Terug naar zoekresultaten

2.12.56 Inventaris van het archief van het Ministerie van Marine, sinds 1959 van Defensie (Marine), (1938) 1945-1985 (1987)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.12.56
Inventaris van het archief van het Ministerie van Marine, sinds 1959 van Defensie (Marine), (1938) 1945-1985 (1987)

Auteur

CAD-Defensie

Versie

20-08-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2011 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Marine, sinds 1959 van Defensie (Marine)
Marine na 1945

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1945-1985

Archiefbloknummer

D112

Omvang

8590 inventarisnummer(s) 163,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Marine (1945-1959) Ministerie van Defensie (Marine)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat dossiers over de Koninklijke marine in ruimste zin: organisatie en voorschriften, operaties, oefeningen, verbindingen en ceremonieel, personeel, bezetting van schepen en walinrichtingen, rechtspositie, bezoldiging, opleiding en onderscheidingen, materieel, schepen, vliegtuigen en bewapening, gebouwen, kazernes, vliegvelden, havens en marine-etablissementen. Ook bevat het archief stukken over internationale samenwerking en stukken van en over commissies en werkgroepen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Geschiedenis van het Ministerie van Marine
De oorsprong van het Ministerie (of Departement) ligt in 1813 ( Bron Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: overzicht van het departement van Marine, 1813-1861. ) toen bij soeverein besluit van 7 december 1813 een commissaris-generaal voor Marine werd aangesteld. Op 4 februari 1814 werd de organisatie van het Departement vastgesteld. Het commissariaat-generaal voor Marine werd op 6 april 1814 het secretariaat voor Marine. Op 16 september 1815 werd besloten van marine een ministerie te maken.
Met ingang van 5 april 1825 ging marine op in het ministerie van Marine en Koloniën, wat op 25 december 1829 teruggedraaid werd, er kwam weer een departement van Marine onder leiding van een directeur-generaal. In 1840 werd besloten toch weer een departement van Marine en Koloniën te vormen. Bij besluit van 23 oktober 1841 kwam Marine weer als afzonderlijk departement terug, dat op 18 juni 1843 een ministerie werd.
De vaak concurrerende ministeries van Oorlog en Marine werden in 1928 samengevoegd tot een nieuw Ministerie van Defensie. In de Tweede Wereldoorlog werd het ministerie tijdelijk weer gesplitst in “Oorlog” en “Marine”. In 1959 ontstond door samenvoeging definitief het huidige Ministerie van Defensie. (zie verder)
In de periode 1945 – 1959 waren de navolgende bewindslieden minister van Marine:
Datum Gebeurtenis
1945 – 1946 J.M. de Booy
1946 (juli) – 1946 (7 aug.) A.H.L.J. Fiévez (a.i.)
1946 (aug.) – 1947 (25 nov.)
1947 (nov.) – 1948 (aug.) A.H.L.J. Fiévez (a.i.)
1948 (aug.) – 1950 (16 okt.) mr. W.F. Schokking
1950 (okt.) - 1951 (15 mrt.) mr. H.L. s’Jacobs
1951 (mrt.) – 1959 (19 mei) ir. C. Staf
Periode 1945-1963
( De tekst werd grotendeels herleid aan het PIVOT-rapport nummer 50, ) Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het Ministerie van Defensie en voorgangers, 1945-1993 ( , een gezamenlijke uitgave van het Ministerie van Defensie en de Rijksarchiefdienst/PIVOT, Ministerie van OCW, Den Haag 1998. )
Tot 1959 bestonden er twee afzonderlijke ministeries: het Ministerie van Oorlog, waar de krijgsmachtdelen land- en luchtmacht onder ressorteerden, en dat van Marine, waar de zeemacht onder viel.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd de organisatie van het ministerie van Marine bij Koninklijk Besluit van 15 november 1945, nummer 69 opnieuw vastgesteld. Naast de Marinestaf, bestonden de hoofdafdelingen Materieel, Personeel en Intendance en Administratie. Een bijzonderheid is dat tot 1950 deze hoofdafdelingen niet onder de secretaris-generaal ressorteerden, maar rechtstreeks onder de minister. In 1950 besloot de minister in de Admiraliteitsraad (AR) dat ook de hoofdafdelingen onder de secretaris-generaal moesten ressorteren.
Naast de hoofdafdelingen bestond het ministerie van Marine uit het Kabinet van de Minister, het Bureau van de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, de Marine Voorlichtingsdienst, de Marinebibliotheek en vier afdelingen, te weten de afdelingen Loodswezen, Comptabiliteit, Juridische zaken en de Secretarie, Indices en Archieven (S.I. en A).
Het Kabinet stond onder leiding van de adjudant van de minister.
In 1950 ( Koninklijk Besluit van 17 juni 1950, nr. 29. ) werd de inrichting van het ministerie van Marine opnieuw vastgesteld. Het Kabinet werd omgedoopt in Kabinet van de minister en van de staatssecretaris. De hoofdafdelingen bleven gelijk aan die welke in 1945 waren ingesteld, en ook de vier afdelingen die toen werden ingesteld bleven bestaan. Naast die vier al bestaande afdelingen werden nog ingesteld de afdelingen Marineaccountantsdienst, de Afdeling algemene zaken en huishoudelijke dienst en de Afdeling reorganisatie van administratieve methoden en rationalisatie van de arbeid.
Sinds 1947 bestond er een personele unie tussen beide ministersfuncties en sinds 1953 bestond er ook een gezamenlijk Kabinet van de minister van Oorlog en Marine. Wanneer de minister in beide functies naar buiten trad, werd hij 'Minister voor Defensie' genoemd. De uiteindelijke samenvoeging van beide ministeries tot Ministerie van Defensie gebeurde bij Koninklijk Besluit van 19 mei 1959.
Ook de eerste jaren na de samenvoeging van beide ministeries bleef het krijgsmachtdeel Koninklijke Marine onveranderd functioneren naast de afdelingen van het Ministerie van Defensie die voor land- en luchtmacht werkten. Het ging voortaan door het leven als Kabinet van de staatssecretaris.
In de jaren vijftig werden horizontale, functionele raden ingesteld om de minister van Oorlog en van Marine van advies te dienen en om de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen op de diverse beleidsterreinen te bevorderen en te coördineren. Deze raden waren het Comité Verenigde Chefs van Staven op operationeel gebied, de Personeelraad op personeelgebied en de Materieelraad op materieelgebied. In deze raden hadden van elk krijgsmachtdeel de hoofden van de verschillende functiegebieden zitting onder leiding van een voorzitter.
Periode 1963-1976
In 1963 reorganiseerde minister De Jong het Ministerie van Defensie en voerde daarbij de zogenaamde verticale organisatiestructuur in. De zelfstandigheid van de drie krijgsmachtdelen werd tot vlak onder de minister doorgetrokken, want elk krijgsmachtdeel kreeg een eigen staatssecretaris en een eigen plaatsvervangend secretaris-generaal. Op de belangrijkste beleidsterreinen, zoals operationeel, personeel en materieel werden de taken in principe verricht door de verschillende afdelingen van elk krijgsmachtdeel. Als coördinerende en adviserende organen bleven het Comité Verenigde Chefs van Staven, de Personeelraad en Materieelraad bestaan. Op centraal niveau werden enkele zelfstandige, overkoepelende afdelingen ingesteld, zoals Dienstplichtzaken, Comptabiliteit en Gebouwen, Werken en Terreinen, die taken verrichtten voor alle drie de krijgsmachtdelen.
Zo ontstonden drie zuilen, waarin het beleid werd voorbereid en uitgevoerd, waarbij bepaalde taken, zoals comptabiliteit, personeelszaken en juridische zaken, juist gecentraliseerd werden en werden ondergebracht bij een centrale organisatie.
Bovendien werd in 1963 een Grote Staf of Grote Raad ingesteld, de latere Defensieraad, die als toporgaan boven de krijgsmachtdelen werd gesteld. De Defensieraad, voorgezeten door de minister, adviseerde hem op het hoogste niveau over alle zaken van belang voor het defensiebeleid. Dit betekende dat hij formeel zowel de Defensieraad voorzat, als de krijgsmachtdeelraden. In de praktijk werden de krijgsmachtdeelraden voorgezeten door de staatssecretarissen.
De Defensieraad bestond uit de minister (voorzitter), de staatssecretarissen van de krijgsmachtdelen, de secretaris-generaal, de plaatsvervangende secretarissen-generaal, de voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven, de voorzitter van de Materieelraad, de voorzitter van de Personeelraad, de voorzitter van de Geneeskundige Raad (ingesteld in 1967), de Coördinator Voorlichtingsaangelegenheden (voorzitter van het Comité Hoofden van Voorlichtingsdiensten) en eventueel andere door de minister aan te wijzen autoriteiten. Sinds 1969 had ook de directeur Juridische Zaken zitting. Als secretaris trad op de adjudant van de minister. In 1971 werden de Bevelhebbers der Land, Lucht en Zeestrijdkrachten aan de Defensieraad toegevoegd en werd de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht als buitengewoon lid benoemd. Ook werd een permanent secretariaat ingesteld.
De kritiek op deze organisatievorm kreeg in de jaren zestig een steeds grotere omvang. Door de grote zelfstandigheid van de krijgsmachtdelen was het welhaast onmogelijk om een geïntegreerd defensiebeleid te voeren. Sinds het eind van de jaren zestig, toen de omvang van het defensiebudget ter discussie kwam te staan, rezen politieke bezwaren tegen de drie zuilenstructuur van de defensieorganisatie. In verschillende commentaren en rapporten van politieke partijen uit die jaren werd gewezen op de te grote autonomie van de krijgsmachtdelen, die elk een eigen aansluiting hadden op een groter NAVO-verband ( PVDA-nota "Doelmatig Defensiebeleid", Amsterdam 1968; KVP-nota "Defensie in de jaren '70", Den Haag 1972. Zie ook het rapport van de commissie Van Rijc¬kevor¬sel "De toekomst van de Neder¬land¬se defensie", Den Haag 1972. ) . De minister had weinig keuzevrijheid bij de besteding van het budget; hij kon de prioriteit van de wensen van het ene krijgsmachtdeel tegenover die van het andere niet werkelijk afwegen. Volgens de critici was het, bij gebrek aan informatie betreffende de besteding van de budgetten binnen de krijgsmachtdelen, voor het parlement evenmin mogelijk de jaarlijkse defensiebegroting werkelijk kritisch te bezien. ( Voor deze kritiek zie o.a. het rapport van de com¬missie Van Rijckevorsel, pp. 51-54 en de PvdA-nota pp. 30-39. )
De verschillende hervormingsvoorstellen die in deze periode werden gedaan, kwamen neer op:
  1. verandering van de organisatie, zodanig dat de minister een organisatorisch instrument zou krijgen om de planningsprocessen binnen de defensiestructuur te beïnvloeden;
  2. verandering van het planningsproces zelf van een versnipperd naar een geïntegreerd en centraal gecoördineerd proces. ( Rapport Commissie Rijckevorsel pp 46-47 en 51-53, PvdA-nota pp 36-38 en 40-49, KVP-nota pp 63-67 en 71-72. )
Daarom werd er gezocht naar een organisatievorm die de invloed van de minister op de krijgsmachtdelen zou vergroten, waardoor zijn ruimte om een eigen defensiebeleid te ontwikkelen groter zou worden.
Minister De Koster, die in 1971 aantrad, was een voorstander van een meer horizontale organisatievorm en hij stelde dan ook slechts één staatssecretaris aan in plaats van één voor elk krijgsmachtdeel. Dit betekende onder meer dat de krijgsmachtdeelraden niet meer door een eigen staatssecretaris konden worden voorgezeten. De raden werden daarom in de praktijk voorgezeten door de plaatsvervangende secretarissen-generaal, hoewel de minister formeel nog steeds voorzitter was. Onder het bewind van De Koster werden tevens enkele centrale afdelingen ingesteld, die op bepaalde gebieden het beleid moesten coördineren, zoals de Centrale Afdeling Militair Personeel. ( De Koster zette zijn ideeën uiteen in de nota Defensie, waarheen in de komende 10 jaar?, Den Haag 1972. ) Onder het kabinet-Den Uyl (1973-1977) werd deze trend voortgezet. Minister Vredeling benoemde twee functionele staatssecretarissen, respectievelijk voor materieel- en personeelszaken. In de Defensienota 1974 presenteerde Vredeling de grote lijnen van de komende reorganisatie van het ministerie.
2. Geschiedenis van het archiefvormend orgaan
Zolang er, in de loop der jaren, post werd ontvangen en verzonden was er bij de departementen van algemeen bestuur sprake van een inrichting, veelal secretarie genaamd, welke met deze postbehandeling was belast. Om te komen tot een eenduidige en gestandaardiseerde verwerking werd de procedure in de Koninklijke Besluiten (KB) van 14 september 1823 ( Koninklijk Besluit van 4 september 1823, nr. 7. ) en 2 oktober 1950 ( Koninklijk Besluit van 2 oktober 1950, nr. K425. ) vastgelegd.
Alle inkomende stukken werden namelijk in die tijd door het hoofd van het Departement geopend en aan de secretaris afgegeven en welke op zijn beurt de stukken in een agenda inschreef en van een algemeen doorlopend dagnummer voorzag welk op de stukken naast het exhibitum werd geplaatst. Vervolgens werd het in een tijdrekenkundige orde volgens datum en nummer van de agenda gerangschikt. Via een index in de vorm van een hoofden- of rubriekenlijst, klapper en naamlijst werd het archief toegankelijk op onderwerp.
Met de introductie van het fiche doorschrijfsysteem en de eerste vormen van geautomatiseerde registratie werd het archief gevormd in dossiers.
Periode 1945-1959
Tijdens de bovengenoemde periode bestonden twee afzonderlijke departementen, t.w. het Departement van Oorlog en het Departement van Marine.
Elk departement had een eigen organisatiestructuur en een eigen organisatie op het gebied van post- en archiefzaken. Zowel bij de marine als bij het departement van Oorlog had men een afdeling Secretarie, Indices en Archieven (S.I. en A). Deze naam bestond al sinds 1877. Deze naamsaanduiding bij deze departementen werd later veranderd, bij Oorlog in de Centrale Afdeling Post- en Archiefzaken (CPA) en bij de marine in de Afdeling Post- en Archiefzaken Koninklijke Marine (PAZ KM).
Periode 1959-1980
Bij de samenvoeging in 1959 ( Koninklijk Besluit van 19 mei 1959 nr. 2. ) tot één Ministerie van Defensie (alleen voor het te ’s-Gravenhage gevestigde deel van het Departement) werd bij alle overige onderdelen de naam “Departement van Defensie” aangehouden ( IT met nummer toegang 5.143.5114, inventarisnummer 1. ) . Waar de naam “oorlog” langzaam verdween, bleef de naam “marine” wel gehandhaafd als aanduiding op de stukken, t.w. Ministerie van Defensie (marine). Als gevolg van deze samenvoeging werd op het gebied van post- en archiefzaken een nieuwe organisatiestructuur vastgesteld en werd de algemene secretarie herzien. ( IT met nummer toegang 5.143.5114, inventarisnummer 2. ) Voor wat betreft de KM werd onder de plaatsvervangend SG (KM) een hoofd PAZ KM aangesteld die belast werd met het functionele beheer en de dienstcorrespondentie binnen de KM. Tot 1976 bleef dit zo, waarna door een grote reorganisatie de topstructuur van het ministerie, ( IT met nummer toegang 5.143.5114, inventarisnummer 11. ) de PAZ KM ondergebracht werd onder de plaatsvervangend Chef Marinestaf. In de jaren 1979 en 1980 ( IT met nummer toegang 5.143.5114, inventarisnummer 20. ) vond een versterking plaats van de rol van het hoofd PAZ KM in de sfeer van het functioneel toezicht op de secretarieën en agenda’s binnen de organisatie-eenheden van de KM.
Tot slot een van de secretarieën die onder bovengenoemd hoofd PAZ KM viel was de Centrale Secretarie. Deze had als hoofdtaak de postregistratie te verzorgen voor het ministeriële gedeelte voor de KM. Dit archief is ook gevormd door deze secretarie.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Over de oorsprong van dit ministeriearchief is weinig bekend. Wel blijkt uit de onderdeelsmap van dit archief dat bij de overdracht van archiefbescheiden naar het Centraal Archievendepot (CAD) van het Ministerie van Defensie in eerste instantie nooit iets officieel werd vastgelegd. Later is één en ander alsnog vastgelegd in een overdrachtbewijs in de vorm van een proces-verbaal van overdracht en overname van archieven.
Ook is in een eerder stadium vernietigd over de periodes 1890-1947 en 1945-1947 t.w. 77,12 m en 30 m.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Over de periode 1945-1984heeft vernietiging plaatsgevonden op basis van de selectielijst militair materieel (48.36+0,72 m).
Voor het selecteren voor bewaring en vernietiging van het archief is gebruik gemaakt van de volgende selectielijsten:
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Materieel over de periode vanaf 1945', 29 januari 2007/nr. C/S&A/07/240, (Stcrt. 24 april 2007, nr. 79/pag. 11);
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over de periode vanaf 1945', 3 mei 2005/nr. C/S&A/05/933, (Stcrt. 15 juli 2005, nr. 113/pag. 14);
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Personeel over de periode 1945-1993', 19 december 2005/nr. C/S&A/05/2602, (Stcrt. 6 maart 2006, nr. 46/pag. 8);
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Organisatie van de Rijksoverheid over de periode 1945-1999', 5 juli 2005/nr. C/S&A/05/1362, (Stcrt. 16 december 2005, nr.245/pag. 25);
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel over de periode 1945-1996', 30 juli 2001/R&B/OSA/2001/864, (Stcrt. 16 oktober 2001, nr. 200/pag. 10);
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rijksbegroting over de periode 1945-2000, Nr. C/S/05/139 25-1-2005, gepubliceerd: Staatscourant 31 maart 2005, nummer 62/pag. 34;
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Overheidsinformatievoorziening over de periode 1945-1999, C/S/03/1691, gepubliceerd: Staatscourant 20 oktober 2003, nummer 202/ pag. 11;
  • de 'selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Defensie als vakminister en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rijkshuisvesting over de periode vanaf 1945. 24 juni 2002/R&B/OSA2002/1182 uit: Staatscourant 19 september 2002, nummer 180/ pagina 16.
Bij aanvang van de bewerking had het archief een omvang van 340 m. Met deze inventaris wordt 160,0 m overgedragen aan het NA terwijl 180,0 m voor vernietiging in aanmerking kwam.
Verantwoording van de bewerking
Eerder was het archief gedeeltelijk toegankelijk gemaakt op basis van handelingen (de PIVOT-methodiek). Door de structuur van het archief resulteerde dit niet in een bruikbare toegang. Na overleg met het Nationaal Archief is gekozen voor een toegang in de vorm van een klassieke inventaris.
Het archief, 1945 – 1985, bestond uit 4 series t.w. :
  • Serie 1a en b met een omvang van 2532 dozen ongerubriceerde bescheiden met de nummers 1050-1018090 en 702 dozen gerubriceerde bescheiden met de nummers 562-1015832 en de jaargangen 1946-1985, totaal 405 m;
  • Serie 2: 26 dozen pensioenraad;
  • Serie 3: 26 dozen patrouillerapporten van de schepen in Nedelands-Indië;
  • Serie 4: 25 dozen contracten
Het archief kent een eenduidige opbouw met dossiers, waarbinnen een grote variëteit van onderwerpen voorkomen. Aan de dossiers werden dossiersnummers toegekend oplopend van 1000 tot en met 1.000.000. Het onderscheid tussen de series stond in relatie tot de behandelende directies van het ministerie.
De inventaris is zoveel mogelijke opgebouwd uit bestaande beleidsterreinen die binnen het Ministerie van Defensie gelden en is er rekening gehouden met de ordening en opbouw van het registratuurplan voor de Koninklijke Marine. De inhoud van elk dossier werd geanalyseerd en in grote lijnen in relatie gebracht met een bedrijfsproces binnen een beleidsterrein bijv. materieel, bedrijfsproces: afstoten van materieel.
De in de inventaris opgenomen en beschreven dossiers kregen uiteindelijk in de fase van ompakken conform de norm goede en geordende staat een definitief en uniek inventarisnummer.
Voor de overdracht van het archief is er door de Koninklijke Marine nog een aanvulling ingeleverd bij het SSA. Deze zijn alsnog ingevoegd. Mede hierdoor bleek dat er nog dossiers voor vernietiging in aanmerking kwamen. Een aantal inventarisnummers zijn daarom komen te vervallen. Het betreft de nummers: 1490, 1570, 1634, 1652, 1727, 1823, 2131, 3620, 3640, 3731, 3981-3982, 4171, 4203, 4412-4413, 4415-4416, 4503, 4505-4510, 4828, 5273-5274, 5529, 6342, 6370-6374, 6490, 6573, 6667, 8302, 8365, 8369, 8391, 8392, 8589, 8590 en 8593.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Marine, sinds 1959 van Defensie (Marine), nummer toegang 2.12.56, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Marine na 1945, 2.12.56, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen