scheurwet 1918 (Wet van 27 juli 1918, Stb. 503, houdende regeling inzake de omzetting in bouwland en de bebouwing van graslanden, klavers of kunstweiden)
Deze wetten regelden het algemene kader van het overheidsingrijpen in de economie van Nederland. De regering had in de eerste helft van de oorlog, voor wat de levensmiddelen- en goederenvoorziening in het land betreft, de beschikking over bevoegdheden op basis van de Wet van 3 augustus 1914 (Stb. 351) tot wijziging van de Onteigeningswet, bekend onder de naam Levensmiddelenwet. Deze wet was bedoeld om het vasthouden van voorraden en prijsopdrijving tegen te gaan. De wet gaf de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel de bevoegdheid om:- maximumprijzen vast te stellen
- machtiging te verlenen tot inbezitneming van levensmiddelen, grondstoffen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen.
De wet werd ook gebruikt om de beschikbaarstelling van levensmiddelen ten behoeve van de bevolking af te dwingen. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving , p. 21 e.v. ) Ze was niet bedoeld als distributieregeling, maar was een instrument voor het op peil houden van voorraden en deze voorraden tegen redelijke prijzen ter beschikking te stellen aan de bevolking. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 29. ) Een ander instrument daartoe werd gevormd door de Uit- en vervoerwet van 3 augustus 1914 (Stb. 344). Deze wet gaf de minister van Oorlog de bevoegdheid de uitvoer en het vervoer van goederen geheel of gedeeltelijk te verbieden. Tevens had de minister van Oorlog de bevoegdheid ontheffing van het verbod te verlenen. Met name door de laatste bevoegdheid was de regering in staat de uitvoer van goederen uit Nederland te reguleren. Met betrekking tot het verlenen van de ontheffing werden voorwaarden gesteld aan de exporteurs. Zij mochten alleen exporteren, wanneer zij eenzelfde hoeveelheid ter beschikking van de binnenlandse markt hielden. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 20 e.v. ) Bij Koninklijk besluit van 4 mei 1917 (Stb. 179) werd de bevoegdheid overgedragen aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Hiermee werd de gegroeide praktijk, waarbij de laatste de uitvoering van de wet praktisch in handen had, geformaliseerd. De overige wetten op het gebied van het goederenvervoer waren:- Wet van 11 maart 1916 (Stb. 127), de zogenaamde Consentenwet. In deze wet werd het opleggen van heffingen op te verstrekken uitvoervergunningen geregeld. De heffingen werden aan een maximum gebonden en bij een teveel aan ontvangen heffingen zou de overheid deze weer aan de betalers, in casu de exporteurs, restitueren. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 32. )
- Wet van 1 september 1917 (Stb. 576), houdende bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland. Deze wet vormde de basis voor de oprichting van de Nederlandse Uitvoer Maatschappij, welke daadwerkelijk werd opgericht bij Koninklijk besluit van 22 december 1917 (Stb. 726). ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 37. )
- Wet van 1 september 1917 (Stb. 578), wijziging van de Uit- en Vervoerwet, waarbij de bevoegdheid om uitvoer al dan niet voorwaardelijk te verbieden werd vastgelegd in aansluiting op de al bestaande praktijk. Het verbod op vervoer kon worden gebruikt om een gewenste verdeling van voorraden over het land af te dwingen. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 36 e.v. )
De N.V. Nederlandse Uitvoer Maatschappij (NUM) nam de consentverlening voor de uitvoer over van de crisisverenigingen. Deze maatschappij had voorts tot taak te onderhandelen met het buitenlandse autoriteiten, teneinde een gunstiger handelspositie te verkrijgen. ( Koninklijk besluit van 22 december 1917 (Stb. 726); Eindverslag van de Crisis Enquête Commissie, p. 44. ) De Schepenuitvoerwet van 18 maart 1916 (Stb. 139) regelde de uitvoer van schepen. De wet gaf de overheid een extra middel naast de Uit- en vervoerwet, om de beschikking te houden over voldoende scheepsruimte voor het vervoer van goederen ten behoeve van de binnenlandse levensmiddelenvoorziening. Deze wet was in eerste instantie bedoeld om de graanvoorziening veilig te stellen. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 41. ) De toepassing van de Schepenuitvoerwet 1916 bleek niet voldoende om de regering te verzekeren van voldoende scheepsruimte. De reders waren in staat om hun schepen te onttrekken aan de werking van de Schepenuitvoerwet. De Schepenvorderingswet van 10 februari 1917 (Stb. 211) diende in deze lacune te voorzien. Deze wet gaf de minister de bevoegdheid scheepsruimte te vorderen voor goederen die de regering wenste aan te voeren. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 43. ) Als gevolg van de toenemende schaarste in 1915/16 werd het noodzakelijk over te gaan tot distributie en rantsoenering van levensmiddelen en grondstoffen en het stimuleren van de produktie van diverse levensmiddelen. Afgezien van de economische omstandigheden dwong een toenemende kritiek op het stelsel van crisisinstellingen, wetten en besluiten de regering tot een herziening van haar beleid. Een en ander leidde tot de Distributiewet 1916. De Distributiewet 1916 (Stb. 416) legde de taakverdeling tussen rijks- en gemeentelijke overheid vast en gaf de minister de bevoegdheid om:- distributieregelingen vast te stellen
- maximumprijzen vast te stellen
- de verwerking en bereiding van grondstoffen aan beperkende regels te onderwerpen
- produktie van gewassen te verbieden.
Voorts regelde de Distributiewet 1916 de financiële tegemoetkoming aan de gemeenten en voorzag in een uitbreiding van de mogelijkheid tot inbezitneming. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 33 e.v. en Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 38 e.v. ) De Distributiewet 1916 voorzag de regering van effectiever middelen om op te treden tegen prijsstijgingen, ongewenste uitvoer en vasthouding van voorraden. Deze middelen werden voornamelijk geformuleerd in verbodsbepalingen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de produktie van gewassen. In het algemeen bleef de in de praktijk gegroeide taakverdeling tussen gemeentelijke en rijksoverheid bestaan, zij het meer gereguleerd dan voorheen, onder andere door de oprichting van het Rijks Centraal Administratiekantoor voor de Distributie van Levensmiddelen. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 28 e.v. ) De rijksoverheid was verantwoordelijk voor de beschikbaarstelling van voldoende voorraden ten behoeve van de gemeentebesturen, die deze dan weer ter beschikking van de bevolking stelden. De rijksoverheid oefende toezicht uit op de uitvoering van de distributie door gemeentelijke overheden. De werking van de Distributiewet 1916 alleen bleek niet voldoende om de schaarste tegen te gaan. In 1917 en 1918 kwam aanvullende wetgeving tot stand op het gebied van de scheepvaart, de teelt van gewassen en de brandstoffenvoorziening, omdat de verbodsbepalingen van de algemene wetten niet voldoende waren. De drie onderstaande wetten vullen in die zin de Distributiewet 1916 aan: zij geven de minister bevoegdheden om in een aantal specifieke gevallen maatregelen te nemen ten behoeve van de brandstoffen- en levensmiddelenvoorziening van de bevolking. Wegens een tekort in de brandstoffenvoorziening werd de Wet van 30 augustus 1917 (Stb. 575), Noodboswet uitgevaardigd. Deze wet gaf de overheid middelen in handen om het ongecontroleerd kappen van bossen en andere houtopstanden tegen te gaan. Met behulp van de Slachtwet van 23 februari 1918 (Stb. 133) trachtte de minister ten behoeve van een gelijkwaardige distributie van vlees over de gehele bevolking, het slachten van dieren thuis te verbieden. Om de produktie van de landbouw te bevorderen kreeg de minister bij de Scheurwet van 27 juli 1918 (Stb. 503) de bevoegdheid de omzetting van weiland in bouwland voor te schrijven ten behoeve van de graanproduktie. Er werden gemeentelijke Landbouwcommissies ingesteld, die tot taak kregen de inventarisatie en vaststelling van de te scheuren oppervlakte grasland en het ontwerpen van lijsten van scheurplichtige gronden. De directeuren van de Provinciale Produktiekantoren kregen de regeling en het toezicht op de werkzaamheden van de gemeentelijke Landbouwcommissies opgedragen. Belanghebbenden konden tegen beslissingen in het kader van de Scheurwet 1918 in beroep gaan bij Commissies van Beroep, die provinciegewijs waren georganiseerd en zetelden in het kantoor van de Provinciale Produktiekantoren. Een en ander was geregeld in het Koninklijk besluit van 13 november 1918 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918 (Stb. 588). Ondanks de kritiek op het feit dat een groot deel van de maatregelen in verband met de economische crisis werden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van privaatrechtelijke crisis-verenigingen, halfslachtige autoriteiten ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 28. ) , waardoor de burgers onvoldoende rechtsbescherming hadden tegen maatregelen die in hun belangen ingrepen, bleef de omzetting van deze instellingen in overheidsorganen nog geruime tijd uit. Pas in de loop van 1918 werden de overheidsbevoegdheden op het terrein van de distributie aan de verenigingen van belanghebbenden ontnomen en opgedragen aan rijksdistributiekantoren. Het geheel aan wet- en regelgeving en het stelsel van crisis-verenigingen, lokte veel kritiek uit, met name op het punt van de rechtsbescherming van de burger ten opzichte van de overheid. In 1918 kwam de Wet van 26 juli 1918 (Stb. 494), houdende instelling van een bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken tot stand waarmee het beroepsrecht werd geregeld. Bij Koninklijk besluit van 21 oktober 1918 (Stb. 572) werd het Reglement voor Distributie- en andere Crisiszaken vastgesteld. Wet en reglement traden in werking op 16 december 1918, ingevolge het Koninklijk besluit van 12 december 1918 (Stb. 799). Met het beëindigen van de oorlog in 1918 brak een periode van economisch herstel aan. In 1926 werden de meeste crisiswetten ingetrokken. ( Wet van 30 juli 1926 (Stb. 248). )Lijst van wetten en algemene maatregelen van bestuur op het terrein van de bestrijding van de economische crisis, (mede)uitgevoerd door de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel
Uit- en vervoerwet 1914
Wet van 3 augustus 1914 (Staatsblad nr 344), houdende verbod tot de uit- en vervoer van sommige artikelen.- Wet van 31 december 1915 (Staatsblad nr 532), houdende aanvulling van de wet van 3 augustus 1914 (Staatsblad nr 344), houdende verbod tot de uit- en vervoer van sommige artikelen.
- Wet van 1 september 1917 (Staatsblad nr 578), tot wijziging van de wet van de 3de augustus 1914 (Staatsblad nr 344), houdende verbod tot de uit- en vervoer van sommige artikelen.
- Wet van 3 juni 1918 (Staatsblad nr 326), tot wijziging van de wet van 3 augustus 1914 (Staatsblad nr 344), houdende verbod tot de uit- en vervoer van sommige artikelen.
Bij de Uitvoerverbodenwet 1935 (Staatsblad nr 599) is de Uit- en vervoerwet gewijzigd.
Levensmiddelenwet 1914
Wet van 3 augustus 1914 (Staatsblad nr 351), tot aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren.
Wet vervoersverbod met vissersvaartuigen 1915
Wet van 9 juli 1915 (Staatsblad nr 316), houdende verbod om sommige artikelen te laden in of te vervoeren met vissersvaartuigen.
Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.
Vervoer- en nederlagewet 1915
Wet van 31 december 1915 (Staatsblad nr 533), houdende tijdelijke bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen.- Wet van 27 juni 1919 (Staatsblad nr 420), tot wijziging en aanvulling van de wet 31 december 1915 (Staatsblad nr 533), houdende tijdelijke bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen.
- Besluit van 15 juli 1919 (Staatsblad nr 494), tot vaststelling van de van de dag waarop de wet van 27 juni 1919 (Staatsblad nr 420) in werking treed.
- Besluit van 15 juli 1919 (Staatsblad nr 495), houdende bepalingen betreffende het vervoer en de nederlage van goederen.
Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.
Consentenwet 1916
Wet van 11 Maart 1916 (Staatsblad nr 127), tot heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer.- Besluit van 10 juni 1916 (Staatsblad nr 274), houdende bepalingen betreffende heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer.
- Besluit van 17 maart 1917 (Staatsblad nr 237), tot wijziging en aanvulling van het Koninklijk besluit van 10 juni 1916 (Staatsblad nr 274), houdende bepalingen betreffende heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer.
- Besluit van 19 juli 1917 (Staatsblad nr 492), tot wijziging van het Koninklijk besluit van 10 juni 1916 (Staatsblad nr 274), houdende bepalingen betreffende heffing van vergoeding van kosten voor afgifte van consenten voor uitvoer, gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 17 maart 1917 (Staatsblad nr 237).
Schepenuitvoerwet 1916
Wet van 18 maart 1916 (Staatsblad nr 139), houdende maatregelen die waarborgen dat Nederland in voldoende mate de beschikking blijft behouden over schepen.- Wet van 18 juni 1918 (Staatsblad nr 427), tot aanvulling en wijziging der Schepenuitvoerwet.
- Besluit van 6 april 1916 (Staatsblad nr 158), tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in art. 1, tweede lid, der Schepenuitvoerwet.
- Besluit van 19 juni 1916 (Staatsblad nr 282), tot wijziging van het besluit van 6 april 1916 (Staatsblad nr 158), houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in art. 1, tweede lid, der Schepenuitvoerwet.
- Besluit van 4 oktober 1919 (Staatsblad nr 594), houdende wijziging van de algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in art. 1, tweede lid, der Schepenuitvoerwet.
- Wet van 17 maart 1923 (Staatsblad nr 86), tot intrekking van de Schepenuitvoerwet.
Oorlogsmolestverzekeringswet 1916
Wet van 27 mei 1916 (Staatsblad nr 210), houdende machtiging tot het aangaan van verzekeringsovereenkomsten tegen het gevaar van molest in verband met de tegenwoordige oorlogstoestand.- Besluit van 8 februari 1917 (Staatsblad nr 209), houdende bepaling van de datum, waarop de Oorlogsmolestverzekeringswet 1915 in werking zal treden.
- Wet van 1 december 1917 (Staatsblad nr 684), tot wijziging der "Oorlogsmolestverzekeringswet 1915".
- Wet van 4 november 1919 (Staatsblad nr 642), tot intrekking der "Oorlogsmolestverzekeringswet" (Staatsblad nr 210 van 1916).
- Besluit van 8 december 1919 (Staatsblad nr 804), houdende bepaling van de dag, waarop de wet van 4 november 1919 (Staatsblad nr 642) tot intrekking der "Oorlogsmolestverzekeringswet" (Staatsblad nr 210 van 1916).
Distributiewet 1916
Wet van 19 augustus 1916 (Staatsblad nr 416), tot vaststelling van bepalingen in het belang van de volksvoeding en van een doelmatige distributie van goederen. Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Schepenvorderingswet 1917
Wet van 10 februari 1917 (Staatsblad nr 211), tot vordering van schepen (Schepenvorderingswet).- Wet van 23 mei 1917 (Staatsblad nr 430), tot wijziging der "Schepenvorderingswet 1917".
- Wet van 1 juni 1918 (Staatsblad nr 308), houdende aanvulling der Schepenvorderingswet 1917. (Staatsblad nr 211).
Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.
- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Noodboswet 1917
Wet van 30 augustus 1917 (Staatsblad nr 575), houdende bepalingen betreffende het behoud en de onteigening van bossen en andere houtopstanden.- Wet van 19 mei 1922 (Staatsblad nr 349), houdende bepalingen betreffende de bosbouw.
Wet goederenverkeer buitenland 1917
Wet van 1 september 1917 (Staatsblad nr 576), houdende bijzondere maatregelen te aanzien van het goederenverkeer met het buitenland.- Besluit van 22 december 1917 (Staatsblad nr 726), houdende bepalingen ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland.
- Wet van 15 maart 1919 (Staatsblad nr 122), tot nadere voorziening ten aanzien van het goederenverkeer met het buitenland.
- Besluit van 15 mei 1920 (Staatsblad nr 243), tot wijziging van de algemene maatregel van bestuur, vastgesteld bij Koninklijk besluit 22 december 1917 (Staatsblad nr 726).
- Besluit van 16 juni 1920 (Staatsblad nr 297), tot verlening van machtiging aan de Nederlandse Uitvoer Maatschappij om voorwaarden op te leggen.
- Besluit van 25 juni 1920 (Staatsblad nr 317), tot het verlenen van machtiging aan de Nederlandse Uitvoer Maatschappij om aan de overdrachten tot uitvoer van enige zuivelartikelen voorwaarden te verbinden.
- Besluit van 27 augustus 1920 (Staatsblad nr 730), houdende nadere vaststelling van de heffingsbedragen, genoemd in het Koninklijk besluit van 25 juni 1920 (Staatsblad nr 317).
- Besluit van 9 augustus 1920 (Staatsblad nr 689), tot het verlenen van machtiging aan de Nederlandse Uitvoer Maatschappij om aan de overdrachten van vergunningen tot uitvoer van dakpannen voorwaarden te verbinden.
- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Slachtwet 1918
Wet van 23 februari 1918 (Staatsblad nr 133), houdende bepalingen betreffende het slachten van paarden, runderen, schapen en varkens.- Wet van 18 juni 1918 (Staatsblad nr 425), tot wijziging van de wet van 23 februari 1818 (Staatsblad nr 133), houdende bepalingen betreffende het slachten van paarden, runderen, schapen en varkens.
- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Wet bruinkoolwinning 1918
Wet van 23 maart 1918 (Staatsblad nr 168), tot tijdelijke ontginning van bruinkolen zonder concessie.- Wet van 24 november 1922 (Staatsblad nr 625), tot intrekking van de wet van 23 maart 1918 (Staatsblad nr 168), tot tijdelijke ontginning van bruinkolen zonder concessie.
Wet distributierechtspraak 1918
Wet van 26 juli 1918 (Staatsblad nr 494), tot instelling van een bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken.- Besluit van 21 oktober 1918 (Staatsblad nr 572), tot vaststelling van een Reglement voor Distributie- en andere Crisiszaken.
- Besluit van 12 december 1918 (Staatsblad nr 799), tot vaststelling van het tijdstip van in werking treding van: a. de wet van 26 juli 1918 (Staatsblad nr 494), tot instelling ener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken, en b. van het Reglement voor distributie- en andere crisiszaken.
- Besluit van 5 februari 1919 (Staatsblad nr 34), houdende wijzigingen van het Koninklijk besluit van 21 oktober 1918 (Staatsblad nr 572), tot vaststelling van een Reglement voor Distributie- en andere Crisiszaken.
Scheurwet 1918
Wet van 27 juli 1918 (Staatsblad nr 503), houdende regeling inzake de omzetting in bouwland en de bebouwing van graslanden, klavers of kunstweiden.- Besluit van 13 november 1918 (Staatsblad nr 588), tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918 (Staatsblad nr 503).
- Besluit van 28 juni 1919 (Staatsblad nr 455), tot aanvulling van het Koninklijk besluit van 13 november 1918 (Staatsblad nr 588), tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918 (Staatsblad nr 503).
- Besluit van 12 april 1920 (Staatsblad nr 176), tot aanvulling van het Koninklijk besluit van 13 november 1918 (Staatsblad nr 588) tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de Scheurwet 1918 (Staatsblad nr 503), zoals dat is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 28 juni 1919 (Staatsblad nr 455).
Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.
- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Crisisenquêtewet 1918
Wet van 11 oktober 1918 (Staatsblad nr 559), betreffende een onderzoek door een Staatscommissie naar hetgeen tijdens de toestand van oorlogsgevaar heeft plaats gevonden ter zake van de voorziening van het land met levensbehoeften en ter ondersteuning van landbouw, nijverheid en handel.- Wet van 25 januari 1921 (Staatsblad nr 41), tot wijziging van art. 17 der Crisis-enquêtewet 1918.
- Ingetrokken bij de Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
Binnenscheepvaartwet 1918
Wet van 7 december 1918 (Staatsblad nr 774), houdende bepalingen met betrekking tot de binnenscheepvaart.- Besluit van 1 februari 1919 (Staatsblad nr 33), houdende vaststelling van heffingen in de binnenscheepvaart.
- Besluit van 19 juni 1919 (Staatsblad nr 387), tot wijziging van het Koninklijk besluit van 1 februari 1919 (Staatsblad nr 33), houdende vaststelling van heffingen in de binnenscheepvaart.
- Besluit van 3 december 1919 (Staatsblad nr 799), tot wijziging van heffingen in de binnenscheepvaart.
- Besluit van 7 april 1922 (Staatsblad nr 182), houdende intrekking van het Koninklijk besluit van 1 februari 1919 (Staatsblad nr 33), regelende de heffingen ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de uitvoering der Binnenscheepvaartwet 1918.
Bij de Invoeringswet Strafvordering 1925 (Staatsblad nr 308) is deze wet gewijzigd.
Wet turf- en bruinkolenvoorziening 1919
Wet van 11 januari 1919 (Staatsblad nr 9), houdende bepalingen in het belang der turf- en bruinkolenvoorziening.
Wet intrekking crisiswetten 1926
Wet van 30 juli 1926 (Staatsblad nr 248), tot intrekking van verschillende crisiswetten.
HOOFDSTUK 2: ORGANISATIE VAN DE CRISISINSTELLINGEN
2.1 De crisisinstellingen in de periode augustus 1914 - mei 1918
Ter regeling van produktie, voorraadbepaling, beschikbaarstelling en in- en uitvoer van grondstoffen, levensmiddelen en nijverheidsprodukten werd een uitgebreid netwerk van crisisinstellingen opgezet. De voorbereiding en de uitvoering van de maatregelen betreffende de crisisaangelegenheden geschiedde rechtstreeks of onder toezicht van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. De eerste crisisinstelling werd al op 26 augustus 1914, kort na het uitbreken van de oorlog ingesteld: het Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel. ( Bij beschikking van minister de Landbouw, Nijverheid en Handel van 26 augustus 1914, Afdeling Handel, nr. 11076. ) Het Rijksbureau, een afdeling van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, was verantwoordelijk voor een geregelde en voldoende aanvoer van graan en meel. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 62. ) Daarnaast was op particulier initiatief in augustus 1914 het Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht. Dit comité had tot taak financiële steun te verlenen aan diegenen die ten gevolge van de oorlogsomstandigheden in financiële moeilijkheden waren geraakt en verleende de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel hulp bij de voorbereiding of uitvoering van maatregelen in verband met de economische crisis. In 1915 werden door het bestuur van het Koninklijk Nationaal Steuncomité sub-commissies ingesteld voor diverse categorieën artikelen zoals brandstoffen, wol, nijverheidsprodukten en diverse levensmiddelen. Voor de regeling van de invoer van produkten werd 24 november 1914 de N.V. Nederlandse Overzee Trustmaatschappij opgericht. Deze particuliere organisaties waren nauw verbonden met de overheid. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 62-63. ) Ook op gemeentelijk niveau zijn initiatieven tot beschikbaarstelling van artikelen genomen. Deze initiatieven vallen echter buiten het terrein van dit overzicht en daarom zal er niet verder op worden ingegaan. Onder de nieuwe minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, F.E. Posthuma, werden de crisismaatregelen van regeringswege verder uitgebreid. Ter beperking van de uitvoer en voor het beschikbaar stellen van levensmiddelen werden vanaf maart 1915 Rijks Centrale Bureaus opgericht. Deze bureaus, die onder het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel ressorteerden, legden aan exporteurs de verplichting op te zorgen voor voldoende binnenlandse voorraad tegen redelijke prijzen, in ruil voor het verlenen van uitvoervergunningen. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 66. ) Omdat de werkzaamheden van de bureaus geleidelijk toenamen en het praktisch onmogelijk bleek de gehele Nederlandse export te controleren, besloot de minister in september 1915 de Rijks Centrale Bureaus te vervangen door verenigingen van belanghebbenden bij de levensmiddelenvoorziening. Deze wijziging was de eerste ingrijpende reorganisatie van het distributieapparaat. Zo werden onder meer de Suikervereniging en de Peulvruchtenvereniging opgericht. Deze particuliere verenigingen waren samengesteld uit belanghebbende exporteurs en handelaren en stonden onder controle van de door de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ingestelde rijkscommissies van toezicht op de crisisverenigingen. Deze rijkscommissies waren samengesteld uit een lid van de Eerste Kamer, twee leden van de Tweede Kamer en een deskundige op het vakgebied van de vereniging. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving , p. 27. ) De regeling met behulp van de crisisverenigingen had als voordeel dat ten gevolge van de grotere decentralisatie de bemoeienis van de regering zich relatief snel tot een groot aantal artikelen kon uitstrekken, zonder dat de overheidsorganen werden overladen met crisiszaken. Daar stond tegenover het nadeel dat van uniformiteit in de organisatie en administratie van de verschillende verenigingen nauwelijks sprake was. Bovendien hadden de rijkscommissies van toezicht een uiteenlopende opvatting van hun taak. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie ,p. 67-68. ) Door middel van de instelling van het Rijks Centraal Administratiekantoor voor de Distributie van Levensmiddelen in januari 1916 poogde de minister een nauwer verband te leggen tussen de verschillende crisisverenigingen en het ministerie. ( Ingesteld bij Koninklijk besluit van 17 januari 1916 (Stb. 16). ) Het Rijks Centraal Administratiekantoor werd als centraal bureau voor de levensmiddelendistributie gesteld boven alle distributie-instanties. Ook de gemeentelijke instanties stonden onder controle van het Administratiekantoor. Voor de goederen waarvoor geen crisisvereniging bestond werd de uitgifte van uitvoervergunningen en de beschikbaarstelling geregeld door de Commissie voor het Handelsverkeer met het Buitenland, een subcommissie van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p .28. ) Bij het in werking treden van de Distributiewet 1916 werd de Commissie van Bijstand inzake de Distributiewet 1916 ingesteld. Deze commissie heeft een belangrijk aandeel gehad in de voorbereiding en de uitvoering van crisismaatregelen. Zij was een adviesorgaan voor de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel inzake crisisaangelegenheden en had bovendien de leiding over de Afdeling Crisiszaken van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. De organisatie van de Afdeling Crisiszaken wordt onder paragraaf 2.4 nog nader uiteengezet. Een ander adviesorgaan voor de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel was de Rijkscommissie van Advies inzake de Crisisbedrijven, vanaf december 1918 de Commissie van Advies voor Crisisaangelegenheden. Deze commissie gaf advies bij beroepszaken en problemen met de uitvoering van crisismaatregelen in het algemeen. Voorts werd de minister geadviseerd door een aantal andere commissies, al dan niet ingesteld bij of krachtens de wet, zoals de Commissie van Advies inzake de Schepenvorderingswet, de Schepenuitvoercommissie, de Commissies voor de vaststelling van prijzen van landbouwprodukten, de Commissie van advies voor Zuivelaangelegenheden en de Commissie van Advies inzake de Uitvoering van de Oorlogsmolestverzekeringswet 1915.
2.2 Reorganisatie van het crisisapparaat vanaf mei 1918
In mei 1918 onderging de organisatiestructuur van het crisis-stelsel opnieuw een ingrijpende wijziging: de crisisverenigingen werden vervangen door rijks(distributie)kantoren, die werden bijgestaan door commissies van advies. Deze rijkskantoren en commissies van advies ressorteerden rechtstreeks onder het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Drie ontwikkelingen hadden tot deze organisatiewijziging geleid. Op de eerste plaats was, naarmate de economische schaarste toenam, de behoefte aan een geregelde distributie en onderlinge samenwerking van distribuerende instellingen gegroeid. Op de tweede plaats was een ernstig bezwaar tegen de crisisverenigingen dat belanghebbenden oordeelden over de daden van hun branche-genoten. ( D.H. Peereboom Voller, Distributiewetgeving, p. 28. ) En op de derde plaats hadden de crisisverenigingen met de oprichting van de N.V. Nederlandse Uitvoer Maatschappij niet langer de behandeling van aanvragen voor uitvoer in hun takenpakket. De Nederlandse Uitvoer Maatschappij immers had een drieledige taak:- het verlenen van uitvoerconsenten.
- het toezicht houden op de naleving van de met het buitenland gesloten contracten betreffende de uitvoer.
- het verlenen of financieren van kredieten aan het buitenland. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 123-124. )
2.3 Opheffing van het crisisapparaat vanaf 1919
Op 4 maart 1919 werd de Rijkscommissie van Toezicht op de Liquidatie der Verenigingen opgericht die tot taak had de maatregelen met betrekking tot de uitvoer en de distributie van bepaalde goederen af te wikkelen. In de praktijk waren de meeste crisisverenigingen reeds geruime tijd opgeheven. In 1919 waren ook de meeste rijkskantoren in liquidatie getreden. Met de liquidatie werd in de regel de directeur of voorzitter van het rijkskantoor belast. Het proces van opheffing van de distributie-instanties voltrok zich niet over de gehele linie, zoals blijkt uit de oprichting van verschillende nieuwe rijkskantoren in 1919 en 1920. Op distributie-organisatorisch terrein werd echter niet veel meer ondernomen: het was voornamelijk een strijd tegen prijsopdrijving. In dit verband werd bij Koninklijk besluit van 23 augustus 1919 nr. 58 de Staatscommissie inzake de Duurte ingesteld, welke tot taak had een onderzoek in te stellen naar de prijsstijging van levensmiddelen en in hoeverre deze door overheidsmaatregelen kon worden tegengegaan. Deze staatscommissie bracht op 21 oktober 1920 haar eindrapport uit. ( Eindrapport van de Staatscommissie inzake de Duurte, p. 1-9. ) Op het functioneren van het crisisapparaat en het beleid van de ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel ten aanzien van de levensmiddelenvoorziening en van de in- en uitvoer was gedurende de crisisperiode en de eerste jaren daarna veel kritiek. Het werd wenselijk geacht een diepgaand officieel onderzoek in te stellen naar de klachten over willekeur en onrecht bij de toepassing van de bepalingen in verband met de crisis. Ingevolge de bepalingen van de Crisis-Enquêtewet van 1918 (Stb. 559) werd bij Koninklijk besluit van 8 januari 1919 nr. 48 een "Staatscommissie, belast met het instellen van een onderzoek naar hetgeen tijdens de toestand van oorlogsgevaar heeft plaatsgevonden ter zake van de voorziening van het land met levensbehoeften" ingesteld. De staatscommissie werd na uitbrengen van haar eindverslag opgeheven op 31 mei 1922. ( Eindverslag Crisis Enquête Commissie, p. 1-3. )2.4 Organisatie van de crisisafdelingen van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel
De behandeling van crisisaangelegenheden door het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel geschiedde tot september 1917 hoofdzakelijk door verschillende, reeds bestaande afdelingen. Slechts het Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel en het Uitvoer Certificaten Bureau waren al sinds augustus 1914 resp. begin 1915 belast met taken op het terrein van de distributie en van de uitvoer. In verband met het steeds verder ingrijpen van de regering in het economisch leven in 1917 werden de werkzaamheden naar de mening van de minister te verspreid uitgevoerd. Enkele afdelingen van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel waren zozeer belast met de behandeling van crisiszaken, dat dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid in gevaar bracht. Het werd wenselijk geacht de behandeling van alle crisisaangelegenheden, met uitzondering van die welke tot de competentie van het Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel, het Uitvoer Certificaten Bureau en van de Afdelingen Comptabiliteit en Arbeid behoorden, vanaf medio september 1917 te integreren in één afdeling van het ministerie: de Afdeling Crisiszaken. ( Opgericht bij ministeriële beschikking van 12 september 1917 nr. 1414, Afd. Algemene Secretarie; zie: P.G. van IJsselmuiden, Binnenlandse Zaken, p. 183-184. ) De Afdeling Crisiszaken stond tot 1 april 1918 onder leiding van de Commissie van Bijstand inzake de uitvoering van de Distributiewet 1916. Daarna kreeg de Afdeling Crisiszaken een eenhoofdige leiding in de persoon van de directeur-generaal M.M. Schim van der Loeff. De Afdeling Crisiszaken bestond uit zeven bureaus:- Bureau Algemene Zaken
- Bureau Landbouw
- Bureau Nijverheid
- Bureau Scheepvaart
- Bureau Vervoer
- Bureau Volksvoeding
- Bureau Vordering en Inbezitneming
In 1918 en 1919 kwamen er naast deze zeven bureaus nog vijf tijdelijke afdelingen bij:- Afdeling Crisiszaken- Textielindustrie
- Afdeling Inspectie-Crisispersoneel
- Afdeling Vleesvoorziening
- Afdeling Melk- en Melkproduktenvoorziening
- Afdeling Crisisarchieven
Voor de volledigheid zij vermeld dat het Rijksbureau voor de Distributie van Graan en Meel, het Uitvoer Certificaten Bureau en de Centrale Accountantsdienst afdelingen waren van het ministerie op hetzelfde niveau als de Afdeling Crisiszaken. In verband met een licht economisch herstel eind 1918, begin 1919 was het niet langer noodzakelijk voor de overgebleven bemoeienissen inzake crisisaangelegenheden een afzonderlijke, centrale afdeling van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel in stand te houden. Bij ministeriële beschikking van 4 april 1919 nr. 697, Afd. A.S. ( ARA-II, Archief van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, Afdeling Algemene Secretarie, inv.nr. 46. ) werd dan ook bepaald dat met ingang van 15 april 1919 de Afdeling Crisiszaken met de daaronder ressorterende bureaus zou worden opgeheven. Voor zaken waarvan de behandeling in het kader van de economische crisis nog niet kon worden gestaakt werden ingesteld:- Afdeling Crisisnijverheid
- Afdeling Volksvoeding
- Afdeling Vervoer
- Afdeling Beroep in Crisiszaken
- Afdeling Inspectie Crisiszaken
Administratief beroep en bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken werden formeel voor het eerst vastgelegd in de Wet van 26 juli 1918 (Stb. 494). In deze wet werd bepaald dat distributiegerechten zouden oordelen over de rechtmatigheid van crisismaatregelen. In januari 1919 werd in dit kader bij de Afdeling Crisiszaken het Bureau Beroep in Crisiszaken ingesteld, ter behandeling van zaken van administratief beroep en crisisrechtspraak. Reeds in de periode vóór de regeling van deze beroepsmogelijkheid fungeerde het Bureau Algemene Zaken van de Afdeling Crisiszaken als beroepsorgaan voor crisisaangelegenheden. Na opheffing van de Afdeling Beroep in Crisiszaken in 1922 gingen met ingang van 1 augustus 1922 de taken over naar de Afdeling Crisisnijverheid. Omdat het distributiestelsel met alle crisisinstellingen vanaf 1919 langzamerhand werd opgeheven, werd bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel in april 1919 een tijdelijke Afdeling Crisisarchieven ingesteld. Deze afdeling had tot taak het beheren van de archieven van de opgeheven of in liquidatie zijnde crisisinstellingen en het uitbrengen van verslagen van de werkzaamheden van de diverse crisisinstellingen. Het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel werd bij Koninklijk besluit van 24 november 1922 (Stb. 606), met ingang van 1 januari 1923 opgeheven. De zorg voor zaken in verband met de economische crisis werd als volgt verdeeld:- aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken de aangelegenheden betreffende de landbouw: het ministerie zou in het vervolg het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Landbouw worden genoemd;
- aan het Ministerie van Arbeid de vordering en uitvoer van schepen en maatregelen in verband met de handel met het buitenland: het ministerie zou in het vervolg Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid worden genoemd;
- aan het Ministerie van Financiën de overige zaken welke een uitvloeisel waren van de buitengewone omstandigheden ten gevolge van de oorlog.
Het Rijksbureau voor de Scheepvaart kwam te ressorteren onder het Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid. De afdelingen Crisisarchieven, Crisisnijverheid, het Rijkskantoor voor Steen, de Commissie van Advies inzake Crisisaangelegenheden, de Centrale Accountantsdienst, het Rijksgraanbureau (in liquidatie) en het Rijkskantoor voor Vee en Paarden alsmede de Rijkscommissie van toezicht op de liquidatie van verenigingen, liquidateurs voor de Rijkskantoren voor de Kledingvoorziening, voor Aardappelen en Aardappelverwerking en voor Suiker gingen met de opheffing van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel over naar het Ministerie van Financiën. Deze instellingen werden in de periode 1923-1926 opgeheven. ( ARA-II, Archief van het Ministerie van Financiën, Dossierarchief, 1918-1940, inv.nr. 504. )Geschiedenis van het archiefbeheer
De archieven van de crisisinstellingen in verband met de wereldoorlog 1914-1918 omvatten de periode 1914-1926, met een enkele uitloper tot 1946. ( Archieven van de Nederlandse Uitvoer Maatschappij (tot 1927), van de Commissie van Advies voor Crisisaangelegenheden (tot 1930) en Stichting Archieven der N.O.T. (met stukken tot en met 1946). ) De crisisinstellingen hebben na opheffing veel archivalia nagelaten, in de meeste gevallen ongeschoond en ongeordend. De archieven - behoudens de hierna genoemde - kwamen na opheffing van de instellingen onder het beheer van de Afdeling Crisisarchieven van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Deze Afdeling kwam na opheffing van dit ministerie per 1 januari 1923 onder het Ministerie van Financiën, Afdeling Generale Thesaurie. Onder dit beheer zijn de archivalia beschreven in vijf omvangrijke plaatsingslijsten. ( ARA-II, Crisisinstellingen 1914-1926, inv.nrs. 580-584. ) De archivalia stonden tot 1925 verspreid over het gebouw van de Hoge Raad en panden op Bezuidenhout 30 en Alexanderplein 10 te Den Haag. In 1925 werden de archivalia op het laatste adres samengebracht. ( ARA-II, Archief van het Ministerie van Financiën, Dossierarchief, 1918-1940, inv.nr. 504. ) In 1938 werden de archieven overgeplaatst naar het gebouw van de Fysische Natuurkunde, Julianalaan 134 te Delft, een pand in gebruik bij de Centrale Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek. ( ARA-II, Archief van het Ministerie van Financiën, Dossierarchief 1918-1940, inv.nr. 801, brief van 10 december 1938. ) De archieven kwamen in december 1946 onder het beheer van het Ministerie van Landbouw, Voedselvoorziening en Visserij. Het Ministerie van Economische Zaken heeft vervolgens in mei 1947 een gedeelte van deze archieven, waaronder die van de Nederlandse Uitvoer Maatschappij overgenomen. Het overgrote deel evenwel werd in 1947 - met instemming van de algemene rijksarchivaris - ter vernietiging afgevoerd. In de periode 1946-1947 heeft de rijksarchivaris van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief de mogelijkheid onderzocht van het inrichten van een speciale afdeling voor de archieven van opgeheven rijksdiensten en bureaus uit het jongste verleden. Tot deze oprichting is het evenwel nooit gekomen. Ook de overdracht van een kleine selectie uit deze crisisarchieven zelf ging niet door, omdat het Algemeen Rijksarchief deze archiefbescheiden slechts als één geheel wilde overnemen, terwijl alleen het ministerie van Landbouw de archieven ter overname aanbood. ( ARA-II, Archief van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, correspondentie 1946: D 155 en D 162, 1947: D 2 en D 34. ) Pas in juli 1951 droeg het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening ca. 60-70 m1 crisisarchieven over aan het Algemeen Rijksarchief. ( ARA-II, Archief van het Algemeen Rijksarchief, B-archief, correspondentie 1951: B 251. ) Het ging hier om die gedeelten, welke in 1947 door het ministerie van Landbouw van het Ministerie van Financiën waren overgenomen. De archieven werden geplaatst in gebouw Kortenbosch 109, waar ook de archieven van het Ministerie van Economische Zaken werden bewaard. In 1951 deed de archivaris van Economische Zaken eveneens een verzoek aan de Algemene Rijksarchivaris tot overbrenging van 582 pakken met stukken van de eerste wereldoorlog, met betrekking tot de molestverzekering, distributie, in- en uitvoer etc. Dit verzoek werd niet onmiddellijk ingewilligd. ( ARA-II, Archief van het Algemeen Rijksarchief, B-archief, correspondentie 1951: B 296. ) In juni 1953 is ca. 65 m1 archief, waaronder een archiefblok "crisisarchieven 1914-1926" door het Ministerie van Economische Zaken overgebracht naar het hulpdepot van de Rijksarchiefdienst te Schaarsbergen. ( ARA-II, Archief van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, correspondentie 1953: B 263. ) Op 9 juni 1969 is nogmaals een archiefblok van ca. 15 m1 door Economische Zaken naar Schaarsbergen overgebracht. ( ARA-II, Archief van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, correspondentie 1969: D 9.20. ) Het eerste crisisarchief dat het Algemeen Rijksarchief in beheer ontving, was het archief van het Koninklijk Nationaal Steuncomité. In 1939 schonk een voormalig hoofdambtenaar van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie het grootste deel van het in deze inventaris beschreven archief. De schenker was destijds adjunct-secretaris van het Steuncomité geweest. Het archief is overigens later aangevuld met stukken, aangetroffen in het in 1982 overgebrachte archief van de Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie. Bij notariële akte van 23 april 1937 werden de archieven van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij en van de Stichting "Archieven der Nederlandse Overzee Trustmaatschappij" aan de Staat der Nederlanden geschonken. Per 30 april 1937 ging het beheer formeel over op de algemene rijksarchivaris. De archieven bleven berusten in het pand Nassaulaan 18 te Den Haag, waar ze na de opheffing van de NOT door de stichting zijn beheerd. Door ruimtegebrek in het Algemeen Rijksarchief en wegens oorlogsomstandigheden bleven de archieven van het NOT daar berusten. In 1945 werden de archieven overgebracht naar het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief aan het Bleijenburg 38. Toen ook dat gebouw ten behoeve van het Ministerie van Oorlog moest worden ontruimd, zijn de archieven van de NOT in 1952 overgebracht naar het hulpdepot te Schaarsbergen. Het pand Nassaulaan 18 was in 1937 eveneens aan de Staat der Nederlanden geschonken, onder voorwaarde dat de opbrengsten van dat pand ten goede moesten komen aan het Algemeen Rijksarchief. ( ARA-II, Crisisinstellingen 1914-1926, inv.nr. 1754. ) Deze schenking is de basis van het vermogen van het in archiefkringen bekende NOT-Fonds, waaruit thans het drukken van wetenschappelijke publikaties worden bekostigd, voorzover deze met behulp van archieven, berustend in de rijksarchieven zijn tot stand gekomen. In september 1963 heeft de Stichting Fonds Landbouw Export Bureau 1916/1918 na bemiddeling van de Rijksarchivaris in Gelderland het archief van de Vereniging Landbouw Export Bureau overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief en geplaatst in het hulpdepot te Schaarsbergen. ( ARA-II, Archief van het Algemeen Rijksarchief, B-archief, correspondentie 1963: B 196. ) Met de verhuizing van het Algemeen Rijksarchief naar de Prins Willem Alexanderhof 20 zijn al deze archieven tenslotte in Den Haag geplaatst. Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.
Inhoud en structuur van het archief
Selectie en vernietiging
Vóór de verhuizing van de archieven naar Delft in 1938 bedroegen de archieven van de crisisinstellingen volgens een rapport 131 stellingen met ca. 25.000 pakken, die een planklengte van ca. 3500 m1 in beslag namen. Reeds in een eerdere nota van de thesaurier-generaal aan de minister van Financiën uit 1930 betreffende een eventuele verhuizing van de crisisarchieven wordt gesproken over ca. 23.000 geëtiketteerde pakken met archiefstukken,..., sommige zoo zwaar, dat één man ze niet tillen kan...., een transport van ca. 110.000 kg papier. ( ARA-II, Archief van het Ministerie van Financiën, Dossierarchief, 1918-1940, inv.nr. 801. ) Vergelijken we deze aantekeningen over ca. 25.000 pakken met de in 1982 aanwezige hoeveelheid van ca. 120 m1, dan blijkt dat er in het verleden zeer veel archief moet zijn vernietigd. ( De archieven in het Algemeen Rijksarchief, Alphen aan den Rijn, 1982: § D Archieven van crisisinstellingen in verband met de Wereldoorlog 1914-1918, p. 147-149. ) Als eerste heeft de Afdeling Crisisarchieven op grote schaal uit de archieven vernietigd. De vernietiging door de Afdeling Crisisarchieven in 1924-1925 heeft plaatsgevonden met toestemming van de Algemene Rijksarchivaris. In het archief van de Afdeling Crisisarchieven zijn stukkenlijsten van de vernietigde archiefbescheiden uit 1924-1925 opgenomen. ( ARA-II, Crisisinstellingen 1914-1926, inv.nr. 579. ) Deze lijsten zijn vrij uitvoerig van opzet, maar tevens erg vaag. De genoemde categorieën sluiten elkaar niet uit, met name de categorie "onbelangrijke correspondentie met..." roept vragen op. De grote opruiming heeft echter in 1947 plaats gevonden. Volgens de toenmalige rijksarchivaris van de Tweede Afdeling kon zeker 95% van deze archieven vernietigd worden. Sterker nog, hij was van mening dat hetgeen van blijvend belang is te achten in overwegende mate in gedrukte bescheiden, verslagen, enz. is vastgelegd en dat het niet verantwoord is te achten deze enorme papiermassa's, waarvoor ook van deskundige zijde nooit enige belangstelling is betoond, verder te bewaren. ( ARA-II, Archief van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, correspondentie 1946: 192D. ) Op basis van dit advies is met instemming van de Algemene Rijksarchivaris en van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen 95% van het archiefbestand afgevoerd en vernietigd. Ook later is er nog uit de crisisarchieven vernietigd. In het archief van het Algemeen Rijksarchief wordt tussen 1950 en 1960 regelmatig correspondentie aangetroffen met de archivaris van het Ministerie van Economische Zaken over vernietiging, echter eveneens zó vaag geformuleerd dat het niet mogelijk is een helder beeld te krijgen van de vernietigde categorieën archiefbescheiden. Ook uit de archieven van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij is op zeer grote schaal vernietigd, zij het dat deze vernietiging veel zorgvuldiger is voorbereid en uitgevoerd. Onder verantwoordelijkheid der Stichting "Archieven der N.O.T." zijn in de jaren 1920 - 1937 ruim 58.000 kg archiefbescheiden afgevoerd. ( ARA-II, Crisisinstellingen 1914-1926, inv.nr. 1755: Memorandum inhoudende verschillende gegevens omtrent de Stichting "Archieven der Nederlandse Overzee Trustmaatschappij". ) In 1947 bedroeg de omvang van het N.O.T.-archief nog 646 m1. ( ARA-II, Archief van het Algemeen Rijksarchief, A-archief, correspondentie 1947: A 91. ) De "definitieve" vernietiging in 1952 deed de omvang van de archieven van N.O.T. reduceren tot 86 m1. ( Inleiding op de plaatsingslijst van het Archief van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij 1914 - 1919, door J.W. Moerman. ) Sinds de overbrenging van de archieven naar het Algemeen Rijksarchief, c.q. het hulpdepot te Schaarsbergen tot aan de bewerking in de jaren 1986-1993 heeft geen vernietiging meer plaats gevonden. Door de grootschalige vernietiging is het geheel van crisisarchieven dat bewaard is gebleven, fragmentarisch van structuur. Van de archieven van de meeste crisisinstellingen waren in het algemeen slechts fragmenten of was zelfs in het geheel niets overgebleven. Niettemin is tijdens de inventarisatie nogmaals tot selectie ter vernietiging overgegaan. Bij deze selectie is afgeweken van enkele gebruiken. Omdat de meeste archieven van de crisisorganen uit de periode 1914-1926 vrijwel geheel vernietigd zijn, zijn de stukken welke gewoonlijk om redenen van afstemming vernietigd kunnen worden in dit geval bewaard gebleven. Het gaat hier dan vooral om bescheiden betreffende organen, waarvan de archieven zijn verloren gegaan en waarvan documenten in andere archieven zijn aangetroffen:- stukken betreffende instelling, samenstelling, mutaties en ontbinding van crisiscommissies, crisisverenigingen en rijksdistributiediensten;
- notulen en verdere vergaderstukken van deze organen, ook die welke voor kennisgeving zijn aangenomen;
- periodieke verslagen van deze organen;
- ingekomen voorschriften, verordeningen, circulaires van de crisiscommissies, crisisverenigingen en rijksdistributiediensten;
Ook verzamelstaten zijn bewaard gebleven, mits niet al te fragmentarisch, alsmede vrij volledige, niet of gedeeltelijk verwerkte opgaven t.b.v. enquêtes als de Veetelling 1918. Klachten en geschillen zijn doorgaans zeer illustratief voor het functioneren van een instelling. Gelet op de bijzondere omstandigheden zijn stukken betreffende een meer uitvoerige behandeling van klachten bewaard gebleven. Als bijlage is een lijst van vernietigde archiefbescheiden opgenomen, voorzover deze vallen onder de categorieën archiefbescheiden gespecificeerd in de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden betreffende de hoofdstukken algemeen, personeel, financiën en huishoudelijke zaken behorend tot het archief van het Ministerie van Economische Zaken, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 26 februari 1979, nr 40, p. 6. De vernietiging van deze categorieën archiefbescheiden heeft na de inventarisatie plaatsgevonden krachtens artikel 4 van het Archiefbesluit, met machtiging van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 24 mei 1984, kenmerk MMA/Ar-13237. Afgezien van de archieven van de Afdeling Crisiszaken, Bureau Landbouw en van de Nederlandse Overzee Trust Maatschappij, is op grond van deze machtiging uit de crisisarchieven na de bewerking in de jaren 1988, 1991 en 1992 resp. 11, 12 en 13,9 strekkende meters archiefbescheiden daadwerkelijk vernietigd. Bij beschikking van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 1 mei 1991 no. CD/RAI/1991/77/EM is de toestemming verkregen voor een nadere incidentele vernietiging, en wel uit het archiefblok van de Afdeling Crisiszaken, Bureau Landbouw. Vóór de bewerking was de omvang van dit archiefbestand 43,5 strekkende meter, daarna nog 3,4 m1. Tenslotte is in 1993 de omvang van het archief van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij teruggebracht van 86 m1 tot 24 m1.- Algemeen:
- dubbelen en afschriften, als originelen aanwezig zijn
- losse kranteknipsels
- gedrukte stukken van de Staten-Generaal
- presentielijsten, convocaties, berichten van verhindering en kladnotulen van vergaderingen
- beschikkingen, welke niet aan belanghebbenden zijn verzonden
- blanco formulieren
- financiële en boekhoudkundige bescheiden
- op individuele personeelsleden betrekking hebbende bescheiden
- Registratiehulpmiddelen:
- agenda's van in- en uitgaande brieven
- onvolledige indices op namen, verwijzend naar de nummers van de dossiers of naar agendanummers
- dossier-uitleenkaarten
- inhoudsopgaven van de aan de Afdeling Crisisarchieven gezonden archieven
- Fragmenten van lijsten, staten en statistieken betreffende:
- binnenlandse aanvoer, voorraden en distributie
- in- en uitvoer van grondstoffen, produkten, scheepsruimte en schepen '
- prijzen, tarieven, vergoedingen, kosten en verzekeringspremies
- Op individuele gevallen betrekking hebbende:
- stukken betreffende aanvragen voor vergunningen en ontheffingen
- verklaringen van geen bezwaar betreffende het verlenen van vergunningen en ontheffingen
- certificaten, consenten, vergunningen en ontheffingen
- verzoekschriften van producenten en handelaren om bemiddeling
- ingevulde formulieren benodigd bij procedures ter uitvoering van de wet- en regelgeving
- registers van aangevraagde en verleende in- en uitvoervergunningen, "consentenregisters"
- contracten betreffende laden en vervoeren van kolen ingevolge de daartoe afgesloten overeenkomsten tussen de Nederlandse en Engelse regering
- stukken betreffende registratie van bedrijven
- stukken betreffende afgifte van vrijgeleiden
- stukken betreffende vaststelling van tijdelijke toeslagen
- Overige bescheiden:
- ingekomen verordeningen van gemeentelijke overheden ter goedkeuring voorgelegd welke zonder wijziging zijn afgedaan
- 'zaakdossiers' van de Crisis Enquête Commissie van behandelde mededelingen en klachten door de commissie samengevat in openbare verslagen zoals bedoeld bij artikel 15 van de Crisis-Enquêtewet 1918.
Verantwoording van de bewerking
De archieven van de crisisinstellingen in verband met de wereldoorlog 1914-1918 waren verdeeld over een aantal archiefblokken: een archiefblok 'Crisisarchieven 1914-1926' ( Niet te verwarren met het archief van de Afdeling Crisisarchieven 1919-1926. ) , ca. 15 m1 waarin zich archiefbescheiden van een groot aantal archiefvormers bevonden en verder een aantal archiefblokken met één of enkele archiefvormers per blok. ( De archieven in het Algemeen Rijksarchief, Alphen aan den Rijn, 1982: § D Archieven van crisisinstellingen in verband met de Wereldoorlog 1914-1918, p. 147-149. ) In de jaren 1986/1987 zijn de archieven van de Commissie voor de Voeding van Mens en Dier en van de Vereniging Landbouw Export Bureau door de Centrale Archief Selectiedienst geïnventariseerd. In de jaren daaropvolgend zijn de meeste archieven in het kader van de opleiding tot middelbaar archiefambtenaar aan de Rijks Archiefschool door stagiaires bewerkt. In 1993 tenslotte werd de bewerking afgesloten door de selectie en inventarisatie van het grootste archief, dat van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij. In het inmiddels opgeheven archiefblok 'Crisisarchieven 1914-1926' waren de archiefstukken van verschillende archiefvormers vermengd geraakt. Van deze vermenging was in de plaatsingslijst nauwelijks aantekening gehouden. Tijdens de bewerking bleek het niet in alle gevallen mogelijk te bepalen door welke archiefvormer de betreffende bescheiden waren gevormd. Zo zijn bijvoorbeeld gedrukte rapporten van commissies aangetroffen die waren gericht aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel of die voor een breder publiek bestemd waren. Deze rapporten zijn zoveel mogelijk geplaatst in de archieven van de commissies die ze hebben opgesteld. Met de circulaires is overeenkomstig gehandeld. Verspreid over de verschillende archiefblokken zijn gestencilde en gedrukte circulaires aangetroffen, die - na verwijdering der dubbelen - zijn geplaatst in het archief van de instelling die ze heeft opgesteld en verzonden. Evenmin was het mogelijk om in alle gevallen de opgetreden archiefvermenging ongedaan te maken zonder de onderlinge samenhang van de stukken in een dossier ernstig te verbreken. In deze gevallen zijn de bescheiden geplaatst in het archief van de instelling, die als laatste het dossier behandeld heeft. In andere archieven die bij het Algemeen Rijksarchief berusten, bevonden zich archiefbescheiden die, om verschillende redenen, beter op hun plaats zijn in de archieven van de crisisinstellingen. In de archieven van de Landsadvocaat 1917-1936, van de Directie van de Landbouw 1898-1957, van de Rijkszuivelinspectie 1901-1944, van de Directie van Handel en Nijverheid en voorgangers 1906-1945 en van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie bevonden zich bescheiden, die tot de archieven van de crisisinstellingen behoren. Deze bescheiden zijn uit die archieven verwijderd en bij dat archief gevoegd, waartoe zij krachtens het bestemmingsbeginsel behoren. Anderzijds bevonden zich in het archiefblok 'Crisisarchieven 1914-1926' bescheiden die juist niet afkomstig waren van de instellingen, waarvan de archiefbescheiden in deze inventaris zijn beschreven. Zo is b.v. een serie dagboeken en besluiten van de Commissie van Bijstand voor de uitvoering van de Beurswet 1914 overgebracht naar het archief van deze commissie, dat als een apart archiefblok berust in het Algemeen Rijksarchief. De inventaris is naar archiefvormers in hiërarchische volgorde ingedeeld.- De tijdelijke crisisafdelingen van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel (en opvolgers), chronologisch gerangschikt naar hun datum van oprichting;
- De adviesorganen, commissie die voornamelijk de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel adviseerden op het gebied van de distributie, de in- en uitvoer en de prijsvorming van produkten, chronologisch gerangschikt naar hun datum van oprichting;
- De distributieorganen, geen afdelingen van, maar wel ressorterend onder het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, en hoofdzakelijk belast met de distributie van levensmiddelen en andere goederen. Alfabetisch gerangschikt naar produkt, met de bijbehorende commissies van toezicht en commissies van advies;
- De import- en exportorganen, instellingen die in hoofdzaak belast waren met de veiligstelling van de Nederlandse in- en uitvoer tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog.
De onderverdeling van de inventaris in rubrieken is per archiefvormer zoveel mogelijk gelijkvormig. Deze is globaal als volgt:- 1. Niet naar onderwerp ingedeelde stukken
- 2. Naar onderwerp ingedeelde stukken
- 2.1 organisatie
- 2.2 taakuitoefening
Al naar gelang de aard der stukken en de omvang van het archief kunnen de rubrieken 2.1 en 2.2 nader onderverdeeld zijn. Slechts als de oorspronkelijke structuur daartoe aanleiding gaf, is hiervan afgeweken. Bij de samenstelling van deze verzamelinventaris is besloten ook de inventarissen op te nemen van enkele archieven, die reeds eerder gepubliceerd waren. Het betreft de archieven van de van de Staatscommissie inzake de Duurte en van de Vereniging Landbouw Export Bureau. Bij de uitgave van deze verzamelinventaris hebben die inventarissen als instrument voor het opvragen van stukken hun waarde verloren. Niet alle bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief berustende archiefblokken die betrekking hebben op de economische crisis ten gevolge van de wereldoorlog 1914-1918 zijn in deze inventaris beschreven. De in deze inventaris beschreven archieven zijn afkomstig van tijdelijke crisisinstellingen, die werkzaam waren binnen het beleidsterrein van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Niet opgenomen is dus het archiefblok 'crisiszaken 1914-1917' van de Afdeling Handel van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Dit archiefbestand is in 1988 door de Centrale Archief Selectiedienst geïntegreerd in het hoofdarchief van de Directie van Handel en Nijverheid en voorgangers. Evenmin is de beschrijving van het archief van de Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie in deze inventaris opgenomen. Beide instellingen zijn geen tijdelijke, maar permanente organen van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Deze instellingen hebben overigens wel een intensieve bemoeienis met de economische crisis uit de perioden 1914-1919 gehad. Een groot deel van de archieven is bewerkt in de periode 1989-1991 als onderdeel van een meerjarenproject ten behoeve van de praktijkopleiding van aspirant-archivarissen. In 1993 werd tenslotte de bewerking van het grootste en meest volledige crisis-archief, de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij, afgerond. Ordening van het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker
In deze inventaris zijn de beschrijvingen opgenomen van de archiefbestanddelen van crisisinstellingen in verband met de wereldoorlog 1914-1918. Een handig instrument bij beginnend onderzoek in deze archieven zijn de verslagen van de werkzaamheden van diverse crisisinstellingen, die onder andere zijn opgesteld door de Afdeling Crisisarchieven en de Afdeling Crisisnijverheid. Algemene informatie over het crisisbeleid is te vinden in de archieven van adviesorganen voor de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, zoals de Commissie van Bijstand inzake de uitvoering van de Distributiewet 1916, de archieven van de Afdeling Crisiszaken en het archief van de Afdeling Handel van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. De Crisis Enquête Commissie heeft het optreden van de rijksoverheid en de andere crisisinstellingen ten aanzien van de goederenvoorziening onderzocht en hierover uitgebreid gerapporteerd in de verslagen I-X en het Eindverslag van de commissie. ( ARA-II, Crisisinstellingen 1914-1926, inv.nrs. 902-904. ) Informatie over distributiemaatregelen betreffende specifieke artikelen is terug te vinden in de archieven van de naar produkt of tak van bedrijvigheid onderscheiden crisisinstellingen. In de archieven van de Afdeling Crisisnijverheid, de Vereniging Landbouw Export Bureau, de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij en de Nederlandse Uitvoer Maatschappij bevinden zich omvangrijke series knipsels uit dag- en weekbladen betreffende de voorbereiding en de uitvoering van crisiswetten en -maatregelen en betreffende de in- en uitvoer. Deze knipsels die zowel chronologisch als naar onderwerp zijn gerangschikt, geven een redelijk volledig beeld van de uitvoering van wetten en maatregelen in verband met de economische crisis. Een andere vorm van overzicht van de toepassing van crisiswetten en -maatregelen op lokaal en regionaal niveau wordt geboden in de Documenten voor de economische crisis, uitgegeven door de Koninklijke Bibliotheek, Afdeling Documentatie. In deze bundels zijn veel circulaires van crisisinstellingen opgenomen. Tevens bevinden zich in de verschillende archieven van de crisisinstellingen al of niet complete circulaire-reeksen waaruit de uitvoering van het crisisbeleid is te reconstrueren. Schematische weergaven van de organisatiestructuur en onderlinge relaties van de crisisinstellingen zijn opgenomen in het archief van de Afdeling Crisisarchieven. Gegevens betreffende instelling, opheffing, taak, personele samenstelling, voorgangers en opvolgers van de diverse crisisinstellingen worden summier behandeld in de inleidingen per archiefvormer. Het archief van de Afdeling Beroep in Crisiszaken is waardevol voor het onderzoek naar de geschiedenis van de administratieve rechtspraak in Nederland. Dit archief geeft een tamelijk volledig overzicht van één van de eerste wettelijk geregelde procedures inzake administratief beroep. De gedrukte Verslagen en Mededeelingen van de Afdeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, jaargang 1921, deel 4: Gegevens betreffende handel, nijverheid en scheepvaart tijdens de oorlog 1914-1918 bevatten informatie over de economische toestand per produkt of tak van bedrijvigheid, met cijfermatig materiaal. In de Nederlandse Staatscourant zijn alle verordeningen in verband met de economische crisis ten gevolge van de wereldoorlog 1914-1918 opgenomen. In het register op de Staatscourant raadplege men de rubriek Maatregelen in verband met den oorlog. Het regeringsbeleid ten aanzien van de economische crisis is meermalen uitvoerig in de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal ter sprake gekomen. Voor onderzoek naar dit beleid kan men de serie gedrukte Handelingen raadplegen. Voor verder onderzoek naar de economische crisis ten gevolge van de wereldoorlog 1914-1918 kunnen onder meer de volgende archieven worden geraadpleegd:- Archief van de Directie van Handel en Nijverheid en voorgangers 1906-1945, waaronder de Afdeling Handel van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, 1906-1922, nummer toegang 2.06.001
- Archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers: A 250 Europeesche Oorlog, nummer toegang 2.05.23
- Archief van het Ministerie van Financiën, Dossierarchief, 1918-1940, nummer toegang 2.08.27
- Archief van de Koninklijke Bibliotheek - Afdeling Documentatie, nummer toegang 2.04.53.14
- Archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie (Directeur-Generaal van de Arbeid), 1908-1950, nummer toegang 2.15.05
- Archief van de Landsadvocaat mr J.H. Telders, 1917-1936, nummer toegang 2.08.32
Deze archieven berusten bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief.Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Crisisinstellingen, nummer toegang 2.06.079, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Crisisinstellingen, 2.06.079, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Literatuuropgave
- Blaupot ten Cate, H., Oppenheimer, M. en Suyling, J. Ph., Rechtspraak in Crisiszaken. Commentaar op de wet tot instelling eener bijzondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken, met de daarbij behoorenden algemeenen maatregel van bestuur en de jurisprudentie (Alphen aan de Rijn 1919).
- Bosmans, J., Romme Biografie 1896-1946 (Utrecht 1991).
- Brugmans, I.J., Paardekracht en mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940 (Den Haag 1961).
- Documenten voor de economische crisis van Nederland in oorlogsgevaar , eerste tot en met vierde serie (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Afdeling Documentatie, 1914-1917).
- Eindverslag als bedoeld bij art. 15 der Crisis-Enquêtewet 1918 van de Staatscommissie tot het instellen van een onderzoek naar hetgeen tijdens den toestand van oorlogsgevaar heeft plaats gevonden ter zake van de voorziening van het land met levensbehoeften enz. (Den Haag 1922).
- Hoek, D., De Distributiewet 1916 , voorafgegaan van de aanvulling der Onteigeningswet, met begeleidend commentaar (Alphen aan de Rijn 1917).
- Huijsinga, K., De Nederlandsche Uitvoer Maatschappij, in: Economisch-Statistische Berichten , X (1925).
- Kamp, R. van, De kolenvoorziening van Nederland gedurende de eerste wereldoorlog (Amsterdam 1968).
- Keesing, F.A.G., De conjuncturele ontwikkeling van Nederland en de evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939 (Nijmegen 1978).
- Keiler, G., De crisiscommissies voor handel en nijverheid (Amsterdam 1918).
- Keiler, G., N.O.T.: De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij, haar oorsprong en werkwijze (Den Haag 1915).
- Lijst van verenigingen inzake beschikbaarstelling voor binnenlands verbruik en uitvoer van levensmiddelen , van de Rijkscommissiën van toezicht op die verenigingen en van commissiën ingesteld in verband met de Distributiewet 1916 (Den Haag 1917).
- Manen, Ch, A. van, De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij: middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den wereldoorlog , delen I-VÏÏI in 6 banden (Den Haag 1935).
- Mandere, H.Ch.G.J. van der. De export-centrale Nederlandsche Uitvoer Maatschappij (Amsterdam z.j.).
- Peereboom Voller, D.H.. Distributiebeleid (Hilversum 1942).
- Peereboom Voller, D.H., Distributiewetgeving in Nederland (Groningen 1945).
- Pekelharing, G.G., 'De gemeente en de distributie in de jaren 1914-1920', Nederlandsen Economiseh-Historiseh Jaarboek. Bijdragen tot de economische geschiedenis van Nederland (Den Haag 6 (1920)).
- Smit, C., Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1899-1919) II: 1914-1917, 3 delen (Groningen 1971).
- Treub, M.W.F., Oorlogstijd, herinneringen en indrukken (Haarlem 1916).
- Verberne, L.G.J., Geschiedenis der Nederlanden deel 9: Nieuwste Geschiedenis. 9 delen (Amsterdam 1935-1938).
- Verslagen en Mededeelingen van de Afdeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel , jrg. 1921, nrs. 1-7 (Den Haag 1921).
- Verslagen en Mededeelingen van de Directie van de Landbouw , Verslag over den Landbouw in Nederland over 1918 jrg. 1919, nr. 3 (Den Haag 1919).
- Usselmuiden, P.G. van. Binnenlandse Zaken en het ontstaan van de moderne bureaucratie in Nederland 1813-1940 (Kampen 1988)