Instelling: Beschikking van de tijdelijk voorzitter van de ministerraad van 28 juli 1922, nr. 286 Kabinet M.R. Samenstelling: voorzitter tot mei 1924 E.P. Westerveld (PTT), daarna A. van Doorninck (Financiën); secretaris tot mei 1924 is A. Mastenbroek (Sociale Zaken), daarna W.P. Palm (Centraal Bureau van Voorbereiding voor Ambtenarenzaken). Taak: Zoeken naar mogelijkheden tot bezuiniging bij de buitendiensten van de departementen. Rapporten: diverse rapporten. Opheffing: beschikking van de voorzitter van de ministerraad van 29 oktober 1931, nr. 361, Kabinet M.R.
Zie ook inv.nr. 3184
Instelling: beschikking van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 4 september 1924. Samenstelling: voorzitter G. Seret (?), secretaris E. Weber (PTT); leden zeer wisselend. Taak: onderzoek naar mogelijke bezuinigingen op de diensten van de Scheepvaart-inspectie, de Havenarbeidinspectie, het Loodswezen en andere op de scheepvaart betrekking hebbende diensten en administraties. Rapporten: diverse rapporten. Opheffing: opheffingsvergadering van 10 december 1928.
Instelling: gemeenschappelijke beschikking van de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid en de minister van Financiën van 7/15 februari 1924, nr. 452/125, afdeling A.V./Gen. Thes. Samenstelling: voorzitter A.C.A. van Vuuren (Tweede Kamer); secetaris H.A.C.L. Barentsen (Financiën); leden A. van Doorninck (Financin), J. Korndörffer en K. Lindner (Rijksverzekeringsbank), A.C.G. Tydeman (Rijkspostspaarbank) en D.P. Moll (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds). Taak: 1e zoeken naar een rationele verdeling van de lasten die uit hoofde van de financiering van de Ouderdoms-, Invaliditeits- en Pensioenwet, als mede van de rente en aflossing van de crisisleningen op de staatsfinanciën drukken; 2e zoeken naar een beleggingsveld (voor een eventueel te vormen centrale beleggingsdienst) voor de Rijksverzekeringsbank, de Rijkspostspaarbank, de Postcheque en Girodienst en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Rapporten: 1e: 21 maart 1925 en 2e: 11 februari 1927. Opheffing : ?
Instelling: installatie op 7 december 1936 van de Commissie zoals bedoeld in art. 9bis van de Wet (op het Werkloosheidssubsidiefonds) van 4 maart 1935, Stb. 76. Samenstelling: voorzitter J.B. Kan (Raad van State); secretaris G.W. Toebes (?); leden D.G. Draaijer (Sociale Zaken), A. Vogel (Financiën), W. Drees (Tweede Kamer), H.J. van Voorst tot Voorst (GS Gelderland), T. Heukels (GS Zuid-Holland), W. Wagenaar (Tweede Kamer), C.G.C. Quarles van Ufford (gem. Apeldoorn) en J.G. Ramakers (gem. Breskens). Taak: adviseren over de (objectieve en subjectieve) bijdragen aan gemeenten uit het fonds. Het Rijk stort een bijdrage in het fonds en de gemeenten doen dit door het afstaan van een deel van hun belastingheffingen, waarna herverdeling aan gemeenten plaatsvindt. Rapporten: diverse adviseringen. Opheffing: in of na 1941.
Instelling: Koninklijk besluit van 8 november 1915 op voordracht van de minister van Financiën van 5 november 1915, nr. 84 afdeling Kabinet. Samenstelling: voorzitter T.H. de Meester (Pensioenraden), vanaf 21 januari 1920 G.C. von Weiler (Financiën); secretaris A.L. Scholtens (Financiën); leden J.N. Elenbaas (GS Zeeland), T.G. den Houten (Volksgezondheid), J.C. Mulder (Pensioenfondsen), J.P. Suijling (RU Utrecht), N.G. van Taack tra Kranen (Pensioenraden), L.J.A. Trip (Financiën), B. Turksma (gem. Amsterdam), G.C. von Weiler (Financiën), W.P. Zeilmaker (PTT). Taak: ontwerpen van een meer uniforme regeling voor het pensioenrecht van de burgerlijke ambtenaren en andere groepen van niet-militaire pensioengerechtigden. Rapporten: in 1919. Opheffing: 1920 (in ieder geval na 21 januari).
Instelling: ? Samenstelling: voorzitter en secretaris van de hoofdcommissie D. Kooiman en A.J. Rosman (beiden Binnenlandse Zaken); voorzitter van de subcommissie A. Vogel (Financiën). Taak: subcommissie onderzoekt een betere regeling voor de verrekening van onderwijskosten tussen het Rijk en gemeenten en tussen gemeenten onderling. Rapporten: diverse adviseringen. Opheffing: ?
Zie ook inv.nr. 925.
In het Duits.
Zie ook inv.nr. 3783.
In deze rubriek zijn stukken beschreven, die in mei 1940 zijn achtergelaten door de naar Engeland uitgeweken secretaris-generaal jhr.mr. A.M.C. van Asch van Wijck, sinds 22 oktober 1937 tevens directeur-generaal van de Administratie der Belastingen a.i.
Nadat in voorgaande jaren aandrang uit de Tweede Kamer tot reorganisatie van de dienstvakken onder het ministerie van Financiën was aangedrongen is de commissie van advies inzake de samensmelting der dienstvakken van Directe Belastingen en van de Registratie ingesteld bij besluit van de minister van Financiën van 14 april 1919 Kabinet en Secretarie No. 150. Tot lid en voorzitter werd benoemd dr. E.J. Beumer, lid van de Tweede Kamer, tot leden F. Bartelink, directeur der Registratie en Domeinen te Maastricht, C.R. Drossart Bentfort, hoofdambtenaar bij de gemeente-belastingen te Rotterdam, C.W. Bodenhausen, directeur gemeente-belastingen te Amsterdam, H. de Jong, inspecteur der Registratie en Domeinen te Arnhem, O.C. Ligtenberg, inspecteur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen te Eindhoven, mr. P.J. Oud, lid van de Tweede Kamer, A. Volkmaars, inspecteur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen te Rotterdam, E.J.A. Weygers, inspecteur van het Kadaster en hoofd van de afdeling Hypotheken en Kadaster bij het ministerie van Financiën, en tot lid en secretaris mr. J.F. Dijkstra, advocaat en procureur te Den Haag. Het lid Bodenhausen kreeg bij beschikking van 7 juli 1921 eervol ontslag met het oog op zijn vertrek naar Nederlands-Indië. De secretaris werd bij beschikking van 28 mei 1919 afdeling Kabinet en Secretarie Nr. 125 ingaande 1 juni eervol en opgevolgd door mr. E. Broens. Deze werd bij beschikking van 14 juni 1920 afd. Kabinet en Secretarie nr. 141 ingaande 1 juli eervol ontslagen en bij beschikking van 22 juli 1920, afd. Kabinet en Secretarie nr. 133 ingaande 1 augustus opgevolgd door mr. A.H. Seylhouwer, advocaat te Amsterdam. De Commissie is op 22 mei 1919 geïnstalleerd door de minister van Financiën. Klad en concept van het verslag maken deel uit van het archief, een exemplaar van het gedrukte rapport is beschikbaar in de Collectie Drukwerk bij het Nationaal Archief, NL-HaNA 2.22.15, als inv.nr. 4373. Uit de correspondentie van de secretaris blijkt dat het verslag onder geleidebrief van de commissie kort na 23 oktober 1923 aan de minister is toegezonden. De secretaris meldde op 23 oktober 1923 aan de voorzitter dat hij zonder diens tegenbericht het commissie-archief gelijktijdig met de verzending van het verslag per spoor aan de minister zou opsturen.
De commissie bepleitte een fusie van het dienstvak der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen met dat van de Registratie, zonder daarbij een uitzondering te maken voor de Invoerrechten en Accijnzen. Die fusie zou fasegewijs moeten verlopen: eerst zou de wet- en regelgeving in de beide dienstvakken voor de aanstaande fusie moeten worden aangepast, daarna zouden op het departement van Financiën de directie der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen en die van de Registratie moeten worden samengevoegd, waarna vervolgens de versmelting van de twee uitvoeringsapparaten in den lande vorm zou moeten krijgen. Van die aanbevelingen van de commissie is feitelijk alleen de samenvoeging van de departementsdirecties tot het Directoraat-Generaal der Belastingen gerealiseerd, per 1 januari 1926. De fungerend hoofddirecteur Directe belastingen, Invoerrechten en Accijnzen J.H.R. Sinninghe Damsté (1881-1960) werd bij die gelegenheid directeur-generaal van de Administratie der Belastingen.
Voor het overige riep het rapport van de commissie-Beumer zoveel weerstand en kritiek op, dat uiteenlopende vervolgcommissies zich over de fusiekwestie op lager niveau hebben gebogen.
Zie ook inv.nr. 2400.
Nog eer de Commissie-Beumer zijn rapport had overgelegd, werd bij beschikking van 14 februari 1923 nr. 141 Generale Thesaurie een commissie ingesteld die binnen het dienstvak der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen (DBIA) naar bezuinigingsmogelijkheden moest speuren. De commissie bestond uit A. Volkmaars, directeur DBIA te Amsterdam, J. Takken verbonden aan het ministerie van Financiën en de externe organisatie-adviseurs V.W. van Gogh en E. Hijmans. De instellingsbeschikking van de commissie is zover nu bekend in origineel noch afschrift overgeleverd, zodat de precieze taakomschrijving niet bekend is. De commissie lijkt zich, te oordelen naar haar sporen in het archief van de Centrale Reorganisatie Commissie (NL-HaNA 2.01.48 inv.nr. 4149 en 4157), vooral te hebben toegelegd op vereenvoudiging van de comptabele voorschriften, waarvoor zij onder geleidebrief van 22 september 1925 nr. 602 een uitgewerkt voorstel indiende, en vervolgens op een voorstel tot wijziging van de wet op de Inkomstenbelasting 1914. Voorzover zij ultimo 1925 nog werkzaamheden te verrichten overhad, zijn die begin 1926 overgenomen of afgehandeld door de Reorganisatie-Commissie voor de dienst der Belastingen (Commissie-Jansma). De commissie Van het archief van de Commissie-Volkmaars zijn slechts enkele brokstukken overgebleven. Zie ook inv.nr. 4415.
Toen de aanbevelingen van de commissie-Beumer (1923) op aanmerkelijke weerstand waren gestoten, besloot de minister van Financiën tot een salami-tactiek door het besluit om de inning van de Vermogensbelasting en de Verdedigingsbelasting I, die tot dusver door de ambtenaren van de Registratie was behartigd, over te hevelen naar de Directe Belastingen. De daarvoor benodigde voorbereidingen moesten in kaart worden gebracht door de commissie die bij beschikking van 20 februari 1925 nr. 77 (Kabinet en Secretarie) werd ingesteld. De commissie bestond uit J.M. van der Minne, directeur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen (DBIA) te Groningen, lid en voorzitter, D. Voûte, hoofd van de afdeling Registratie, Hypotheken en Vermogensbelasting van het ministerie van Financiën, lid en secretaris, en C.M. Moolenburgh, inspecteur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te Delft, lid. Oorspronkelijk moest de commissie voor 1 juni 1925 haar voorstellen voorleggen. Die termijn werd met een maand verlengd, maar op 25 juni kon zij nog slechts een tussentijds verslag indienen. Uiteindelijk heeft de commissie haar eindverslag onder geleidebrief van 26 augustus 1925 ingediend.
Op het titelblad van de agenda wordt weliswaar gesuggereerd dat deze agenda die van de ‘Fusie-Commissie’ (Commissie-Beumer) is, maar de agenda is zonder twijfel gebruikt voor de registratuur van de Commissie-Van der Minne.
De agendanummers 8, 9, 18, 21, 24, 28, 32, 35, 39-41 niet aangetroffen. Agendanummer 27 is een concept van tussentijds verslag van 25 juni 1925.
Voor de commissie-Volkmaars zie inv.nrs. 4390-4391. Van de commissie Van den Hurk, belast met onderzoek omtrent bezuinigingsmaatregelen bij het dienstvak der Registratie en Domeinen, zijn geen bescheiden aangetroffen.
De geretourneerde ingevulde formulieren niet aangetroffen.
De Reorganisatie-Commissie voor de Dienst der Belastingen werd ingesteld bij resolutie van de minister van Financien 4 feb 1926 nr. 111 Generale Thesaurie en opgeheven bij resolutie van de minister van Financiën 23 december 1929 nr. 118 Generale Thesaurie m.i.v. 1 januari 1930. De commissie diende, nu de leiding van het dienstvak der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen en dat van de Registratie op departementsniveau in één hand waren gelegd, nl. van de directeur-generaal der Belastingen, maatregelen voor te bereiden om de ambtenaren van beide dienstvakken samen te brengen in een nieuw. Voorzitter was T.K. Jansma, directeur Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen (DBIA) te Arnhem, secretaris J. de Willigen, lid en vice-voorzitter P.L.A Adriani, hoofdinspecteur der Registratie en Domeinen en leden de onafhankelijke organisatie-adviseurs E. Hijmans en V.W. van Gogh. De commissie bracht in juli 1927 een rapport uit over de inrichting van de belastingdienst, waarin o.m. werd aanbevolen om een in 1926 in Amsterdam gehouden proef tot samenvoeging van de kantoren van de DBIA met die van de Registratie en Successie te herhalen in Alkmaar. Het rapport van de commissie leidde tot flinke onrust onder de betrokken ambtenaren en op het ministerie. De commissie bracht in 1929 over een ander aspect van zijn opdracht nog rapport uit, maar werd niet in de gelegenheid gesteld om haar totale opdracht tot een einde te brengen.
Betreft de verbalen van 23 feb 1924 nr. 59 (Personeel), 7 november 1925 nr. 175 (Personeel), 9 januari 1925 nr. 83 (Personeel), 26 mei 1925 nr. 86 (Personeel), en losse stukken, 1921-1925, in 1926 gelicht en onder geleidebrief ter beschikking gesteld van de commissie-Jansma, maar niet teruggeplaatst in het chronologische ministeriearchief.
Dossier 128 in de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 125 en 126 van de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 154 in de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 127 in de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 91 in de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 118 in de plaatsingslijst inv.nr. 4430.
Dossier 61 in plaatsingslijst inv.nr. 4430 maar niet als archiefexemplaar gemerkt.
Dossier 116 in plaatsingslijst inv.nr. 4430 maar niet als archiefexemplaar gemerkt.
Behelst een lijst van dossiers genummerd 1-182, waarvan maar sporadisch identificeerbare eenheden zijn aangetroffen, zie voorgaande nummers. Dossier 182 bevatte ‘Correspondentie’, notulen van de Commissie worden in de lijst niet genoemd.
Bij zijn besluit van 12 juli 1928 no. 230 Kabinet droeg de minister van Financiën aan enkele ambtenaren op om in enkele Europese landen een onderzoek in te stellen naar de inrichting van de dienst der invoerrechten en accijnzen en met name ook aan de daarmee verbonden kosten, alsmede om te adviseren of het wenselijk zou zijn in Nederland de heffing van invoerrechten en accijnzen aan een apart dienstvak op te dragen, zowel vanuit belastingtechnisch als kostenperspectief. Met die opdracht werden belast het hoofd van de afdeling Invoerrechten van het ministerie L. Meijers, de bij het departement gedetacheerde administrateur, naderhand hoofd van de afdeling Personeel van het DG belastingen en hoofd van de Centrale Directie van dat DG, tenslotte ingaande 1 januari 1930 secretaris-generaal van het ministerie A.M.C. van Asch van Wijck, de directeur van Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen (DBIA) te Rotterdam J.B. van den Dries en diens evenknie te Den Haag, naderhand Den Bosch T.K. Jansma, met als secretaris de inspecteur der DBIA Accijnzen te Hansweert, naderhand te Den Haag M.J.H. Smeets. Op 18 januari, kort nadat hij secretaris-generaal was geworden, werd Van Asch van Wijck eervol ontheven van zijn taak en werd in zijn plaats benoemd H. Postma, administrateur bij het ministerie, en W.F. Caron, inspecteur der DBIA bij het ministerie, naderhand inspecteur bij het Bureau Controle van de Generale Thesaurie. De ‘delegatie-Meijers’, zoals de opdrachtnemers werden aangeduid, verrichtte in januari 1929 in Duitsland en in januari 1930 in België het gevraagde onderzoek en bracht op 19 juli 1930 haar rapport uit, waarin de delegatie zich in meerderheid uitsprak vóór de wenselijkheid om de heffing van invoerrechten en accijnzen aan een afzonderlijk dienstvak op te dragen en de andere belastingen, directe en indirecte, in een tweede dienstvak samen te brengen. Eén lid, Jansma, was het met die conclusie niet eens maar bleef bij het standpunt dat de door hemzelf voorgezeten Reorganisatie-Commissie voor den Dienst der Belastingen al in 1927 had ingenomen, nl. dat te bestaande dienstvakken der DBIA enerzijds en dat der Registratie en Successie anderzijds, in elkaar geschoven konden worden. Wel stelde Jansma dat, indien het oordeel van ‘zijn’ commissie door de minister niet werd overgenomen, hij met het voorstel van de ‘delegatie-Meijers’ kon instemmen.
Het handschrift van de agenda-inschrijvingen is niet dat van de secretaris van de delegatie, M.J.H. Smeets. Zie inv.nr. 4433.
Zie inv.nr. 4432
De stukken zijn blijkens de bijschriften althans voor een deel de exemplaren van voorzitter Meijers zelf.
Afkomstig van de directeuren-generaal van de Administratie der Belastingen J.H.R. Sinninghe Damsté, q.q. en in vroegere kwaliteit als hoofd van de afdeling Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen (DBIA) van het ministerie en als lid van de Centrale Reorganisatie Commissie (CRC), en jhr.mr. A.M.C. van Asch van Wijck, q.q. en in kwaliteit als secretaris-generaal van en voorgaande functies bij het ministerie van Financiën.
Voor de Centrale Reorganisatie Commissie zie rubriek 21.01 (inv.nrs. 4142-4198).
Bevat: aantekeningen van J.R.M. Sinninghe Damsté bij het rapport van de Commissie-Beumer, z.j.; brief namens de secretaris-generaal van Financiën ondertekend door hoofd Kabinet en Secretarie E. Snoeck aan de hoofdambtenaren, i.c. Sinninghe Damsté als hoofd Directe belastingen, Invoerrechten en Accijnzen om rapport op de vraag hoe alle andere belastingheffingen tot één dienstvak kunnen worden verenigd wanneer de Invoerrechten en Accijnzen zouden worden losgemaakt van de Directe Belastingen, 1924, met bijschrift van Sinninghe Damsté van 7 april 1930 dat de antwoorden op die vraag niet in het archief voorhanden zijn; en verslag van de bespreking over het ‘fusierapport’ van de minister van Financiën op 2 februari 1925 met heren Hoetink, Oud, Van den Hurk, Takken, Bungenberg de Jong, Klein, Van den Dries, Laman de Vries (secretaris-Generaal), Van Wieringen en Volkmaars, doorslag bestemd voor Sinninghe Damsté.
Het rapport ‘Bouw van den Belastingdienst’ in inv.nrs. 4419 en 4444.
Pagina 1 ontbreekt.
De commissie van advies ingesteld bij beschikking van de minister van Financiën van 23 april 1938 afd. Kabinet nr. 133, diende te adviseren over uiteenlopende belastingthema’s
T. Pfeil,
Op gelijke voet, De geschiedenis van de Belastingdienst, z.pl. 2009, p. 240 noemde als jaar van instelling 1936, maar dat is het instellingsjaar van de commissie-Boddenhausen I, zie daarvoor inv.nrs. 2405A en 2406-2410. :A 1. Is het wenschelijk en hoe is het uitvoerbaar om bij de heffing van de Inkomstenbelasting het zoogfenoemde bronnenstelsel te verlaten en over te gaan tot het zoogenaamde reëele stelsel of een ander stelsel?
A 2. Welke maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen, dat zooals thans voorkomt, iemand die zijn vermogen op regelmatige wijze belegt, een abnormaal hoog deel van zijn inkomen betaalt aan inkomsten- en vermogensbelasting?
B. Te adviseeren aangaande de naar voren komende vraagstukken op belastinggebied, omtrent welke de Minister een advies aan haar zal vragen.
De commissie bestond uit C.W. Bodenhausen (1869-1966), oud-vice-president van de Raad van Nederlands-Indië, als voorzitter, naar wie de commissie ook werd genoemd; de leden P.J.A. Adriani, hoofdinspecteur der Registratie te Amsterdam en kort daarop benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, H.F.R. Dubois, administrateur bij het ministerie van Financiën, P. Karmelk, inspecteur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen bij datzelfde ministerie, J. van der Poel, hoofdinspecteur der invoerrechten en accijnzen te Rotterdam, N.J. Polak, hoogleraar aan de Handelshogeschool te Rotterdam, H. Postma, administrateur bij het ministerie, J. Ridder, referendaris bij het ministerie, M.J.H. Smeets, inspecteur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen bij het ministerie, A.F.L. Stapel, gemeenteontvanger van Amsterdam, J. Takken, administrateur bij het ministerie, E. Tekenbroek, advocaat en accountant te Den Haag, en A. Vogel, administrateur bij het ministerie. Tot secretaris met adviserende stem werd benoemd H.J. Hofstra, inspecteur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen bij het ministerie en naderhand (1956-1958) minister van Financiën na de oorlog , en tot adjunct-secretaris W.B. Plantenga, ontvanger der registratie en domeinen te Den Haag. Bepaald werd dat het archief van de commissie bij haar ontbinding zou worden toegezonden aan het ministerie. Bij ministeriële beschikking van 3 april 1939 afdeling Kabinet nr. 139 werd secretaris Hofstra benoemd tot lid en secretaris, zodat hij sindsdien als volwaardig lid deelnam aan de werkzaamheden. Hofstra werd weliswaar op eigen verzoek ingaande 16 november 1939 eervol ontslagen uit zijn primaire ambtelijke functie bij het ministerie van Financiën maar bleef tenminste nog enige tijd werkzaam als lid-secretaris van de commissie. Met ondertekening ‘De secretaris, Hofstra’ zijn nog stukken uit 1940 vindbaar in inv.nr. 4483. De laatste ondertekende gestencilde stukken in dat nummer zijn door de adjunct-secretaris ondertekend (niet in 1936 zoals abusievelijk vermeld).
Op het titelblad ‘Commissie van Advies’. Het register is van oorsprong bedoeld geweest als indicateur, omdat in de laatste kolom de ‘map’ wordt aangeduid waarin de stukken werden opgeborgen. Deze mappenstructuur is echter niet intact gebleven.
Ingesteld in de plenaire vergadering van 5 oktober 1938.
Ingesteld in de plenaire vergadering van 5 oktober 1938.
Een correspondentie-agenda over 1940 is niet aangetroffen