C.A. Ver Huell begon zijn militaire loopbaan in 1771 als adelborst in dienst van de Admiraliteit van Amsterdam. Hij werd achtereenvolgens bevorderd tot luitenant ter zee (1780) en extra-ordinaris kapitein ter zee (1783), en nam in 1795 nog vóór het uitbreken van de omwenteling zijn ontslag uit de zeedienst
Vermoedelijk gediend hebbende om daaruit een passage over te nemen voor het onder inv.nr. 3 beschreven journaal
In 1788 werd C.A. Ver Huell door prins Willem V benoemd tot lid van de commissie, belast met de inspectie van het defensiewezen van de Nederlandse nederzettingen in Oost-Indië (zie resoluties Staten-Generaal van 24 november 1788). De commissie vertrok 28 februari 1789 van de rede van Texel met de schepen "Havick" en Zephir" en keerde eerst in 1793 in het vaderland terug
Merendeels opgenomen onder de bijlagen bij inv.nr. 8
Zie ook inv.nrs. 33, 34, 41 en 42
Zie ook inv.nr. 21
Bij Staatsbesluit d.d. 11 november 1802, nr. 41, werd C.A. Ver Huell benoemd tot lid van de commissie van advies over de toekomstige handel en het bestuur in Indië. De commissie bracht op 31 augustus 1803 haar rapport uit, doch werd eerst in 1805 ontslagen (zie secrete notulen Staatsbewind 25 april 1805, litt. B.B.B.)
Bij Koninklijk decreet van 8 juli 1806, nr. 6, werd C.A. Ver Huell benoemd tot lid van de Staatsraad, voorzitter van de sectie voor de Marine. Hij legde deze functie neer, nadat hij in maart 1807 tot gezant in Spanje was benoemd
Bij senatus-consulte van 19 februari 1811 werd C.A. Ver Huell benoemd tot lid van het Corps Lêgislatif voor het departement van de Boven-IJssel. Nog vóór zijn zittingstijd geheel om was, kwam de functie door de opheffing van de Hollandse departementen tijdens de restauratie in Frankrijk (1814) te vervallen
C.H. Ver Huell trad evenals zijn broeder op elfjarige leeftijd in militaire dienst, aanvankelijk als kadet bij het regiment Acronius. Weldra bleek, dat hij zich meer tot de zeedienst voelde aangetrokken, en in 1779 bezorgde men hem een plaats als adelborst in dienst van de Admiraliteit van Amsterdam. In 1780 benoemd zijnde tot commandeur der soldaten, werd hij in 1781 aangesteld tot luitenant te zee. Na achtereenvolgens tot kapitein-luitenant (1793) en kapitein ter zee (1795) te zijn bevorderd, nam hij kort na het uitbreken der omwenteling zijn ontslag uit de zeedienst.
Ver Huell was van april 1786 tot december 1788 eerste officier aan boord van de "Dolphijn"
Vermoedelijk uitgereikt aan de schippers van een convooi en na afloop weder ingenomen
Na zijn ontslag uit de zeedienst leefde Ver Huell ambteloos in zijn geboorteplaats Doetinchem, alwaar hij op 30 september 1802 in de magistraat werd benoemd.
Ingevolge het op 25 juni 1803 gesloten tractaat betreffende de militaire samenwerking tussen de Franse en Bataafse republieken , werd C.H. Ver Huell bij secreet Staatsbelsuit dd. 15 augustus 1803 benoemd tot commissaris van het Bataafse gouvernement bij de eerste consul Bonaparte met de tijdelijke rang van schout-bij-nacht. De 25ste brumaire an XII (17 november 1803) stelde Bonaparte hem aan tot commandant en chef van de Bataafse flottilje. Nadat het plan tot een expeditie naar Engeland ten gevolge van het uitbreken van de derde coalitie-oorlog was afgesprongen, keerde Ver Huell begin september naar Holland terug om de functie van secretaris van staat voor de Marine, waartoe hij inmiddels was benoemd, te aanvaarden
Op de oude omslag staat geschreven " Lettre et mémoire écrite pendant ma première mission à Paris 1803 no. 6". Bevat o.a. verslagen van gesprekken, gehouden met de Eerste Consul
Op de omslag staat geschreven " Lettres et ordres du premier Consul de la République Française et après de l'Empereur Napoléon premier". De brieven zijn genummerd van 1 tot en met 12, doch niet in chronologische volgorde. Denummers 1,2,5,6,7,9 en 11 ontbreken. Twee brieven zijn respectievelijk gedateerd 26 germinal en 11 floréal an XI. Toen was Ver Huell nog niet in functie. Ook de inhoud van de brieven wijst op het jaar XII (1804).
De betreffende registers ontbreken.
Ver Huell vertrok 23 november 1804 naar Parijs en keerde 12 februari 1805 uit Parijs te Duinkerken naar het flottilje terug
Bevat brieven, niet opgenomen in register D, zie inv.nr. 90
Met los in de delen een korte inhoud van de geregistreerde stukken
Zie inv.nrs. 87-89 en 92-93. De inhoudsopgave van orderboek B is onvolledig en loopt slechts tot 1804 december 17
Ver Huell werd 10 augustus 1804 benoemd tot lid vanhet Legioen van Eer
Twwe van deze stukken zijn afkomstig uit een verloren gegaan pakket, dat tot opschrift droeg; " Invitatie van wege zijne K. Majesteit tot het sacre en Couronnement no. 93 "
Afkomstig uit een verloren gegaan pakket met opschrift: "Betreffende de schadevergoeding aan het D.L. Huis van Oranje. - papieren relatief mijne missie daaromtrent in 's Hage in Augustus 1804
Bevat gegevens betreffende de seinen, in gebruik bij het Bataafse flottilje, naamlijsten van de officieren van het flottilje, etc. In dit deeltje zijn tevens opgenomen (doch niet in de index vermeld) een algemeen overzicht van de schepen, behorende tot de flottiljes op de reden en havens van het Noorden en een naamlijst van de officieren en aspiranten, deel uitmakend van de generale staven van deze flottiljes, vermoedelijk uit de tijd, dat Ver Huell algemeen bevelhebber van de reden en havens van het Noorden was. Zie inv.nr. 268 e.v.
Oorspronkelijk het zelfde merk als inv.nr. 71
Gewijzigd exemplaar van inv.nr. 72. Hierin los enige aantekening van Ver Huell, enige tabellen en een briefje, gericht aan Ver Huell als commandant van de rechtervleugel van het (Keizerlijke) flottilje
C.H. Ver Huell werd bij Staatsbesluit van 20 mei 1805, no. 30 benoemd tot secretaris van staat voor de Marine. Hij aanvaardde die functie echter eerst op 16 september 1805. Onder het Koninkrijk Holland was zijn officiële titel minister. In december 1806 werd hem de maarschalksrang verleend. Bij Koninklijk decreet van 7 december 1807, no. 6 werd hij tot gezant te St. Petersburg benoemd
De oude omslag draagt het opschrift: "Sept lettres du Roi Louis lorsqu'il était comme Prince en Hollande Commandant en chef de l'armée du Nord..". Vier brieven ontbreken
De oude omslag draagt het opschrift: "69 lettres du Roi Louis depuis le 10 Juin anno 6 jusqu'au 9 Novembre 1807.". De brieven zijn genummerd en gedeeltelijk overgenummerd. De inhoudsopgave is onvolledig en loopt slecht tot 1806 oktober 21
Enige rekesten zijn niet aan Ver Huell gericht, doch vermoedelijk door de betreffende autoriteiten aan hem in originali doorgezonden
De oude omslag draagt het opschrift: "Brieven aan Zijne Keizerlijke Hoogheid Prins Louis en thans koning van Holland"
Lijst van stukken, uit Boulogne en Ambleteuse gekomen Lijst van effecten der emolumentenkas en hun waarde op 1 januari 1806 lijst van stukken door de minister in blanco getekend
Op de rugzijde staat geschreven: "Missive van den Commandant van Scheveningen en antwoord van den Domine"
Napoleon, ontevreden met het bestuur van de Raadspensionaris, greep diens oogziekte als voorwendsel aan om Schimmelpenninck in februari 1806 te doen verzoeken een vertrouwd iemand naar Parijs te zenden - bij voorkeur de admiraal Ver Huell - ten einde zich met de Keizer te onderhouden omtrent een duurzame inrichting van het Hollandse staatsbestuur. Ver Huell tot deze zending aangewezen, keerde eind maart terug met het bericht, dat de Keizer een van zijn broers in een monarchaal bewind over ons land wenste te stellen. 19 april 1806 vertrok Ver Huell aan het hoofd van een buitengewoon gezantschap andermaal naar Parijs om te trachten de Keizer van dit voornemen af te brengen. Zoals te voorzien was, bleeft deze poging vruchteloos. 23 mei 1806 ondertekenden de vertegenwoordigers van de Bataafse republiek te Parijs het tractaat, waarbij de Keizer genadiglijk in de door hen verzochte benoeming van prins Lodewijk Napoleon tot erfelijk, constitutioneel Koning van Holland toestemde. 5 juni 1806 aanvaardde prins Lodewijk Napoleon het hem in een plechtige audiëntie bij de Keizer opgedragen Koningschap. Ver Huell, door de nieuwe Koning belast met het voorlopig bewind vóór diens overkomst, kwam 9 juni 1806 in Den Haag aan, alwaar negen dagen later de Koning met zijn gezin arriveerde
Bevat o.a. verslagen van gesprekken met Schimmelpenninck, Talleyrand en keizer Napoleon I
Op het pak staat eigenhandig door Van Huell geschreven: "Hoogst belangrijke stukken betreffende de komst van Lodewijk Napoleon in Holland, welke ten duidelijksten aantonen, hoe verkeer men mij zoude verdagt houden, als of ik niet alles soude aangewend hebben om deze gewigtige époque te hebben afgeweerd. En behoren tot mijnen historiesche beschrijving van mijne lotgevallen". Zie inv.nr. 284
Hierbij een missive van de Staatsraad aan de Raadpensionaris d.d. 1806 juni 10. Op die datum was de functie van Raadpensionaris vervallen. Nadat Schimmelpenninck op 4 juni had geabdiceerd, fungeerde tot Ver Huell's terugker als waarnemende Raadpensionaris, de voorzitter van de Staatsraad
C.H. Ver Huell, in december 1807 benoemd tot gezant bij de Keizer van Rusland en zich naar zijn nieuwe post op weg begeven hebbende, ontving te Frankfurt aan de Main zijn aanstelling tot ambassadeur te Parijs, alwaar hij in januari 1808 aankwam. Hoewel zijn functie tengevolge van de inlijving van het koninkrijk Holland bij het Franse keizerrijk kwam te vervallen, bleef men Ver Huell te Parijs min of meer als ambassadeur beschouwen
Na de landing van de Engelsen in Zeeland kreeg Ver Huell op 19 augustus 1809 bevel om zich onverwijld uit Parijs naar Holland te begeven ten einde de maarschalk De Winter in het commando van 's-Konings zeemacht op de Maze en de Zeeuwse stromen te komen vervangen. 7 november 1809, dus nog vóór de aftocht van de Engelsen werd Ver Huell gelast het commando over te geven aan de schout-bij-nacht H.A. Ruysch, en zich via het Loo, waar de Koning vertoefde, naar zijn gezantschapspost terug te begeven
C.H. Ver Huell werd 3 augustus 1810 benoemd tot lid van de " Conseil pour les affaires de Hollande ", ingesteld met het doel om de administratieve inrichting van het ingelijfde gebied voor te bereiden, en door de Keizer aangewezen tot voorzitter van de sectie Oorlog en Marine. Na de definitieve regling van de bestuursinrichting van de Hollandse departementen, bij welke regeling op de adviezen van de Raad allerminst was gelet, werd deze bij Keizerlijk decreet van 29 oktober 1810 ontbonden verklaard
Bij Keizerlijk decreet van 12 december 1810 werd het Hollandse zeeofficierencorps ingelijfd bij het Franse, en ging Ver Huell als vice-admiraal in Franse dienst over (op aandrang van de Keizer had Lodewijk Napoleon bij decreet van 4 februari 1810 de maarschalksrang afgeschaft). In het begin van 1811 werd Ver Huell aangesteld tot algemeen bevelhebber van de reden en havens van het Noorden, en vestigde zijn hoofdkwartier te Hamburg
Ver Huell werd 29 april 1812 aangesteld tot commandant en chef van het eskader voor Texel in de plaats van de admiraal De Winter, die niet lang daarna (12 juni 1812) te Parijs overleed. Bij Keizerlijk decreet van 7 april 1813 werd hij tot inspecteur-generaal van de kusten van de Noordzee en groot-officier van het Keizerrijk benoemd
Deze stukken zijn vermoedelijk in het bezit van Ver Huell geraakt, toen hij De Winter opvolgde, en bij zijn vertrek uit Den Helder in 1814, mede naar Frankrijk verhuisd
Bij het uitbreken van de omwenteling in november 1813 verklaarde Ver Huell Den Helder en onderhorigheden in stat van beleg en nam het opperbevel van zee- en landmacht op zich. Hij handhaafde zich in zijn commando, totdat hij, na de troonsafstand van Keizer Napoleon I, van het nieuwe Franse gouvernement order ontvangen had om de forten en het eskader aan de Hollandse regering over te geven. De officiële capitulaie geschiedde op 4 mei 1814. Na vergeefs zijn diensten aan de Souvereine Vorst te hebben aangeboden, scheepte Ver Huell zich de 9e mei met zijn staf naar Frankrijk in
Op het pak staat eigenhandig door Ver Huell geschreven: "Correspondance officielle et sommation relatief au Fort La Salle et l'escadre au Texel". Zie ook inv.nr. 286
In Frankrijk teruggekeerd, werd Ver Huell kort daarop benoemd tot inspecteur-generaal der marine. Hij verloor deze post in 1816, doordat deze werd opgeheven, en nam nog in hetzelfde jaar ontslag als vice-admiraal
Ver Huell, in 1815 als Fransman genaturaliseerd, werd 5 maart 1819 verheven tot Pair van Frankrijk en had als zodanig van rechtswege zitting in de Kamer der Pairs
4 maart 1831 werd Ver Huell door Louis Philippe benoemd tot Frans gezant te Berlijn. Nog voor hij zich evenwel herwaarts had begeven, werd deze benoeming op grond van diplomatieke overwegingen weer ingetrokken
Eigenhandig geschreven door Ver Huell, gedeeltelijk in het Hollands, gedeeltelijk in het Frans, met enige losse bladen, behelzende: "Verhaal van hetgeen is voorgevallen op den 5 Augustus 1781 aan boord van het fregat Argo"; "Vervolg van mijn verblijf in de colonie Demerary": "Apologie. Staat, waarin ik mij bevond in 1803". Zie ook inv.nr. 228
Eigenhandig geschreven in het Frans
Eigenhandig geschreven. Hierin los enige bladen en een brief met opschrift: "Hoogst merkwaardige brief van de minister Van der Hoop in antwoord op mijn brief aan de Prins van Oranje in April 1814 etc."
De oude omslsag draagt het opschrift:"Manuscript et pensées divers sur ma naturalisation comme Français et de ma note biographique"
Blijkens aantekening van de "maitre de requêtes" is het majoraat op verzoek van de stichter bij Koninklijk ordonnantie van 2 november 1835 opgeheven
Op de oude omslag staat eigenhandig door Ver Huell geschreven: " Brieven van mijn dierbare geliefde ouders van de eerste aanvang van mijn militaire loopbaan in de zeedienst ". Hierbij enige brieven, gericht aan zijn broer Joost Ver Huell en aan de beide broers gezamenlijk
Bij Koninklijke ordonnantie van 1 juli 1842 werd aan Charles Rougeot, door de admiraal geadopteerd zijnde, toegestaan zijn achternaam te verandere in Ver Huell
Hierbij "Tableau des forces navales de la République des Provinces Unies des Pays Bas 1668-1786", door P.A. Dumont-Pigalle
Hierbij enige brieven, door derden aan Van Kinsbergen gericht, waarvan niet blijkt hoe zij in het bezit van Ver Huell zijn geraakt, en kopie van een briefwisseling van Van Kinsbergen met de Raadpensionaris betreffende het weder in dienst treden van eerstgenoemde