Katoenfabriek De Phoenix een grote flop 

Katoenfabriek De Phoenix
27 juli 2020

Belgische textielhandelaren werden na 1830 met subsidies naar Nederland gelokt. Van de fabrieken die zo in Haarlem terechtkwamen werd veel verwacht, maar ze waren niet allemaal een succes. De Phoenix werd een fiasco.

Computer handschriften laten lezen

In het project ‘De ijsberg zichtbaar maken’ (zie de pagina handschriftherkenning) wordt computers geleerd handschriften te lezen. Om te oefenen in het ontcijferen van verschillende handschriften plukt de computer willekeurige pagina’s uit gescande archiefstukken van het Nationaal Archief en het Noord-Hollands Archief.

Haarlems weiland voor Belgische textielfabriek

Op een gescande notariële akte is te zien dat de stad Haarlem in 1834 een weiland beschikbaar stelde aan twee textielfabrikanten uit Gent. Ze mochten er een fabriek op zetten. Dat is opvallend, want toen België zich in 1830 afscheidde, was het stadsbestuur uitgesproken negatief over de Belgen. Het zag de opstand als een ‘trouwelooze afval van dat wispelturig volk’. Maar de onafhankelijkheid plaatste Nederland wel voor een dilemma: wat moest de bloeiende Belgische textielindustrie vervangen? Die was immers belangrijk voor het handelsverkeer met de kolonie Nederlands-Indië, het huidige Indonesië.

Textielindustrie als oplossing

Koning Willem I steunde een plan om Belgische en Engelse textielfabrikanten naar Nederland te lokken met subsidies en garanties. Het zou een oplossing zijn voor alle problemen: het zou pauperisme– de armoede in Nederland–bestrijden worden én de schatkist spekken. Vanuit Nederland kon textiel makkelijk geëxporteerd kunnen worden naar Indië, terwijl concurrenten uit andere landen daar hoge invoertarieven moesten betalen. En zo werden drie Belgische textielfabrikanten in Haarlem onthaald: Poelman, Prévinaire en Wilson. 

Haarlemse arbeiders

Poelman startte in 1834 zijn katoenspinnerij en -weverij de Phoenix. De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), de opvolger van de VOC en voorloper van ABN AMRO, beloofde stoffen af te nemen. Nu kon het succes beginnen. 
Die hoop werd al snel de grond in geboord. De historicus Frans Messing beschreef in zijn proefschrift genadeloos wat de Belgische textielfabrikanten in Haarlem, ooit een bloeiende textielstad, aantroffen: ‘een ondervoede, fysiek verzwakte en geestelijk gedegenereerde bevolking’; ‘Geschoolde arbeiders waren er niet. Het werken had men verleerd’; ‘De handen der Haarlemse arbeiders stonden links.’

Onbekende stempels

De weefsels van Phoenix konden de concurrentie niet aan met de betere en goedkopere stoffen uit Manchester. Er kwamen klachten over de kwaliteit van Poelman en rekeningen werden niet op tijd betaald. Maar het werd nog erger.
Dat de Phoenix zonder geschoolde arbeiders toch opvallend grote hoeveelheden weefsels leverde, wekte argwaan. Bij een keuring in 1837 werden kwaliteitsverschillen tussen de weefsels ontdekt. Bovendien stonden op sommige doeken onbekende stempels. Het bleek dat Poelman weefsels uit Engeland importeerde en die vervolgens als eigen werk aan de NHM leverde. Dat was goedkoper dan zelf de doeken maken. Nadat de NHM de zwendel ontdekte, moest Poelman vertrekken. 

Handenvol geld

Niet lang daarna werd de Phoenix overgenomen. In 1842 kwam de fabriek in handen van Prévinaire, een van de andere Belgische textielfabrikanten die naar Haarlem was gelokt. Voor de werkgelegenheid steunde de NHM het bedrijf nog tot 1848. De steun, later ook wel geldverslindende filantropie genoemd, had niets opgeleverd, was de wrange conclusie van Frans Messing: rond 1850 waren de economische vooruitzichten in Haarlem weer even somber als twintig jaar eerder.

Haarlemsche Katoenmaatschappij

In 1875 werden de Phoenix en Prévinaire, die ondertussen ook de ‘machinarij’ van Wilson had overgenomen, omgedoopt tot de Haarlemsche Katoenmaatschappij. Twaalf jaar later werd de weverij De Phoenix gesloten, het fabrieksgebouw geveild en gedeeltelijk gesloopt. Het resterende deel brandde in 1891 af. De Haarlemsche Katoenmaatschappij beleefde nog wel een nieuwe bloeiperiode en bleef bestaan tot de Eerste Wereldoorlog. Maar de Phoenix, die handenvol geld kostte en geen dag rendabel was, is nooit uit haar as herrezen.