Terug naar zoekresultaten

2.13.14.03 Inventaris van het archief van de Commandant van het 4e Groot Militair Commando en de Citadel van Antwerpen, 1813-1836

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.14.03
Inventaris van het archief van de Commandant van het 4e Groot Militair Commando en de Citadel van Antwerpen, 1813-1836

Auteur

J. Steur

Versie

27-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1930 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Commandant 4e Groot Militair Commando en de Citadel van Antwerpen
Veldtochten / Commandant Citadel Antwerpen

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1816-1836

Archiefbloknummer

D27040

Omvang

; 306 inventarisnummer(s) 14,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in heten in het.
Nederlands
Frans

Soort archiefmateriaal

Geschreven en gedrukte documenten. Kennis van het vroeg negentiende eeuwse handschrift is noodzakelijk.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Opperbevelhebber der Citadel van Antwerpen Opperbevelhebber over de Zeemacht op de Schelde Vierde Groot Militair Commando

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat agenda's, ingekomen en verzonden brieven, rapporten, minuten van dagorders, registers van orders en dagorders, een memorie over de aanval en verdediging van de vesting Antwerpen, stukken betreffende de gebeurtenissen in Antwerpen na het oproer te Brussel (1830), sterktestaten, rapporten en brieven van de bevelhebbers van de verschillende forten; voorts stukken betreffende de overgave van de citadel te Antwerpen, de Franse krijgsgevangenschap van baron Chassé en ingekomen brieven bij officieren, die deel uitmaakte van de bezetting van de Antwerpse citadel in de periode 1830-1835.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I N L E I D I N G
Generaal-majoor Andreas Hendrik Joan van der Plaat trad volgens het stamboek van officieren 15 december 1813 op als gouverneur van Breda. Het archief van de Soevereine Vorst maakt daarvan geen melding, maar in ieder geval was Van der Plaat 8 januari 1814 in functie.
Bij besluit van 17 januari 1814 no. 174, verdeelde de Soevereine Vorst de Verenigde Nederlanden provisioneel in acht militaire arrondissementen waarvan het vijfde bestond uit het "voormalig Staats-Brabant, met alle de landen, gelegen ten Zuiden van het Hollands Diep en van de landen van Altena en Heusden, ten Zuiden van de Oude Maas" (artikel 6). Bij besluit van 17 januari 1814 no. 175, benoemde de Vorst tot provisioneel commandant van dat 5de militaire arrondissement "generaal Van der Plaat" (bedoeld is: generaal-majoor). Met behoud van zijn nieuwe functie werd deze bij Soeverein Besluit van 31 juli 1814 La. B no. 51, benoemd tot provinciaal commandant van Brabant. Dit hield verband met de verdeling van het territoir van het Rijk in drie generale commando's, tot stand gekomen bij soeverein besluit van 28 juli 1814 no. 44, welke regeling, die, evenals die van 17 jan, "provisioneel" was en "tot definitieve bepalingen zullen kunnen worden daargesteld", stilzwijgend de militaire arrondissementen ophief, die plaats maakten voor drie generale commando's, t.w.:
"Het eerste of westelijk generaal kommando zal bestaan uit de provinciën Holland, Utrecht en van de provincie Gelderland de Veluwe en het kwartier van Nijmegen. De provincie Zeeland zal, tot nadere dispositie, onder het eerste of westelijk generaal kommando behoren. De residentie van de generaal-kommandant zal zijn Amsterdam.
Het tweede of noordelijk generaal kommando zal bestaan uit de provinciën Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en het gedeelte van de provincie Gelderland, beoosten de IJssel. De residentie van de generaal-kommandant zal zijn Deventer.
Het derde of oostelijk generaal kommando zal bestaan uit Maastricht en de plaatsen langs de Maas en Brabant. De residentie van de generaal-kommandant zal provisioneel zijn Maastricht" (artikel 1).
Bij artikelen 4 en 5 worden het westelijk en noordelijk generaal commando in provinciale commandementen verdeeld, terwijl artikel 6 bepaalt: "Voor het oostelijk generaal kommando wordt provisioneel maar één provinciaal commandement bepaald, namelijk dat van Brabant, residentie Breda."
Volgens artikel 7 zullen de provinciale commandementen tevens stedelijke commandementen in de plaatsen hunner residentie zijn; volgens artikel 9 worden zij in de eerste en tweede klasse verdeeld.
Na deze indeling van 28 juli 1814 werd de 31sten d.a.v. benoemd tot provinciaal commandant van Brabant "de generaal-majoor Van der Plaat, hoofdkwartier te Breda - zie artikel 7 van het besluit van 28 juli -, op het appointement van de eerste klasse". Hij werd bij Koninklijk Besluit van 21 april 1815 no. 20, bevorderd tot luitenant-generaal, vervolgens bij besluit van 24 april 1815 no. 70, tevens aangesteld tot commandant van de vesting Antwerpen, met de titel van gouverneur, die gedragen werd door de luitenants-generaal gedurende de tijd, dat zij als superieure commandanten in een vesting bevel voerden. Deze cumulatie van functies werd Van der Plaat weldra te machtig, te meer omdat Antwerpen als residentie voor de provinciale commandant van Brabant niet zeer geschikt was, waarop de Koning dan ook op 16 mei 1815 met besluit no. 45, bepaalde, dat de bij dat besluit benoemde gouverneur van de vesting 's-Hertogenbosch, in die hoedanigheid tevens belast zou zijn met het provinciaal commandement van Brabant. Of Van der Plaat toen ook ophield stedelijk commandant van Breda te zijn, wordt niet vermeld, maar kort daarna kreeg hij er een ander ambt bij. Zijn stamboek vermeldt nl., dat hij 1 juni 1815 benoemd werd tot commandant van het eerste militair arrondissement. Opmerkelijk is het, dat noch het archief van de Staatssecretarie, noch dat van het departement van Oorlog, noch op dien datum, noch in dat jaar zelfs, melding maken van het instellen van die militaire arrondissementen of de benoeming van Van der Plaat. Toch moet die aanstelling in 1815 hebben plaatsgehad, want 7 december 1815 no. 86, schreef het departement van Oorlog aan Van der Plaat, dat het Koninklijk Besluit van 2 december 1815 no. 15, hem tegen 1 januari 1816 ontsloeg als gouverneur van Antwerpen, maar dat hij zijn betrekking als commandant van het eerste militaire arrondissement in de zuidelijke provinciën behield.
Zijn misschien de militaire arrondissementen - mijns inziens opgeheven 28 juli 1814 - met een ander territorium weer ingevoerd met het oog op de vereniging van Noord en Zuid? Eigenaardiglijk bepaalt nl. het Soeverein Besluit van 22 januari 1815 no. 166 "Tot de drie vacante ( Dit woord is in het origineel ingevoegd. ) commandementen van militaire arrondissementen in België, de navolgende benoemingen te doen, als voor:
  • "Het eerste te Leuven, de generaal-majoor Chassé.
  • Het tweede te Gent, de generaal-majoor Martuschewitz.
  • Het derde te Mons, de generaal-majoor Storm de Grave.
Met bepaling, dat bovengenoemde generaal-majoors het traktement van activiteit, aan hunnen rang verknocht, zullen genieten, te betalen uit de schatkist van Belgiën". Hier is dus Chassé commandant van het eerste militair arrondissement, niet Van der Plaat; de commandant van het tweede te Gent, Martuschewitz, zag zich bij genoemd Koninklijk Besluit van 2 december 1815 no. 15, beperkt tot het commandement van het 3de militair arrondissement, eveneens te Gent. Vermoedelijk is deze verandering van indeling gemaakt door het departement van Oorlog in België en blijkt er daarom niets van in het archief van de Staatssecretarie, noch in het archief van het Departement van Oorlog in de Haag.
Weer kwam er verandering in de werkzaamheden van Van der Plaat, toen hij bij Koninklijk Besluit van 16 maart 1816 no. 86, benoemd werd tot "commandant van het 4de Groot Militair Commando, hoofdplaats Antwerpen: luitenant-generaal Van der Plaat, thans commanderende het 1ste arrondissement". Bij Koninklijk Besluit van 5 december 1815 no. 55, was nl. het Rijk in zes commando's verdeeld (omvattende achttien provinciale commando's), t.w.:
  1. I bestaande uit Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht met het hoofdkwartier te Amsterdam
  2. II bestaande uit Gelderland, Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe met het hoofdkwartier te Deventer
  3. III bestaande uit Zeeland, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen met het hoofdkwartier te Gent
  4. IV bestaande uit Noord-Brabant, Antwerpen en Zuid-Brabant met het hoofdkwartier te Antwerpen
  5. V bestaande uit Luik en Limburg met het hoofdkwartier te Maastricht
  6. VI bestaande uit Luxemburg, Henegouwen en Namen met het hoofdkwartier te Namen
Deze indeling werd gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 20 februari 1819 La. V no. 48: "De Provincie Zeeland zal van het 3e generaal Kommando afgescheiden en aan het 4de generaal Kommando toegevoegd worden; daarentegen zal de Provincie Zuid-Brabant niet meer onder het vierde generaal Kommando begrepen, maar tot het 5de Generale Kommando overgebracht worden" ( Hier is reeds sprake van het Generaal Kommando; het vierde zelf noemt zich Groot Militair Commando; daarom is hier de laatste schrijfwijze gekozen. ) (De bedoeling van deze wijziging was zodoende Middelburg van troepen te voorzien, waar tot nu toe de schutterij met garnizoensdienst belast was. Bovendien moest er een meer evenredige verdeling troepen tussen de grote militaire commando's onderling komen.) Hiermede was het grondgebied van het 4de Groot Militair Commando, zoals het tot de Belgische opstand zou blijven, vastgesteld.
De bevoegdheden van de commandant waren omschreven in het Soeverein Besluit van 11 januari 1815 no. 32, waarbij vastgesteld werd de instructies voor de generaals, commanderende de grote militaire afdelingen, de officieren van de generale staf, belast met de functie van chef van de staf bij de grote militaire commando's, de provinciale commandanten, de plaatselijke commandanten en de plaats-majoors. In de eerste instructie werd bepaald, dat de generaals, die het bevel voerden in een groot militair commando, rechtstreeks met het departement van Oorlog briefwisseling zouden houden, alle provinciale en plaatselijke commandanten onder hun onmiddellijk bevel zouden hebben, van de civiele gouveneurs in de provincies statistische opgaven zouden bekomen, werkzaam zouden zijn ter handhaving van de publieke rust, orde en krijgstucht en op hun rondreizen vooral de vestingen zouden inspecteren. Bij Koninklijk Besluit van 21 december 1818 no. 1 La. B, werden zij daarenboven met ingang van 1 januari 1819 belast met het commando over de corpsen infanterie in hun commando. Vervolgens werd hun bij Koninklijk Besluit van 1 februari 1819 La. N 5 no. 166, opgedragen het toezicht over de kazernering en de huisvesting der troepen, die op en over de bodem van het Rijk marcheerden, alsmede de verzorging van transportmiddelen.
Bij Koninklijk Besluit van 24 september 1826 no. 137, werden de generale en provinciale commando's, die tot nu toe nog steeds provisioneel waren, tot "sedentaire employen" verklaard en het traktement van een bevelhebber van een generaal commando vast-gesteld op fl. 6000,-- dat van een provinciaal commando op fl. 4000,-- per jaar.
Een nieuwe instructie werd vastgesteld bij het Koninklijk Besluit van 24 januari 1827 no. 53, dat eigenlijk dat van 11 januari 1815 no. 32, bevestigde. Nieuw was slechts de verplichting om tweemaal per maand sterktelijsten van de troepen, in hun commando gestationeerd, aan het Departement van Oorlog te zenden, evenals een algemene sterkte- en situatielijst van de dienstdoende schutterij in hun commando, weergevende de toestand op 15 april van ieder jaar.
Intussen was Van der Plaat bij Koninklijk Besluit van 7 februari 1819 La. H 3 no. 68 "gesteld ter dispositie van het Departement van Oorlog", d.w.z. wegens een dodelijke ziekte en het ontbreken van zijn verstandelijke vermogens werd hij uit zijn ambt ontslagen met behoud van rang en traktement, omdat hij toch spoedig zou sterven. Inderdaad overleed hij 15 februari d.a.v. ( Zie voor Van der Plaat de levensbeschrijving door Koolemans Beynen in het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woorden-boek, dl. V, kolom 514. ) . Tegelijk werd tot zijn opvolger als commandant van het 4de Groot Militair Commando benoemd "de luitenant-generaal David Hendrik baron Chassé, thans zonder enige bestemming". Bij afwezigheid van de commandant berustte de leiding bij de chef van de staf, aan wie bij de instructie van 11 januari 1815 nr. 32, de verzorging van de administratie en de archieven was opgedragen. Als zodanig was bij Koninklijk Besluit van 29 maart 1816 no. 75, de kolonel van de generale-kwartiermeestersstaf, Pierre Antoine Daywaille, benoemd. Zijn werkzaamheden werden voortgezet door kolonel Reuther. Toentertijd werd de titel veranderd in adjudant van het commando, in welke kwaliteit bij Koninklijk Besluit van 29 december 1826 no. 58, benoemd werd majoor Hybo Everdes de Boer ( Zie zijn levensbeschrijving door Eysten in het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, dl. I, kolom 381. Enige van zijn papieren zijn beschreven door prof. mr. R. Fruin, als aanhangsel op die van Chassé (Verslagen 1922, blz. 112-113). ) , adjudant van luitenant-generaal Chassé.
De rust, waarin het Commando verkeerde, werd wreed verstoord door de Brusselse opstand van 25 augustus 1830. Spoedig was het gewest Antwerpen op hoofdstad en citadel na, in handen van de Belgen. 27 oktober 1830 moest Chassé zich op het kasteel terugtrekken en de stad, de zetel van zijn commando, in handen van de muiters laten (zie no. 214 van dezen inventaris). Reeds had de admiraal en kolonel-generaal Prins Frederik - die met de kroonprins tezamen de uitgebreidste volmacht tot handelen ontvangen had, zie het Koninklijk Besluit van 28 augustus 1830 no. 57 - in zijn hoofdkwartier te Antwerpen een "instructie voor de luitenant-generaal baron Chassé" vastgesteld (beschreven in inventaris nr. 197), waarvan de voornaamste bepalingen hier volgen.
Artikel 1 "De luitenant-generaal Baron Chassé, bevelvoerende generaal in het 4de groot militair kommando, zal van heden de 17 oktober af aan het opperbevel voeren over de mobiele troepen, welke thans zich onder dat van de admiraal en kolonel generaal bevinden en waarvan het meer bijzonder bevel aan de luitenant-generaal Cort Heyligers wordt opgedragen".
Artikel 2 "De luitenant-generaal Baron Chassé zal bij voortduring zijn Hoofdkwartier te Antwerpen blijven vestigen. Bijaldien onverhoopt de omstandigheden zouden medebrengen, dat de vesting Antwerpen moest in staat van beleg worden verklaard en er een aanval tegen ondernomen werd, zal meergenoemde generaal het opperkommando in dezelve blijven voeren en de stad en vervolgens de citadel, voor zooveel de hem ten dienste staande middelen zulks zullen toelaten, tot op het uiterste toe verdedigen."
Artikel 9 "Van het oogenblik af aan, dat alle tot deszelfs bezetting bestemde troepen binnen Antwerpen of in deszelfs voorsteden en naaste ommestreken zullen binnen gerukt, opgeplaatst en tot verdediging van Antwerpen uitsluitend bestemd zijn, houden deze op onder de bevelen van de luitenant-generaal Cort-Heyligers te staan en gaan geheel over onder de onmiddellijke bevelen van de luitenantgeneraal Chassé.
Artikel 10 "Van bovengenoemd tijdstip af te rekenen, houdt intussen ook het opperbevel van de luitenantgeneraal Chassé over de luitenant-generaal Cort-Heyligers en van de onder deze zijne bevelen blijvende troepen op en zal laatstgenomende luitenant-generaal dus een geheel op zich zelve staande bevel over de overige blijvende mobiele troepen voeren ... De luitenant-generaal Chassé zal ... het oogenblik aanwijzen, waarop de luitenant-generaal Cort-Heyligers zal ophouden onder deszelfs opperbevel te staan."
Artikel 16 "Als bestemd om het opperkommando over de vesting Antwerpen te blijven voeren, wordt aan de zorg van de luitenant-generaal Chassé bijzonder aanbevolen:
  1. Het doen in gevoegzamen staat van tegenweer stellen van de vesting, citadel en Forten zoowel die op de linkeroever van de Schelde gelegene, als van de Forten Lillo en Liefkenshoek tegen eenen zoodanigen aanval als in de gegevene omstandigheden als mogelijk kan worden aangenomen en als met de sterkte van het ter zijner beschikking blijvende garnizoen in verhouding zoude staan.
  2. Het voorzien in het approvisionnement voor het garnizoen van de stad, van de citadel en van de Forten en het voor zooveel noodig bevelen van door de ingezetenen te nemene maatregelen om zich van levensmiddelen te voorzien ..."
Artikel 17 "De voor en in de nabijheid van Antwerpen op de Schelde liggende vloot, met oogmerk om de stad in ontzag te houden en om eene vaart op de Schelde, welke voor het algemeen belang nadeelig zoude kunnen worden, te kunnen surveilleren en desnoods tegen te gaan, zal zoo lang de omstandigheden en het saizoen zulks zullen gedogen, tenzij er van hooger hand andere bevelen daaromtrent worden gegeven, deze bestemming blijven behouden en dus aldaar verblijven. Zij zal dus ook eventueel mede tot de verdediging medewerken en bij dezelfde zoo veel mogelijk behulpzaam wezen, zich daarbij naar de bevelen van de luitenant-generaal Chassé regelende, aan welke dus eene soortgelijke beschikking over dezelve verblijft, als tot dusverre reeds aan hem is toegekend."
Chassé is dus ook opperbevelhebber van het mobiele leger geweest, maar slechts gedurende enkele dagen. Reeds op 26 oktober 1830 aanvaardde luitenant-generaal Van Geen het opperbevel over het mobiele leger (zie de inleiding van de inventaris van het archief van de opperbevelhebber van het leger, 1830-1839). Een afzonderlijk archief heeft Chassé in die hoedanigheid niet gevormd.
Zijn opperbevelhebberschap over de zeemacht op de Schelde duurde daarentegen voort tijdens zijn gehele langdurige verblijf op de citadel van 18 oktober 1830 tot 30 december 1832, nadat hij op 17 oktober 1830 de vesting Antwerpen in staat van beleg had verklaard. Op 18 oktober 1830 vestigde hij zijn hoofdkwartier in het kasteel van Antwerpen, welke citadel reeds door Karel V was ontworpen om, door een vreemde krijgsmacht, de burgerij in bedwang te houden, maar waarvan de bouw pas plaats had onder Alva (1567-1568), naar het plan van de Piëmontese ingenieur Paciotto da Urbino, graaf van Monte-Fabro, die ook de citadellen van Turijn en Pampelona bouwde ( Zie voor den bouw en de verdere geschiedenis der citadel: Mertens en Torfs, Geschienis van Antwerpen (Antw. 1848), dl. IV, blz. 422, e.v. en Delvaux, Le siège de la citadelle d'Anvers (Brussel 1930). ) .
Weldra was de Antwerpse citadel, ten Z.W. van de stad aan de Schelde gelegen, met de forten aan deze rivier (ten westen Burght, Zwijndrecht, Vlaams Hoofd, Calloo, St. Marie, Oosterweel, Liefkenshoek, ten oosten o.a. Lillo) het laatste deel van de Zuidelijke Nederlanden, waar het gezag van Koning Willem nog werd erkend, terwijl de Schelde de enige verbinding met Noord-Nederland vormde. Met verlies van enige forten duurde deze toestand voort tot 23 december 1832, toen Chassé de citadel, Vlaams Hoofd, Burght, Zwijndrecht en Oosterweel aan maarschalk graaf Gérard, opperbevelhebber van het Franse leger voor Antwerpen, moest overgeven. Gérard had van 30 november 1832 af de citadel belegerd. Chassé had daarbij alleen tegen hem te strijden, want ingevolge de bepalingen van de Londense conferentie hielden de Nederlandse en Belgische legers zich afzijdig, zodat de Prins van Oranje, veldmaarschalk-opperbevelhebber van het leger te velde, werkeloos in Noord-Brabant het kanongebulder moest aanhoren, dat veroorzaakt werd door Chassé's heldhaftige verdediging, waardoor ook buiten Europa de belangstelling op Antwerpen was gevestigd. (Buitendien had Engeland bij het verdrag van 22 oktober 1832 aan Frankrijk toegestaan, om voor het geval Willem I de citadel op 2 november niet had ontruimd, hem daartoe gewapenderhand te dwingen).
Aanvankelijk had Chassé op 23 dec. toen verdere verdediging ondoenlijk was en hij zijn loopbaan hier niet door "eenen luisterrijken dood" kon eindigen - "maar zulks heeft om bij U.E. bekende redenen geen plaats kunnen hebben" schreef hij op 24 december aan de directeur-generaal van Oorlog -, de citadel met de forten en het Nederlands eskader op de Schelde voor Antwerpen willen overgeven, op de voorwaarden, die hem op 30 november door Gérard waren aangeboden, toen deze het kasteel opeiste. Chassé had toen nog met zijn troepen naar Noord-Nederland kunnen terugkeren. Nu wilde Gérard dat laatste alleen toestaan, als hem ook de forten Lillo en Liefkenshoek werden afgestaan, wat evenwel onmogelijk was, omdat Chassé daarover niet langer het opperbevel voerde. Sinds 22 november was hij nl. daarvan ontheven; beide forten stonden van toen af onder het oppercommando van luitenant-kolonel W.A. Bake. Evenmin kon Gérard de hand leggen op het Nederlands eskader, want in de Raad van Defensie weigerde kolonel Koopman (6 november 1830 door Chassé benoemd tot chef van zijn generale stad voor de zeemacht en sinds het vertrek van de oudste officier Lewe van Aduard, commandant over die voor Antwerpen gestationeerde zeemacht) ( Zie J.C. Koopmans: Zr. Ms. Zeemagt vóór Antwerpen (1830-1832). ) om de Scheldevloot over te geven, zich daarbij beroepend op speciale instructies van de regering. Aan Gérard werd dus alleen overgegeven de citadel met de forten Vlaams Hoofd, Burght, Zwijndrecht en Oosterweel, terwijl hij de krijgsgevangen bezetting naar de Noord-Nederlandse grens zou laten brengen, ingeval Koning Willem Lillo en Liefkenshoek alsnog wilde afstaan. Toen dit door de Koning werd geweigerd, was het lot van Chassé en de zijnen bezegeld en werden zij in Franse krijgsgevangenschap gevoerd. 30 december 1832 verliet Chassé de citadel en in het begin van januari 1833 kwam hij in St.Omaars aan, waar hij tot 6 juni 1833 verbleef, nadat de Londense conventie van 21 mei 1833 bepaald had, dat de Nederlandse krijgsgevangenen zouden worden vrijgelaten. Chassé koos toen Bergen op Zoom als verblijfplaats, waar hij als ambteloos burger leefde ("generaal van de infanterie" was zijn rang sinds het Koninklijk Besluit van 29 juli 1831 no. 73), totdat hij bij Koninklijk Besluit van 27 januari 1834 no. 81, werd benoemd tot opperbevelhebber van de vesting Breda als opvolger van de overleden generaal-majoor Wildeman ( Zie voor zijn vroeger en verder leven Koolemans Beynen in het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, dl. VIII, 270 e.v. ) . Het is niet gebleken dat, ondanks de ingrijpende beperking in grondgebied van het 4de Groot Militair Commando, waardoor het Chassé, afgesloten als hij was van de twee behouden gebleven provincies van zijn gebied, eigenlijk onmogelijk werd gemaakt om zijn gezag over die gewesten te doen gelden, het in 1830 tot een officiële opheffing van dat commando gekomen is. Men mag aannemen, dat er door de ingetreden oorlogstoestand inmiddels voorzien is in het militair bestuur van Zeeland en Noord-Brabant ( Bij art. 1 van het K.B. van 22 Maart 1831 no. 20 werd bepaald, dat de provinciale commandant van Zeeland ondergeschikt zou zijn aan den bij dat Besluit benoemden opperbevelhebber der troepen in Zeeland. ) . Door de loop van de omstandigheden is het grondgebied van het 4de Commando beperkt tot de citadel van Antwerpen en de Scheldeforten, gelijk ook de titulatuur van Chassé: "commanderende het 4de Groot Militair Commando (en de citadel van Antwerpen)" werd veranderd in: "opperbevelhebber van de citadel van Antwerpen (en van Zr. Ms. zeemacht op de Schelde voor Antwerpen)". Pas in 1840 zijn alle commando's opgeheven. Bij voordracht van 6 april 1840, Kabinet La R7, deed de Veldmaarschalk, Willem Prins van Oranje, de Koning uit zuinigheidsoverwegingen een voordracht toekomen tot reorganisatie van de staf van de landmacht. Het aantal generaals, dat deel uitmaakte van de staf van de landmacht, was nu nl. veel te groot sinds het eindverdrag met België en sommige betrekkingen, die door generaals vervuld werden, konden thans worden opgeheven, in de eerste plaats de generale commando's. "De ondervinding toch, heeft genoegzaam bewezen, dat die kommandementen voor de geregelde gang van de dienst geenszins onmisbaar zijn en derhalve zeer wel kunnen vervallen". Aldus schreef de Prins aan de Koning (Staatssecretarie, 27 april 1840, La. S21, Geheim). Die zelfde dag besloot de Koning dan ook bij no. 62: "De nog bestaande Grote Militaire Kommandementen worden opgeheven." Een bepaling over wat er met hun archieven zou gebeuren, ontbreekt. Vermoedelijk heeft Chassé het zijne tot zijn dood toe onder zich gehouden, de zeer geheime stukken uitgezonderd, waarover later gehandeld wordt ( Zie den afzonderlijke inventaris van zijn geheim archief, dat in 1831 gedeponeerd werd bij het departement van Oorlog, hierachter sub IX. ) . Wanneer het departement van Oorlog hem bij aanschrijving van 6 februari 1833, O2, uitnodigt een algemeen verslag van de verdediging van de citadel op te stellen, antwoordt Chassé 25 feb, La. L, dat "bij het vertrek van de citadel alle papieren betrekkelijk dit tijdvak door mij maar Bergen op Zoom zijn gezonden. In hetzelfde geval bevind zich de Heer luitenant-kolonel Seelig van de artillerie; zijnde wat de luitenant-kolonel Van der Wijck van de Genie aanbetreft, aan denzelven zijn journaal benevens eene menigte anotitiën door de Fransen ontnomen geworden." Prins Frederik laat dan bij Chassé informeren, bij wie de papieren berusten; hij wil ze op het departement van Oorlog doen bewaren, omdat hij ze niet veilig acht in Bergen op Zoom, een vesting van de eerste linie. 24 april antwoordt Chassé, dat de papieren betreffende zijn opperbevel op de citadel, zich bij mevrouw De Boer te Bergen op Zoom bevinden; bij de nadering van de Fransen nl. heeft hij de belangrijkste stukken verborgen tussen bagage van De Boer en ze zo aan diens vrouw laten verzenden. Prins Frederik "berust" in dat antwoord.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Van de papieren over 1816-1830 werd niet gesproken. Vermoedelijk is er evenwel verband tussen het overlijden van Chassé op 2 mei 1849 te Breda en het opmaken van een lijst te Breda, 8 juni 1849, door W.J. del Campo genaamd Camp (schoonzoon van Chassé's vriend De Boer), die het archief naar het departement van Oorlog zond, waar het bij de "charters" in het archieflokaal Kalvermarkt werd opgeborgen. Aldus staat vermeld op lijst 28 van de z.g. verzameling Van Thielen ( Zie voor het ontstaan van deze verzameling de Verslagen over 1929, blz. 38. ) .
Bij het ontstaan van het Krijgsgeschiedkundig archief van de generale staf is de verzameling Van Thiele daar terecht gekomen, totdat deze in 1921, toen de archieven van het departement van Oorlog tot het jaar 1844 toe werden overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, met andere bij dat departement gedeponeerde archieven eveneens naar het Algemeen Rijksarchief verhuisde. Daarvan werden evenwel o.a. de stukken van lijst 28 uitgezonderd, die tot wederopzeggen aan het Krijgsgeschiedkundig archief in bewaring werden afgestaan. Toen deze instelling in 1928 een ander gebouw betrok, werden de in 1921 in bewaring afgestane stukken naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht.
Bij het ordenen bleek het, dat men op het Krijgsgeschiedkundig archief het archief van de bevelhebber van het 4e Groot Militair Commando en de citadel van Antwerpen in tweeën verdeeld had. Getrouw aan de indeling onzer geschiedenis in tijdperken van F. de Bas Repertorium voor de Nederlandsche Krijgsgeschiedenis, had men genoemd archief gesplitst in: 1e. "archief van het 4e Groot Militair Commando" (passend in tijdperk XX van 1815-1830, "dossier" 168), 2e. "archief van de citadel van Antwerpen" (passend in tijdperk XXI, van 1830-1839, "dossier" 176). Maar de organisatie van het bestuur en dus ook van het archief leverde geen enkele reden op om tot een dergelijke splitsing over de gaan. Met de komst van Chassé op de citadel (18 oktober 1830) komt er geen zodanige verandering in zijn werkkring, dat daardoor zijn administratie, zich weerspiegelt in de bouw van zijn archief, ingrijpend veranderd wordt. De indeling van het archief is dan reeds veranderd, in zoverre dat zo goed als alle agendering van de ingekomen stukken heeft opgehouden. Weldra bleek het, dat wat het "archief van de citadel" heette, inderdaad bestond uit een verzameling stukken, waarvan het merendeel behoorde tot het archief van de (opper)bevelhebber van de citadel, terwijl een aantal andere stukken bleek te behoren tot het archief van het Departement van Oorlog, welke stukken daar ingevoegd zijn ( Zo b.v. het uit acht delen bestaande verslag van het beleg en de verdediging der citadel, dat Chassé ingevolge verlangen van den Directeur-generaal in 1834 bij het departement van Oorlog inzond, waar het opgeborgen werd bij het verbaal van 25 Augustus 1842, P. 12. Het voornaamste hiervan is in 1863 in "De Militaire Spectator" gepubliceerd, waarna het in 1864 als boekwerk uitkwam onder den titel: Belegering der Citadel van Antwerpen, in December 1832. Dagboek van den Luitenant-kolonel Jhr. H.E. de Boer, Chef van den Staf op de Citadel van Antwerpen en Historisch Verhaal van den Generaal der Infanterie Baron D.H. Chassé, Opperbevelhebber der Citadel. Andere verslagen van het beleg, o.a. dat van den ingenieur Van der Wijck, zijn ingezonden bij de afdeling Genie van het departement van Oorlog en beschreven in no. 103 van Van Thielen. ) , of wel deel uitmaakte van archiefjes van autoriteiten, waarvan nog niet is gebleken, dat de verzameling Van Thiele er andere brokstukken van bevat. Het vermoeden bestaat, dat deze stukken bijeengevoegd zijn om het verloop van de gebeurtenissen van 1830-1832 met bewijzen te kunnen staven. Natuurlijk bestaat ook de mogelijkheid, dat die stukken op de een of andere manier bij Chassé zijn terecht gekomen, b.v. ambtshalve door hem zijn ontvangen. Aangezien de oude orde van het archief verstoord was en vele bijlagen van hun plaats waren geraakt, is hiervan moeilijk met zekerheid iets te zeggen. Vandaar dat het wenselijk scheen, om de stukken, gericht aan personen, die op de citadel vertoefden en die, welke geadresseerd waren aan bekende persoonlijkheden, als Koopman en Lewe van Aduard, van wie het dienstig scheen de weinige, bekende archivalia niet verborgen te houden, in het Aanhangsel II op te nemen. De overblijvende stukken, ingekomen bij personen buiten de citadel of buiten het 4e Groot Militair Commando, zijn in een portefeuille bijeengehouden, maar niet beschreven. De archivalia van lijst 28 van Van Thielen omvatten niet het volledige archief van de bevelhebber van het 4e Groot Militair Commando. Afgezien van verschillende delen ("indicateuren" en "brievenboeken"), die op deze lijst vermeld staan, maar nog steeds ontbreken, ondanks het feit dat in 1930 een achttal nog op het Krijgsgeschiedkundig archief is opgespoord, aan het Algemeen Rijksarchief is overgedragen en in dezen inventaris opgenomen, terwijl ook de series minuten en ingekomen stukken hiaten vertonen, waren enige stukken door Chassé aan majoor Seelig, commandant van de artillerie op de citadel, geschonken, die nu in dezen inventaris zijn ondergebracht, evenals zulks het geval is met een aantal stukken, die terechtgekomen waren in de autografen-verzameling van Jhr. Beeldsnijder, heer Van Voshol en Vrije Nes, die o.a. in het bezit was van een aantal ambtelijke en particuliere stukken van Van der Plaat en Chassé. De papieren van Chassé uit de verzameling-Beeldsnijder zijn bij twee gelegenheden in het bezit van het Algemeen Rijksarchief gekomen. De eerste keer gebeurde dit in 1896 (aanwinst XCIII); toen mr. J. des Tombe nl. in 1893 gestorven was, schonk zijn weduwe, een dochter van Beeldsnijder, de papieren betreffende het geslacht Chassé aan het Rijk ( Hierbij was een lijst van aanwezige stukken, opgemaakt door W.J. del Campo genaamd Camp (schoonzoon van Jhr. De Boer), die deze stukken gebruikt had voor zijn in 1849 uitgekomen boek: Het leven en de Krijgsverrichtingen van David Hendrikus baron Chassé. ) . De ambtelijke stukken van David Hendrik zijn in dezen inventaris verwerkt.
In 1922 beschreef prof.mr. R. Fruin een verzameling stukken, betrekking hebbende op generaal Chassé (Verslagen 1922, bijlage IV), het tweede gedeelte, dat de verzameling - Beeldsnijder aangaande Chassé bevatte.
Weder zijn daaruit de ambtelijke stukken gelicht en bij het archief van het 4de Groot Militair Commando gevoegd, evenals zulks gebeurde met de stukken, aan Van der Plaat gericht, die eveneens uit de genoemde collectie afkomstig zijn en door prof.mr. Fruin ook in de Verslagen 1922 (bijlage II) beschreven werden.
In 1921 werden de archieven van het departement van Oorlog tot het jaar 1844 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Aangaande de stukken, in aanhangsel I beschreven, dient ter verklaring, dat no. 28 van Van Thiele een aantal stukken bevatte, zoals minuten van uitgaande brieven van en stukken, die o.a. waren ingekomen bij Van der Plaat, in zijn loopbaan, voorafgaande aan het bevelhebberschap van het 4de Groot Militair Commando. Het ging niet aan deze stukken te verenigen tot een verzameling, betrekking hebbende op Van der Plaat, omdat er ook stukken onder waren, die aan andere personen waren gericht. Omdat men evenwel de geadresseerde autoriteiten als voorlopers van de bevelhebber van het 4de Groot Militair Commando kan beschouwen, leek het gewenst deze stukken te beschrijven in een aanhangsel van het Commandoarchief en de nummers niet van cijfers, maar van kleine letters te voorzien
( Ter onderscheiding zijn de stukken uit het tweede aanhangsel van een dubbele kleine letter voorzien. ) . Hiervoor was te meer reden, omdat de Commissaris-generaal van Oorlog bij aanschrijving van 17 maart 1819 no. 43, de chef van de staf in het 4de Commando, Daywaille, uitnodigde om de archieven, die deze 8 maart 1819 ontvangen had van mevrouw de weduwe Van der Plaat, "over te geven aan de Heer luitenant generaal, commanderende in het 4de Groot Militair Commando, ten einde bij de archives van hetzelve Commandement te worden opgelegd en bewaard". Deze stukken werden toen omschreven als "de archives betrekkelijk het militaire Gouvernement van Breda van en met de 18 december 1813 tot en met 28 april 1815 - alsmede van het militaire Gouvernement van Antwerpen en gewezene Eerste Militaire Arrondissement in België van de 29e april 1815 tot en met 15 maart 1816". J. Steur

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Commandant 4e Groot Militair Commando en de Citadel van Antwerpen, nummer toegang 2.13.14.03, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Veldtochten / Commandant Citadel Antwerpen, 2.13.14.03, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen