De commissie werd ingesteld bij beschikking van de minister van Koloniën van 5 september 1932 nr. 23, vierde afdeling, mede namens de ministers van Economische Zaken en Arbeid en van Financiën. De commissie kreeg als taak de bestudering van maatregelen ter verkrijging van een betere economische samenwerking met Nederlandsch-Indië (in verband met de crisisomstandigheden). De commissie werd ontbonden bij beschikking van de minister van Koloniën van 23 februari 1934 nr. 4, vierde afdeling
Onder de papieren van Bruins werden ook stukken aangetroffen, welke in het archief van deze commissie behoren te berusten. Deze stukken zijn apart beschreven. Zie inventarisnummers 1016-1019
Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige leden: G.H. Crone, ir M.H. Damme, H.P. Gelderman C. Mzn, ir A. Groothoff, mr A.W. Hartman, W.P. Hillen, ir J.A. Kalff, Th. Ligthart, mr J.C.P. Loeff, secretaris, drs W. Reyseger, A.J. Schabeek, dr ir J.I.J.M. Schmutzer, dr Z.W. Sneller, mr M.P.L. Steenberghe, Ch. J.I.M. Welter. Aan de vergaderingen kon met raadgevende stem worden deelgenomen door dr H.M. Hirschfeld, L. Meyers en dr L.J. van der Waals
De commissie werd ingesteld bij besluit van de minister van Financiën van 30 december 1932 nr. 193, afdeling invoerrechten en accijnzen. Voor de onderscheidene produktengroepen werden acht subcommissies ingesteld. Bruins was gewoon lid van de commissie en tevens lid van de subcommissie "land- en tuinbouwproducten en voedings- en genotmiddelen", en van de subcommissie "andere artikelen". De commissie werd ontbonden bij besluit van de minister van Financiën van 25 juli 1935 nr. 245, afdeling invoerrechten
Overige leden: mr J. Gerritsz, dr H.M. Hirschfeld, ir G.A. Kessler, mr L.G. Kortenhorst, dr H.J. Lovink, voorzitter, L. Meijers, F.W.A.H. Paymans, secretaris, Sj. Wouda, buitengewoon lid
De commissie werd ingesteld bij besluit van de minister van Financiën van 4 mei 1933 nr. 159, afdeling Indirecte belastingen, mede namens zijn ambtgenoot van Koloniën. De commissie had tot taak de regering te adviseren over gevallen, die haar door de regering voorgelegd werden, voornamelijk inzake winstbelasting
Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige leden: A. Bax, secretaris, G.J. Boot, J.A. Deknatel, mr H.F.R. Dubois, J.A. Lagas, mr dr J.H.R. Sinninghe Damsté
De Electriciteitsraad werd in 1933 ingesteld door de minister van Waterstaat en was als volgt samengesteld: mr H.P.J. Bloemers, prof. Bruins, jhr. S. van Citters, J.D. Kramer (waarnemend secretaris), mr dr J.F. Schönfeld, prof. ir G.J.van Swaay, voorzitter en J. Weijland, secretaris. De raad had als taak de minister te adviseren over problemen betreffende de elektriciteitsvoorziening
De Economische Raad werd ingesteld bij K.B. van 8 juli 1932, Stbl. 346, met de taak de regering van advies te dienen over onderwerpen van economische aard in de ruimste zin. De Raad werd geïnstalleerd op 1 juni 1933. Bruins werd bij K.B. van 18 mei 1933 nr. 17 benoemd tot gewoon lid; tevens was hij lid van de vaste commissie voor de economische voorlichting, (benoemd bij beschikking van 7 december 1934, 35443 A.P.), de vaste commissie ex art.8 van de wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten, de vaste commissie, bedoeld in art. 7 der bedrijfsvergunningenwet 1938 (Stbl. 619), de vaste commissie voor de Handelsverdragen en van diverse commissies ad hoc
Een groot aantal personen is lid van de raad geweest. Bij K.B. van 18 mei 1933 nr. 17 werden benoemd: mr D. Beaufort, mr H. Bijleveld, prof. mr W.A. Bonger, prof. Bruins, prof. mr P.A. Diepenhorst, ir A. Groothoff, dr E. Heldring, prof. H.A. Kaag, mr H. van Manen, dr F.E. Posthuma, J.A. Stokdijk, mr L.J.A. Trip, prof. I.P. de Vooys (voorzitter), prof. mr F. de Vries, Ch.J.I.M. Welter. Secretaris was dr P. Lieftinck
Als ministeriële vertegenwoordigers fungeerden dr H.M. Hirschfeld (Economische Zaken) dr J.A. Nederbracht (Buitenlandse Zaken) mr dr A. van Doorninck en L. Meyers (Financiën) ir M.H. Damme (Waterstaat), dr L.J. van der Waals (Koloniën) en dr ir A.H.W. Hacke (Sociale Zaken)
Aanwezig bij de vergaderingen waren o.m. de volgende personen: prof. dr P. Lieftinck, H. Amelink, S. de la Bella Jr., dr J. van Beurden, prof. Bruins, mr W.G.F. Jongejan, C.J. Kuiper, F.L. van der Leeuw, G. van der Muelen, W.G. Scheeres, prof. mr F. de Vries, drs G. Brouwers, A.E. Simon Thomas, H.F.J. Weijers, dr C. Visser, dr C.L. Patijn, jhr. mr R.J. Stratenus, dr L.G. Kortenhorst, prof. I.P. de Vooys, dr ir A.H.W. Hacke, mr G.H.C. Hart, dr H.M. Hirschfeld, dr W. Reyseger, dr A.L.H. Roebroek, prof. H.A. Kaag, G.J. Teppema, dr T.P. van der Kooy, R.A. van Wijk, dr E. Tekenbroek, mr H.G.J.M. Wagenaar, dr J.F. Posthuma
Het archief, gevormd door Bruins als lid van deze commissie, berust met uitzondering van het hieronder beschreven stuk in de archiefbewaarplaats van de Nederlandsche Bank te Amsterdam
Met hiaten
De commissie werd ingesteld op de algemene ledenvergadering op 13 juni 1908. In 1909 werd rapport uitgebracht
Bruins was lid en secretaris van de commissie
Overige leden: dr J.W. Deknatel, mr H.C. van Hansewijk Pennink, A. Plate, voorzitter, J.H. Prins Visser en prof. dr C.A. Verrijn Stuart
Reeds vanaf 1914 zijn door Bruins pogingen in het werk gesteld om, in navolging van de Engelse Economist, te komen tot de oprichting van een tijdschrift, dat de gebeurtenissen in de economische wereld op de voet kon volgen en daarop duidelijk en beknopt commentaar kon leveren
Nadat hij zich verzekerd had van de steun van enige jonge medewerkers, kon in januari 1916 het eerste nummer van het nieuwe weekblad verschijnen onder de naam "Economisch-Statistische Berichten, weekblad voor handel, nijverheid, financiën, verzekeringswezen en verkeer"
Al spoedig bleek, dat een meer duurzame organisatie vereist was om het bestaan van het weekblad op den duur te verzekeren. Daarom werd op 29 december 1919 de Vereeniging "Instituut voor Economische Geschriften" opgericht, die voortaan de eigenaresse en uitgeefster van het weekblad zou zijn. Bruins vervulde in de vereniging van 1920 t/m 1924 de functie van algemeen secretaris en was tevens belast met de leiding van het weekblad
Zie ook inventarisnummer 230
Zie ook inventarisnummer 883
Bruins werd op 6 januari 1916 benoemd tot lid van het bestuur van het departement
Ook wel genoemd: Commissie inzake de kanalenaanleg in Zuid-Limburg
De Commissie werd ingesteld door de maatschappij in oktober 1923, naar aanleiding van een tot het hoofdbestuur gericht verzoek van het departement Maastricht om steun voor het streven van Zuid-Limburg om te geraken tot een spoedige verbetering van het verkeer te water tussen Zuid-Limburg en de rest van Nederland. De commissie bracht rapport uit in mei 1924. Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige leden: B.G. Meijer, secretaris, ir P.J. Ott de Vries, P. Regout Jr., ir F. Smit
Dit stuk, dat in twee exemplaren in het archief aanwezig is, is door Bruins overgebracht van de stukken betreffende zijn adviseurschap van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens de besprekingen in Parijs inzake de herziening van het Nederlands-Belgisch tractaat van 1839 naar de stukken betreffende deze commissie
Dit kaartje was oorspronkelijk gevoegd bij een brief van 1 oktober 1919, waarvan de aanwezigheid in het archief niet gebleken is. Zie ook NB bij inventarisnummer 542
Op 11 november 1916 werd door de Nederlandsche Werkloosheidsraad, het samenwerkingsorgaan van een aantal verenigingen en vakbonden ter bestrijding van de werkloosheid, een besluit genomen een commissie in te stellen om gegevens te verzamelen over verschijnselen, die op een waarschijnlijkheid van een economische crisis of opbloei wijzen. Aan de hand daarvan zou deze commissie adviezen dienen te verstrekken aan openbare lichamen
Door de raad werd een groot aantal instellingen en personen uitgenodigd deel te nemen aan de oprichting van die commissie, in de vorm van het Instituut voor Crisis-Onderzoek
Het instituut werd op 3 maart 1917 opgericht: in de oprichtingsvergadering werd besloten tot instelling van een (voorlopige) werkcommissie
Bruins was gewoon lid van het instituut en van de werkcommissie
Overige leden: prof. P.J.M. Aalberse, mr dr H. Frijda, adj. secr., J. Gerritsz, secretaris, mr dr A. van Gijn, mr A.H. Hartogh, G.A. Kessler, adj. secr., mr W.M.J. van Lutterveld, mr H.W. Methorst, prof. mr E.M. Meijers, prof. mr C.A. Verrijn Stuart
Naderhand werden in de commissie opgenomen prof. mr M.W.F. Treub, mr J.G. Blink en A.C. van Pellecom
De commissie had tot taak de wenselijkheid en mogelijkheid van de oprichting van een lyceum in Rotterdam te bestuderen. Medeleden: J. Bastiaans, mr J. Drost, J. Holwerda, Mw. de Monchy-s'Jacob, W. Reindersma, Y.H. Rogge
De commissie had de opdracht na te gaan of en in hoeverre de inrichting van het onderwijs in de economie aan de universiteiten wijziging behoefde. Op grond van de uitkomsten van een enquête onder afgestudeerden, waarin gevraagd werd of men indertijd behoefte voelde aan een verder voortgezette of anders ingerichte economische studie, werd een aantal voorstellen geformuleerd. De commissie bestond uit Mej. dr J. van Anrooij, prof. Bruins, prof. mr D. van Blom (voorzitter), D.J. Wansink (secretaris) en mr dr J.H. van Zanten
Bruins was lid en vanaf 1921 tot mei 1924 bestuurslid
Bruins was lid sinds 8 december 1928
De Commissie was als volgt samengesteld: M.C.W. Bodenhausen, prof. Bruins, dr W.E.C. de Groot, prof. A.H.M.J. van Kan, dr H. van Krimpen, prof. dr E.M. Meijers, dr L.A. Nypels, dr J.H.R. Sinninghe Damsté, dr mr H. van Zanten
Zie ook inventarisnummers 803-826
Bruins was bestuurslid sinds 1 april 1944
De commissie werd geïnstalleerd op 7 maart 1944 met de opdracht zich te bepalen tot algemene lijnen en het stellen der problemen en het belichten daarvan
Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige commissieleden waren o.a.: dr J.R.M. van den Brink, M.W. Krop, mr J.G. Koopmans, mr H.F. van Leeuwen, dr M.J. Prinsen, dr B. Schendstok, mr A.J. van den Tempel, secretaris
Er werden twee subcommissies ingesteld: één voor de heffing ineens, en één voor de belastingen op de N.V.'s
In het verslag van de Rotterdamsche Bank over het boekjaar 1918-1919 werd naar het oordeel van de Koninklijke Commissaris de indruk gewekt dat de verantwoordelijkheid voor het al of niet handhaven van de pariteit van de gulden uitsluitend bij de Bankdirectie zou berusten. De regering was van mening dat de verantwoordelijkheid bij haar berustte. De Bankdirectie weigerde zitting te nemen in een Commissie van Advies met betrekking tot het al of niet handhaven van de pariteit, reden waarom de minister aan prof. Bruins, alsmede aan mr M.W.F. Treub, dr A. Plate en mr F.S. van Nierop persoonlijk advies vroeg in deze kwestie
Inzake de afwikkeling van de buitenlandse betalingen door de P.T.T. werden zowel door de "Bezuinigingscommissie Rink" als door de Algemene Rekenkamer in de loop van 1924 diverse bezwaren geuit
Aan Bruins en J.W. Lucas (Chef van de Centrale Accountants-dienst van het departement van Financiën) werd op 1 april 1925 door de ministers van Waterstaat en Financiën verzocht te onderzoeken of de P.T.T. in dezen naar behoren gehandeld had
Hun rapport werd in februari 1926 aan de ministers aangeboden
De instelling van de commissie in oktober 1919 was het gevolg van een compromis, gesloten tussen beide partijen ter beëindiging van de staking in het bakkersbedrijf te Amsterdam in oktober 1919
De Commissie deed uitspraak op 5 november 1919. Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige leden: W.J. van der Meer, secretaris. Leden van werkgeverszijde: J. Janus, G.M. de Jonge, A.I. den Haan, F.C. Stähle en hun plaatsvervangers
Leden van werknemerszijde: G.J. de Bruin, A. Hanemaayer, A. Hillebregt, H.J. Sprokop en hun plaatsvervangers
Het geschil betrof de toepassing van artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst in de sigarenindustrie van 16 maart 1920, waarin regelingen gegeven zijn voor de aanpassing van de lonen aan de indexcijfers
Nadat in de geschillencommissie voor de sigarenindustrie de stemmen staakten in augustus 1920, is het geschil voorgelegd aan de commissie van arbitrage
De commissie deed uitspraak op 30 oktober 1920. Bruins was lid en voorzitter van de commissie
Overige leden: K. Kruithof en S.A. Maas
Samenstelling van de commissie: Prof. Bruins, voorzitter, mr L.G. Kortenhorst en S.A. Maas
De commissie werd in juli 1931 officieel met de opdracht belast
De uitspraak werd gedaan in februari 1933. Bruins was gewoon lid van de commissie
Medeleden: dr E. Heldring, voorzitter en mr H. van der Vegte, terwijl tevens medewerking verleend werd door mr R.P. Cleveringa Ozn
Bruins werd bij K.B. van 2 september 1926 nr. 9 benoemd tot Koninklijk Commissaris bij de Bank. Hij kreeg op verzoek eervol ontslag uit deze functie op 8 oktober 1943. Na de oorlog werd hij met ingang van 6 november 1945 herbenoemd op grond van het bepaalde in het Besluit rechtsherstel ontslagen ambtenaren
Het grootste deel van zijn archief betreffende zijn functie van Koninklijk Commissaris berust bij De Nederlandsche Bank te Amsterdam
Bruins werd benoemd tot commissaris op 2 mei 1927
Bruins werd benoemd tot commissaris op 10 mei 1928
Bruins was commissaris van de bank tot 19 juli 1946
Bruins werd benoemd tot commissaris op 29 april 1946. Hij was tevens lid van de Raad van Bestuur en daardoor lid van de Raad van Beheer van het pensioenfonds
Samenstelling van de Commissie: mr L.J. Plemp van Duiveland, voorzitter, prof. Bruins, secretaris, mr Ch.M.A. Anema, mr R.V. Bakker, mr J.J. Belinfante, prof. mr D. van Blom, mr Ch.M.A. Bijleveld, mr E.C. van Dorp, jhr. mr W.J.M. van Eysinga, jhr.mr C. Feith, mr J.P. Fockema Andreae, mr J. van Gelein Vitringa, mr G.G. van der Hoeven, mr J.B. Kan, mr S.J.R. de Monchy, mr J.A.N. Patijn, mr A.J. van Royen, prof. mr A.A.H. Struycken, mr J.H. Telders, mr J. Wolterbeek Muller
Samenstelling van de Commissie: prof. mr P.J.M. Aalberse, prof. mr A. Anema, prof. mr D. van Blom, mr J.J. Boasson, prof. mr H.W.C. Bordewijk, prof. Bruins, prof. jhr. mr W.J.M. van Eysinga, mr J.P. Fockema Andreae, mr J. van Gelein Vitringa, jhr. mr W.D. de Jonge, mr J.B. Kan, mr S.J.R. de Monchy, mr L.A. Nypels, mr H. Reuyl, prof. mr A.A.H. Struycken, prof. mr C. van Vollenhoven, mr C.W. de Vries en mr J. Wolterbeek Muller
Na de oorlog was de zorg van het comité gericht op de strijd voor orde en recht in de moeilijke overgangstijd tussen het verdrijven van de bezetter en het weer normaal functioneren van de Nederlandse rechtsstaat. Het comité kantte zich m.n. tegen de financiële verkwistingen en het onrecht bij de "zuiveringen"
Het werd gevormd door: Militairen: W.J.C. Schuurman, voorzitter, M. Boerstra, G.A. Scheffer, L.F. Duymaer van Twist, J.C. Roelofsen (secretaris) jhr. B.W. Sickinghe, J.J.D.H. Verschoor, H.W. Tilanus, ir L.B. van Dijk, N.F. Epkema, C. Kloos. Burgers: J.W. van de Akker, mr C.C. Bicker Caarten, prof. Bruins, P.R. Douwes, mr T.A. van Dijken, dr J.G. van Gelder, jhr. mr M. van der Goes van Naters, M.J. Harts, F.J. Heeris, dr P.J. Idenburg, C.J. van Kempen, K. ter Laan, P. Schotte, prof. dr B. Schrieke, ir J. Vet
Kort na het einde van de oorlog nam dr J.A. Monod de Froideville het initiatief tot de oprichting van een tijdschrift voor openbare financiën. Op zijn verzoek verklaarden zich bereid in de commissie zitting te nemen: prof. dr P.J.A. Adriani, prof. Bruins, prof. mr H.J. Hellema, prof. mr J.G. Koopmans, prof. mr P. Lieftinck, mr P.J. Oud, dr M.J. Prinsen
In haar vergadering van 11-13 februari 1920 werd door de Volkenbondsraad een resolutie aangenomen, waarbij besloten werd een financiële conferentie te doen plaatsvinden ter bestrijding van de toenmalige crisis op monetair en financieel gebied
Op uitnodiging van het secretariaat van de Volkenbond vormde Bruins tezamen met prof. A.C. Pigou en prof. G. Cassel een commissie ter voorbereiding van de conferentie, Zij schreven elk afzonderlijk een memorandum over de economische situatie op dat moment en stelden gezamenlijk een aantal aanbevelingen op met betrekking tot economische aangelegenheden van direkt praktisch belang
De conferentie zelf werd in september en oktober 1920 te Brussel gehouden
Het vraagstuk van dubbele belasting werd urgent na de snelle toename der belastingen ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog. Een oplossing zou een gunstige invloed hebben op de internationale handel en op de kapitaalsverplaatsing tussen de landen onderling
Tijdens de Conferentie van Brussel in 1920 werd besloten, dat onderzocht moest worden, hoe de bezwaren van dubbele belasting konden worden opgeheven. Het Financieel Comité van de Volkenbond droeg in 1923 vier erkende deskundigen op belastinggebied, de professoren Bruins, Einaudi en Edwin R.A. Seligman en Sir Josiah C. Stamp, op de economische gevolgen van de dubbele belasting, zowel uit het oogpunt van billijke verdeling der fiscale lasten als uit oogpunt van de invloed op de economische betrekkingen en het vrije kapitaalverkeer, te bestuderen
Als resultaat van hun studie verscheen in 1923 een rapport, dat in handen werd gesteld van een commissie, die de praktische mogelijkheden van de door de theoretici gegeven aanbevelingen nader moest onderzoeken
Op 31 maart 1931 werd Bruins benoemd tot afgevaardigde van de Nederlandse regering in de commissie
In twee zittingen, van 20-22 april en 13-14 mei 1931, werd door de commissie een plan tot oprichting van een Internationale Landbouwhypotheekbank, dat was uitgewerkt door een delegatie van het Financieel Comité van de Volkenbond onder voorzitterschap van de Nederlander C.E. ter Meulen, behandeld en na de nodige wijzigingen goedgekeurd
Het plan had tot doel door het mogelijk maken van goedkope hypothecaire kredieten de lasten te verlichten, die op de producenten van landbouwprodukten drukten, hun exploitatiekosten te verminderen en zodoende de koopkracht van de boerenstand in de Oost-Europese landen te verhogen, hetgeen ook aan de industrie in de West-Europese landen ten goede zou komen
23 Europese mogendheden ondertekenden het plan in de zomer van 1932 maar het zou nooit worden uitgevoerd, omdat het benodigde kapitaal onder invloed van de economische crisis niet bijeengebracht kon worden
Onderwerp van bemoeiing van de commissie was toentertijd de scheepvaart op de Rijn van Bazel tot open zee (volgens de gebruikelijke route: ook Waal en Lek dus), en op de waterwegen van Gorkum naar de Oosterschelde (i.v.m. de scheepvaart naar Antwerpen)
De commissie was samengesteld uit delegaties van België, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittanië, Nederland, Italië en Zwitserland. Bruins werd benoemd tot lid van de Nederlandse delegatie (Rijnvaartcommissaris) bij K.B. van 10 november 1931 nr. 32, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken. De overige leden van de Nederlandse delegatie waren: dr A.G. Kröller (hoofd), mr C.E.M. Schaepman (secretaris) ir F.L. Schlingemann en mr dr J.H.R. Sinninghe Damsté. Bruins was tevens voorzitter van de subcommissie, die zich bezig hield met fiscale kwesties (o.a. dubbele belasting): het Comité Financier
In zijn kwaliteit van Rijnvaartcommissaris werd hij bij K.B. van 9 februari 1933 nr. 169 op voordracht van de ministers van Buitenlandse Zaken en Waterstaat benoemd tot bijzitter voor Nederland voor geschillen inzake doorvoer en verkeer, bedoeld in art. 27 van het statuut van het Permanente Hof van Internationale Justitie
Wegens het in de openbaarheid geraken van door Bruins in vertrouwen gedane uitspraken betreffende het ontwerp van de herziene Rijnvaartacte, was hij genoodzaakt zijn ontslag aan te bieden, dat hem op 12 september 1933 verleend werd
De commissie werd ingesteld in november 1931 voor de herziening van artikel vijf van het gerevideerde ontwerp van de Rijnscheepvaartacte, behelzende het vraagstuk van de dubbele belasting
Eén van de besluiten van de Volkenbondsconferentie te Lausanne in 1932 strekte tot het in leven roepen van een commissie, welke aan de Studiecommissie voor een Europese Unie voorstellen zou doen tot het herstel van de Midden- en Oost-Europese landen, en wel in het bijzonder met betrekking tot:
a) maatregelen om aan de bestaande transfermoeilijkheden van deze landen een eind te maken en, onder de nodige waarborgen, een geleidelijke opheffing van de bestaande stelsels van deviezenrestrictie mogelijk te maken;
b) maatregelen, geschikt om het handelsverkeer van deze landen zowel onderling als met derden te verlevendigen en de moeilijkheden te overwinnen, die voor de agrarische landen van Midden- en Oost-Europa uit de daling van de graanprijzen voortvloeiden, zulks onder algehele reserve van de rechten van derde landen
Bij beschikking van de minister van Buitenlandse Zaken van 19 augustus 1932 werd Bruins benoemd tot Nederlands vertegenwoordiger in het Comité, dat van 5 tot en met 20 september te Stresa bijeenkwam (de zgn. "Conferentie van Stresa" )
Met hiaat
Op 15 oktober 1932 werd Bruins door de voorzitter van de Volkenbondsraad benoemd tot lid van de commissie
De uit negen leden bestaande commissie had tot taak een in alle bijzonderheden uitgewerkt plan op te stellen voor het door de Conferentie van Stresa in 1932 aanbevolen gemeenschappelijk fonds voor normalisering van het muntwezen van de meeste Oost-Europese staten. Tevens moest zij advies uitbrengen over de wenselijkheid van een combinatie van het monetair normalisatiefonds met een fonds voor het prijsherstel van graan
Onder voorzitterschap van dr G. Bachmann kwam de commissie van 26 oktober - l november te Genève bijeen
Eind januari 1934 werd door de Roemeense regering een commissie van drie deskundigen ingesteld om de financiële en economische situatie van Roemenië te bestuderen en de betalingscapaciteit van dat land vast te stellen in een rapport, dat als basis zou dienen voor de onderhandelingen over de betaalbaarstelling van geamortiseerde Roemeense leningen tussen de Roemeense staat en de vertegenwoordigers van de buitenlandse obligatiehouders
Naast Bruins maakten R. Auboin en E. Hall-Patch deel uit van de commissie
De Vereeniging voor den Effectenhandel vertegenwoordigde de Nederlandse houders van Roemeense obligaties
(Zie tevens inv. nr. 9 van het Supplement ) op blz. 314 e.v.
Bruins was vertegenwoordiger van Nederland in dit door de 19e Volkenbondsvergadering ingestelde comité, dat tot taak had de schaalverdeling betreffende de bijdragen van de verschillende landen in de kosten van de Volkenbond te bestuderen. Het comité bracht rapport uit in juni 1939
Bij beschikking van de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën van 28 augustus 1939 werd Bruins benoemd als vertegenwoordiger van Nederland in het comité
De Nederlandse zetel was opengevallen door het overlijden van dr A.R. Zimmerrnan
De werkzaamheden van het comité bestonden uit de controle op de gegarandeerde Oostenrijkse conversielening 1934-1959
Bruins was hierbij aanwezig als lid van de Nederlandsche Vereeniging voor Internationaal Recht
Bruins was bij het werk van de Internationale Kamer van Koophandel betrokken vanaf 1923. In dat jaar werd hij door de Nederlandse organisatie van de Kamer afgevaardigd in de Commissie voor dubbele belastingen van de Internationale Kamer van Koophandel. Deze functie bekleedde hij tot 1932
Tezelfdertijd was hij adviseur van de Nederlandse organisatie voor kwesties betreffende dubbele belastingen
In juli 1930 werd hij lid van de Commissie inzake het plan Briand, betreffende de organisatie van een Unie van Europese staten
Van 1932-1933 was Bruins voorzitter van de Commissie inzake het plan Meijers betreffende de schepping van een internationaal ruilmiddel
Zijn lidmaatschap van de Raad van Bestuur duurde van 1933-1946
Deze ad hoc-commissie werd opgericht ter beantwoording van vragen van het hoofdbestuur van de Internationale Kamer betreffende het plan en bestond uit prof. Bruins, dr E. Heldring, J.B. van der Houven van Oordt, E.H. Krelage, mr A.N. Molenaar, H.R. du Moseh, voorzitter, ir A. Plate, dr F.E. Posthuma, S. Posthuma en mr M.P.L. Steenberghe
Van de Nationale Vereeniging tegen de Werkloosheid ging in 1931 het initiatief uit een commissie te vormen om te bestuderen hoe men geraken kon tot een meer internationale economische samenwerking in verband met de werkloosheidsbestrijding
De aangezochte commissieleden, waaronder prof. mr E.M. Meijers als bestuurslid van de vereniging, en Bruins, besloten op verzoek van en in overleg met de Nederlandse organisatie voor de Internationale Kamer van Koophandel een memorandum over internationale economische samenwerking voor te leggen aan de Internationale Kamer van Koophandel. Na een vergadering op 13 mei 1932 van enkele aangezochte commissieleden, ondertekenaars van dit memorandum, en de afgevaardigden van de Nederlandse organisatie van de Internationale Kamer van Koophandel besloot men o.a. aan prof. Meijers te vragen een nota op te stellen over de schepping van een internationaal ruilmiddel
Voor de bestudering van dit plan werd door de Nederlandse organisatie voor de Internationale Kamer van Koophandel in 1932 de commissie opgericht. Bruins was lid en voorzitter van de commissie
De overige leden van de commissie waren: mr J.W. Beyen, mr H.A. Hartogh, J.B. van der Houven van Oordt, prof. mr. A.M. de Jong, prof. mr E.M. Meijers, drs S. Posthuma en prof.mr dr G.M. Verrijn Stuart