Jan Blanken Jzn. werd geboren te Bergambacht 15 november 1755 en overleed te Vianen 17 juli 1838.
In 1775 werd hij eerste ordinaris-opzichter van de Hollandse eilanden Voorne, Goeree en Overflakkee.
Tijdens de vierde Engelse oorlog (1780-1784) droeg hij bij tot het in orde maken der vestingen Brielle en Hellevoetsluis en tot de aanleg van een aantal batterijen langs de gehele Hollandse kust.
In 1785 werd hem als luitenant der artillerie het verkennen van de Schelde opgedragen en het in staat van verdediging brengen van de zuidelijke grenzen.
In 1794 tot kapitein der artillerie benoemd, werd hij belast met het organiseren van de artillerie bij de 'Landzaten', een korps, dat toen voor de verdediging gevormd werd.
In oktober 1794 richtte hij versterkingen op langs de Lekdijk bij Vreeswijk tot aan de Oude Rijn.
In maart 1798 werd hij benoemd tot lid der door de Bataafse Republiek ingestelde Commissie van Superintendentie over de Zeedijken, waardoor hij zich meer tot de Waterstaat ging bepalen.
16 juli 1800 werd hij benoemd tot commissaris-inspecteur van het departement Schelde en Maas benoorden Krammer en Grevelingen. Na de watersnood van 1803 verkreeg hij de rang van luitenant-kolonel.
14 oktober 1803 volgde zijn benoeming tot inspecteur in het 1e district, bestaande uit het Zuiderkwartier van Holland, hetgeen hij bleef tot hij 21 maart 1808 bevorderd werd tot inspecteur-generaal, welk ambt hij tot zijn pensionering op 26 november 1826, met ingang van 1 januari 1827 heeft vervuld (zie ook Nieuw Biografisch Woordenboek).
De lotgevallen van de archieven van de inspecteurs-generaal treft men aan in de algemene inleiding.
Brieven zitten in: Archief Waterstaat, 1798-1813 (2.01.13) 1e t/m 3e bureau.
Met een kaart van de indeling van Zuid-Holland, 1807.
Afkomstig uit Aanwinsten 1958, XI, 1-2.
Deze verzameling is slechts gedeeltelijk van Blanken afkomstig en verder aangevuld met allerlei latere gedrukte stukken.
Zie ook Noord- en Zuid-Holland.
Deze commissie bestond uit de heren: C.H. Verhuell, president, A. Twent, J. Blanken en A.F. Goudriaan, leden. Blanken was secretaris.
Zie ook het archief van de agent van Inwendige Politie.
Ontbreekt
Op 7 april 1807 stelde koning Lodewijk een reglement op de beheersing der dijken binnen het Rijk vast, waarbij de onderscheidene dijkbesturen in dijkringen werden verenigd. Die dijkringen zouden worden bestuurd door ringcommissies, bestaande uit niet meer dan zeven en niet minder dan drie personen. Dit reglement is echter niet toegepast, doch eerst nadat bij de wet van 31 januari 1810 het beheer van de Waterstaat was geregeld, werd bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1810 (inv.nr. 1) een nieuw reglement vastgesteld, waarbij het algemeen toezicht over de dijkringen werd gebracht onder ringcommissies als boven, Deze commissies moesten hun rapporten inzenden aan de minister (directeur des Ponts et Chaussées) die ze aan Blanken zond om advies.
Ontbreekt
Hierbij ook de plannen van C. Vetloop te Utrecht strekkende ter voorkoming van overstromingen.
Hierbij ook enkele minuten van uitgegane stukken.
Zie het traktaat gesloten te Kleef 7 oktober 1816.
Met een kaart d.d. 1816.
Ontbreekt
Enkele stukken betreffen ook de Haarlemmermeer en de Waverveense Plassen.
Zie ook zeeweringen algemeen.
Zie ook inv.nr. 703.
Ontbreekt
Ontbreekt
Hierbij ook stukken betreffende Voorne en Hoek van Holland.
Met een kaart van het Haringvleet, 1781.
Zie ook Goeree en Overflakkee.
Met een wachtreglement d.d. 1799.
Meerder rapporten zijn in duplo aanwezig.
Hierbij enige stukken over stoomwatermolens, schepraderen enz. bij de Arkelse dam gebruikt.
Voorheen Handschriften 3.22.01.01, inv.nr. 1343.
Ontbreekt
Met een schets over het gebruik der paalhoofden voor de defensie, ongedateerd.
Met een tekening van de sluis in de Donge, 1784.
Met een schetstekening van de doorbraak van de Maasdijk, 1824.
Ontbreekt
Zie ook het archief van de in 1819 benoemde Commissie voor een studieplan van de Artillerie- en Genieschool waarvan J. Blanken Jr., lid is geweest.
Hierbij een relaas over proeven om het ijs te doen springen door middel van bommen of mijnen, d.d. 1785.
Bevat ook stukken van A. Blanken Jzn
Uitvindingen van C. Zillesen te Utrecht, lid van de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen.
Adrianus François Goudriaan werd geboren te Ameide 1 augustus 1768 en is 1 juni 1829 te Rijswijk overleden.
In 1786 werd hij aangesteld als waterbouwkundig ambtenaar van Amsterdam en in 1788 als opzichter bij het indijken van de polders Riet en Wulfdijk, beoosten Blij- en Kanisvliet in Oostelijk Staats-Vlaanderen.
In 1790 werd hij onder Chr. Brunings geëmployeerde bij de toen in aanbouw zijnde haven van Nieuwediep; van 1795 af was hij belast met de marine- en waterstaatswerken in het noordelijk deel van Holland met als standplaats Alkmaar. Als zodanig werden van 1797-1800 onder zijn directie de havenwerken en magazijnen te Medemblik uitgevoerd.
In 1798 werd hij lid van de Commissie voor de Mijdrechtse Droogmakerij.
In 1800 volgde zijn benoeming tot commissaris-inspecteur van de Waterstaat voor een deel van het departement Texel, in 1803 tot inspecteur in Noord-Holland, hetgeen hij bij de organisatie onder koning Lodewijk d.d. 21 januari 1807 bleef (het 1e district).
21 maart 1808 werd hij met J. Blanken Jzn. benoemd tot inspecteur-generaal ter standplaats Amsterdam.
Op 22 januari 1809 volgde zijn benoeming tot lid van het Comité Centraal.
3 februari 1811 werd hij inspecteur-général des Ponts et Chaussées in een deel der 6e inspectie bestaande uit de departementen Bouches de l'IJssel, Prise, l'Ems Occidental et l'Ems Oriental. Hij kreeg Kampen als standplaats.
Bij de organisatie van 1 januari 1817 verkreeg Goudriaan het inspecteur-generaalschap over de Zuidelijke Inspectie, zijnde Zeeland en de zuidelijke provincies behalve Limburg en Luik, en tevens het inspecteurschap in de 2e divisie, zijnde Zeeland, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen. Hij vestigde zich te Princenhage, doch zijn standplaats was Breda.
Met 1 september 1817 werden hem nog toegevoegd Noord-Brabant, Limburg en Luik, terwijl na het overlijden van de inspecteur in de 3e divisie op 27 mei 1821 hem ook de dienst in de provincies Zuid-Brabant, (is opgedragen aan Bouesnel!) Henegouwen, Namen en Luxemburg werd opgedragen.
Bij Ministeriële Beschikking d.d. 16 mei 1822 werd bepaald, dat de inspecteurs-generaal na 1 juni daaraanvolgend geen vaste directie meer zouden hebben, maar dat zij zich overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 11 april 1822 zouden begeven ter plaatse waar hunne tegenwoordigheid zou worden vereist.
Het Koninklijk Besluit van 28 september 1823, inv.nr. 10, benoemde hem met ingang van 15 oktober daaraanvolgend tot administrateur van het Departement van Binnenlandse Zaken, waaronder de Waterstaat ressorteerde. Hoewel hij de titel van inspecteur-generaal bleef behouden, liet hij gedurende die tijd de inspectie hoofdzakelijk aan zijn ambtgenoot over.
Na het ontslag van J. Blanken Jzn. werd hij met ingang van 1 januari 1827 weder inspecteur-generaal van de Waterstaat in het gehele Rijk, hetgeen hij tot zijn dood bleef.
In 1931 zijn de hierna beschreven archieven van Goudriaan aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen. De archieven als inspecteur-generaal en inspecteur der 2e divisie lagen door elkaar. Zij zijn van elkaar gescheiden en onderverdeeld naar de provincies en verder naar onderwerpen.
Met een kaart.
Aanwezig zijn gegevens over:
a. Wegen in Gelderland door M. Beijerink. Hierbij een 'tableau van de groote Heerenwegen of Heerbanen', gedrukt, ongedateerd
b. Wegen en wateren in Noord-Brabant, door ingr, A. de Geus. (afschrift).
c. Wegen in Limburg, door hoofdingr. Sermoise.
d. Kanalen in Limburg en Brabant en de Zuid-Willemsvaart, door B.H. Goudriaan.
e. Wegen en wateren in Antwerpen.
Zie ook het archief van de tweede commissie (rubriek 18.2 van deze inventaris).
1. Arie Blanken Jzn. werd 11 juli 1766 geboren te Haastrecht; hij overleed te Gouda de 3e mei 1824. Hij trad in 1779 in militaire dienst bij het Wapen der Genie, voerde de directie over de vestingwerken van de waterlinie en werkte ná 1795 aan de herstelling van de zeesluis te Muiden.
Nadat de werkzaamheden van Arie Blanken Jzn. bij de fortificaties waren beëindigd vond hij een nieuwe functie bij de door het Provinciaal Bestuur van Holland op 23 juni 1797 geoctroyeerde vervening van landen, gelegen in het Ambacht van Berkenwoude in het Beneden Kerkgedeelte van Stolwijk in de Krimpenerwaard.
In de eerste vergadering der Commissie tot Beneficiering dier Vervening, gehouden te Haarlem de 14 november 1798, werd hij door de president Chr. Brunings voorgedragen tot directeur en opziener, daar hij 'reeds vele blijken van zijn kunde in dat vak getoond had' en in diezelfde vergadering werd hij als zodanig benoemd. Hij vestigde zich te Gouda.
Na beëindiging van dit werk werd hem bij besluit van het Wetgevend Lichaam, d.d. 4 mei 1804, weder een belangrijke commissie opgedragen. Bepaald werd, dat ten behoeve van het Hoogheemraadschap van Rijnland een uitwatering zou worden gemaakt te Katwijk aan Zee, conform het rapport van F.W. Conrad, A. Blanken Jzn. en S. Kros. De genoemde drie ontwerpers werden daarop blijkens de notulen der vergadering van de Commissie uit Hoogheemraden van Rijnland tot executie der uitwatering te Katwijk van 25 juli 1804 benoemd tot directeuren om met overleg van de directeur-generaal van de Waterstaat, Chr. Brunings, die werken ten uitvoer te doen brengen.
Naast de werken aan het Katwijks kanaal had Blanken van 1807 af ook veel bemoeienis met de droogmaking van de Zuidplas van Schieland, die hem later werd opgedragen bij missive van de minister van Waterstaat en van Publieke Werken, d.d. 17 januari 1816.
Bij de reorganisatie van de Waterstaat bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1808 (inv.nr. 47) werd hij benoemd tot inspecteur van het 9e district. Tengevolge van de benoeming van zijn broeder J. Blanken Jzn. tot inspecteur-generaal werd bij besluit van 7 mei 1808 de inspectie van het 10e district ook aan Arie Blanken opgedragen.
Deze twee districten omvatten volgens het besluit van 30 maart 1808 geheel Zuid-Holland, een deel van Noord-Holland, Utrecht en Noord-Brabant. Ook werd bij dat besluit de instructie voor de inspecteurs vastgesteld alsmede voor alle overige waterstaatsambtenaren.
Bij Koninklijk Besluit van 22 januari 1809 (nr. 1), werd Blanken bovendien benoemd tot lid van het Comité Centraal, waarin hij zitting had niettegenstaande zijn broeder Jan ook lid daarvan was (2 febr. 1809 nr. 5).
Daarna werd hij bij Keizerlijk Decreet d.d. 20 februari 1811 benoemd tot ingenieur en chef du Corps Imperial des Ponts et Chaussées. Hij deed als zodanig dienst in het departement 'des Bouches de la Meuse'.
Bij besluit van de commissaris-generaal van Binnenlandse Zaken, d.d. 10 december 1813 inv.nr. 2417, werd hem de titel van hoofdingenieur der 1e klasse verleend.
De provisionele verdeling der Nederlanden in districten d.d. 6 mei 1814 veranderde slechts het Departement van de Monden van de Maas in het 2e district, hetgeen bij de definitieve organisatie bij Koninklijk Besluit van 25 juli 1816 La. X ook gehandhaafd bleef. Blanken ontving daarna tevens de honoraire titel en rang van inspecteur van de Waterstaat (Koninklijk Besluit van 3 juli 1817).
Bij de overdracht van het beheer en de bekostiging van waterstaatswerken van het Rijk aan de Provincies bij Koninklijk Besluit van 17 december 1819, (nr. 2) werd Blanken ter beschikking van de gouverneur en de Provinciale Staten van Zuid-Holland gesteld. Van deze functies is hij geschorst, voorlopig door de Staten op 16 mei 1823, definitief bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1823 (nr. 10). Spoedig daarop 21 juli (nr. 19) volgde zijn eervol ontslag met ingang van 1 augustus 1823. Hij overleed 3 mei 1824.
Blanken heeft de archieven, die hij in bovengenoemde functies ambtshalve heeft gevormd, blijkbaar niet overgedragen aan de besturen waaronder ze zijn ontstaan, of aan zijn opvolgers. In 1886 werden ze door Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage in publieke veiling gebracht; deze verkoping is echter niet doorgegaan. De regering heeft op de stukken beslag gelegd en daarna aangekocht. Het blijkt niet hoe Nijhoff ze heeft verkregen. Volgens de tegenwoordige directie zou de verzameling in Delft zijn aangekocht als oud papier.
Het gedeelte van voor 1813 is direct in het Rijksarchief geplaatst, het gedeelte na 1813 is eerst naar het Departement van Waterstaat gegaan en in 1908 met het Departementsarchief over 1813-1829 aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen. Het eerste gedeelte was niet geïnventariseerd, de stukken van ná 1813 zijn beschreven in de 'Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven' over 1908. Deze splitsing was echter kunstmatig, want bij de vorming der dossiers was daarmede geen rekening gehouden, evenmin met de verschillende titulaturen.
De dossiers of bundels bestaan uit originele correspondentie, dikwijls aangevuld met afschriften en gedrukte stukken.
2. Inv.nrs. 587-596, 598-600, 603-604, 609-611, 613-620, 624-626, 627, 628, 630, 633, 636, 639, 641-643, 648-652, 657-661, 644-667, 668A, 670-677, 679-680, 682-686, 699-702, 704-705, 707 en 754-773 zijn (soms voor een gedeelte) onderdeel geworden van de archieven van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat Zuid-Holland, 1808-1849, 3.07.01.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
De brieven zijn grotendeels van zijn broeder W. Blanken te Emden.
Ontbreekt.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Ontbreekt.
Afschriften verzameld door A. Blanken Jzn.
1. Ingevolge art. 9 van het Keizerlijk Decreet van 21 oktober 1811, benoemde de minister van Binnenlandse Zaken een commissie voor deze voorziening, waarin onder andere Blanken zitting kreeg.
2. Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Hierbij een register van de waterhoogten in Holland van 1570-1735.
Met een staat der dijkplichtingen d.d. 1792 (gedrukt).
Hierbij een inspectie-rapport over de dijken beoosten Muiden benevens die der Arkemeense polder onder Nijkerk en Putten in Gelderland en van de Bunschoterveen- en veldendijk onder Utrecht, 1818.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
1. Met retroacta d.d. 1633 en memories en historische aantekeningen en een afschrift Koninklijk Besluit van 1829, houdende verlenging van octrooi van vervening.
2. Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
1. Zie ook de Lek.
2. Ontbreekt.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
1. Met een tekening van een sluis in de haven.
2. Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Hierbij tekeningen, kopies van handvesten enz. Zie waterstaatskaarten nr. 940X.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
1. Voorin bestekken d.d. 1799 (gedrukt in meerdere exemplaren).
2. Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de Hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 -172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Door Holland en Utrecht waren gezamenlijk gecommitteerden gesteld voor dit doel.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
1. Hierbij stukken van de Commissie voor het Kanaal van Steenenhoek, benoemd 2 december 1816 nr. 10755, waarvan A. Blanken voorzitter was.
2. Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Ontbreekt.
Een gedeelte van deze stukken is overgebracht naar het archief van de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat in Zuid-Holland, 3.07.01, inv.nrs. 1 - 172, zie voor concordanties inventaris 3.07.01.
Slechts een gedeelte van de hier beschreven stukken bevindt zich in inv.nr. 681; de rest ontbreekt.
Blanken was met Chr. Brunings en A.F. Goudriaan door de Agent van Politie enz. gecommitteerd om deze plannen te onderzoeken.
Zie ook inv.nr. 356.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Deze commissie was opvolgster van de Commissie van Superintendentie over de vervening in de Krimpenerwaard, benoemd door en uit het Provinciaal Bestuur van Holland, bestaande uit de burgers A. van der Dussen te Haastrecht, D. Hoitsema te Amsterdam en C. Spanjaard te Zwammerdam ingevolge decreet d.d. 22 juni 1797, waarbij het octrooi werd verleed.
Deze commissie is op 30 juli 1797 met haar werkzaamheden begonnen en op 26 maart 1798 door het Administratief Bestuur van Holland ontbonden. In haar plaats stelde de agent van Inwendige Politie enz. op 2 augustus een nieuwe commissie in. Deze bestond bij de oprichting uit Chr. Brunings, president, Krayenhoff, Huichelbos van Liender en F.W. Conrad, leden. Zij vergaderden met commissarissen wegens de geïnteresseerden dier vervening, bestaande uit de heren: Willink, Berg en Helmers. Tot directeur werd in de eerste vergadering benoemd A. Blanken Jzn., die dit archief bijeengehouden heeft.
Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan de 'Historische aantekeningen' van A. Blanken Jzn., doch in het archief van Holland is omtrent die benoemingen en dat octrooi niets aangetroffen. De 'papieren en charters' dezer commissie, die het Administratief Bestuur van Holland 29 mei 1797 aan de agent zond, en op 30 mei aan de chef de Bureau zijn doorgezonden, werden evenmin teruggevonden.
Alleen de notulen van de vergadering van 20 augustus 1797 zijn nog bewaard. (zie Verz. Brunings nr. 40).
De notulen van 29 september 1800 ontbreken.
Hierbij enige klad-notulen van Blanken over 25 maart 1807 - 4 september 1808, 23 maart, 26 okt 1810 en 26 juli 1813.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Ontbreekt.