Terug naar zoekresultaten

2.21.464 Inventaris van het archief van Onno Ruding [levensjaren 1939- ], (1939) 1959-2020

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.21.464
Inventaris van het archief van Onno Ruding [levensjaren 1939- ], (1939) 1959-2020

Auteur

J. Grupstra

Versie

22-03-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2022 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Dr. H.O.Ch.R. Ruding
Coll. Ruding

Periodisering

archiefvorming: 1959-2020
oudste stuk - jongste stuk: 1939-2020

Archiefbloknummer

C120

Omvang

; 570 inventarisnummer(s) 12,70 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Daarnaast is veel materiaal in het, vooral uit Rudings periode als bankier in Amerika. Verder enkele stukken in heten het.
Nederlands
Engels
Frans
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief, Den Haag

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Onno Ruding

Samenvatting van de inhoud van het archief

Dr. Onno Ruding was werkzaam als ambtenaar, bankdirecteur en IMF-functionaris, maar is bovenal bekend als minister van Financiën in de kabinetten-Lubbers I en II (1982-1989) en prominent (katholiek) CDA’er. Dit archief bevat de neerslag van Rudings hele loopbaan, inclusief nevenfuncties en -activiteiten, vanaf zijn promotie tot ver na zijn pensionering in 2003. Uit de jaren van zijn ministerschap is veel materiaal te vinden over de totstandkoming van het financiële en (sociaal-)economische kabinetsbeleid. Dit deel van het archief bevat veel (vertrouwelijke) correspondentie, in het bijzonder met minister-president Ruud Lubbers en CDA-fractievoorzitter Bert de Vries. In Rudings ministerjaren waren er enkele incidenten, zoals zijn kritische uitspraken over werklozen (‘Tante Truus’). Ruding was een veelgevraagd spreker; zijn archief bevat teksten van talloze voordrachten over uiteenlopende onderwerpen. Enkele thema’s waar hij zich veel mee heeft beziggehouden zijn Europese (monetaire) eenwording, economische hervormingen in postcommunistisch Oost-Europa, harmonisatie van de vennootschapsbelasting in Europa en de nasleep van de financiële crisis, vooral met betrekking tot bankentoezicht en -regulering. In het archief weerspiegelt zich ook Rudings positie als prominent CDA’er. Het bevat tevens materiaal over christelijke ethiek en sociale leer en over de verhouding tussen het katholieke geloof en de (kapitalistische) maatschappij.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Herman Onno Christiaan Rudolf (Onno) Ruding stamt uit een familie van artsen en academici, die als voorbeeld kan dienen voor succesvolle katholieke emancipatie. Zijn beide grootvaders waren arts, hijzelf enig kind van een chirurg en een juriste. Onno groeide op in Breda, waar hij het gymnasium (bèta) volgde aan het Onze Lieve Vrouwe Lyceum.
In 1957 toog Ruding naar Rotterdam, waar hij zijn studie aan de Nederlandse Economische Hogeschool (NEH) combineerde met een zeer actief studentenleven. Hij werd lid van het Rotterdamsch Studenten Corps, was daar een jaarlang preses van de senaat, behaalde successen als wedstrijdroeier en trad vanaf 1959 zeven jaar op als Sinterklaas bij de intochten in Rotterdam. Een saillant detail is dat Ruding in deze Rotterdamse studentenkringen geregeld contact had met mede-economiestudenten Ruud Lubbers, Jan Pronk (beiden jaargenoot) en Neelie Smit, die later allemaal (collega)minister zouden worden.
Na zijn doctoraalexamen in 1964 en zijn militaire dienstplicht begon Ruding zijn professionele loopbaan als ambtenaar op het ministerie van Financiën. In november 1965 trad hij in dienst bij de kort tevoren opgerichte afdeling Internationale Monetaire Zaken, die onder leiding stond van zijn Rotterdamse studierelatie D.M.N. van Wensveen. Ruding had destijds weinig interesse in de politieke kant van ‘Financiën’ en beschouwde zijn betrekking op het ministerie vooral als een kans om zich in de praktijk bezig te kunnen houden met de onderwerpen uit zijn doctoraalstudie en als springplank voor zijn carrière. Een juiste inschatting, naar later bleek, niet in de laatste plaats vanwege de opgedane contacten; als ambtenaar onderhield hij nauwe relaties met De Nederlandsche Bank en het IMF en trok hij regelmatig op met thesaurier-generaal jhr. mr. E. van Lennep, die belangrijke posities bekleedde binnen de EG en de OESO.
Naast zijn voltijdbaan op het ministerie werkte Ruding -toen nog vrijgezel- in de avonduren aan zijn proefschrift. In april 1969 promoveerde hij aan de NEH cum laude in de economische wetenschappen. Zijn dissertatie, met als titel, werd goed ontvangen en gold in financieel-economische kringen enige tijd als standaardwerk. (In Rudings visie was één grote Europese kapitaalmarkt een nastrevenswaardig, maar vanwege de vele hieraan verbonden voorwaarden moeilijk te realiseren doel.) Naar één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt?
In deze jaren ontplooide Ruding voorzichtig zijn eerste politieke activiteiten. Hij werd in 1966 lid van de KVP en toonde zich in 1970 bereid zich voor deze partij kandidaat te stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen in Den Haag, zij het slechts als lijstduwer. Een aantal jaren later, tussen 1974 en 1976, schreef Ruding als lid van de Commissie Europees Program mee aan het rapport dat de basis vormde voor het Europees beleid van het CDA. Zijn ware ambities lagen al die tijd echter buiten de politiek.
Na in 1969 te zijn gepromoveerd tot hoofd van de afdeling Internationale Monetaire Zaken, maakte hij in 1971 de overstap naar de Amsterdam-Rotterdam Bank (AMRO Bank), die hem had benaderd op aanraden van zijn promotor J. Kymmell. Ruding werd onderdirecteur - en vanaf 1973 directeur - bij het directoraat Effectensyndicaten (ES), waar hij verantwoordelijk was voor alle activiteiten van AMRO als investeringsbank, in binnen- en buitenland.
In 1971 trouwde Ruding met Renée Hekking, een aankomend juriste, met wie hij zich datzelfde jaar vestigde in Amsterdam. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Naast zijn baan als AMRO-directeur vond Ruding de tijd om een hele reeks artikelen te publiceren over financiële onderwerpen. In deze Amsterdamse jaren vervulde hij tevens functies als bestuurslid/penningmeester van de Sociëteit De Groote Club Doctrina et Amicitia (GC) en het Emma Kinderziekenhuis, als eerste in een lange reeks nevenfuncties.
In 1976 werd Ruding benaderd door DNB-president Jelle Zijlstra, die hem verzocht bewindvoerder (executive director) te worden van het IMF in Washington. Hij aarzelde zijn bankcarrière te onderbreken, maar stelde prijs op internationale ervaring en stemde daarom in, onder het beding dat hij vier jaar zou aanblijven. Begin 1981 keerde hij terug bij AMRO als lid van de raad van bestuur.
Intussen lonkte de Nederlandse politiek. Reeds in februari 1980 kwamen minister-president Dries van Agt en Ruud Lubbers, voorzitter van de toen net gevormde CDA-fractie, bij Ruding uit als beoogd opvolger van de afgetreden minister van Financiën Frans Andriessen. Hij twijfelde, maar zei nee, mede vanwege de aangegane verplichtingen bij het IMF. Bij zijn weigering speelde ook mee dat het door hem voorgestane strenge begrotingsbeleid er voorlopig niet in zat - Andriessen was nota bene opgestapt vanwege ontbrekende steun voor zijn bezuinigingsvoorstellen.
Toen Lubbers na de verkiezingen in september 1982 opnieuw bij Ruding aanklopte, ging hij overstag, op voorwaarde dat er een ‘tijdpad’ werd vastgelegd voor terugdringing van het financieringstekort. Als minister voerde Ruding inderdaad een stringent begrotingsbeleid, waarmee hij de staatschuld aanzienlijk wist te reduceren. Zijn gebrek aan ervaring zorgde voor een wat onwennige start, maar het politieke handwerk ging hem al snel goed af.
Met een lange beleidsbrief uit 1983 stond Ruding aan de basis van een hele reeks privatiseringen. Andere belangrijke wapenfeiten waar hij als minister aan bijdroeg waren een omvangrijke belastinghervorming (‘Oort’), de oprichting en, aansluitend, gedeeltelijke privatisering van de Postbank en de bestuurlijke herstructurering van het ABP, die de directie verantwoordelijk maakte voor het beleid van het fonds. Ook voerde hij een nieuw comptabel bestel in bij de rijksoverheid, waardoor ministeries zelf verantwoordelijk werden voor het opvangen van begrotingsoverschrijdingen. Vooral in zijn tweede termijn als minister hield Ruding zich, tevens uit hoofde van zijn functie als voorzitter van het interimcomité van het IMF, intensief bezig met de wereldeconomie en het internationale schuldenvraagstuk.
Ruding was een gedistingeerd en beschaafd sprekend politicus, op economisch vlak liberaal en daarmee stevig gepositioneerd op de rechterflank van het CDA. Als (belijdend) katholiek bleef hij trouw aan waarden als naastenliefde - hij doneerde altijd gul aan goede doelen - en de in pauselijke encyclieken vervatte christelijk-sociale leer. Bij kiezers bracht Ruding een scheiding der geesten teweeg. Met stokpaardjes als marktliberalisering, lastenverlichting en een kleinere overheid was hij aan de centrum-rechterzijde van het politieke spectrum een graag geziene figuur. Een groot deel van links Nederland, daarentegen, verfoeide hem, ook vanwege de soms provocerende uitspraken waarmee hij zijn standpunten kracht bijzette. Veruit het bekendste voorbeeld hiervan is de uitspraak dat (jonge) mensen ‘liever dicht bij tante Truus wonen’ dan elders een baan te accepteren. Dit zogenoemde ‘Tante Truus’-interview is hem jarenlang blijven achtervolgen, maar Rudings hierin geuite opvattingen vonden mettertijd, ook in de politiek, steeds vaker bijval. Door zijn onbewimpelde optreden als zakelijke en tamelijk a-politieke schatkistbewaarder had hij ook een vrij stroeve relatie met een aantal (CDA-)collega’s.
Ruding was een consciëntieuze minister met hart voor de Nederlandse publieke zaak, maar hij bleef een internationale topfunctie ambiëren. In 1986 stelde hij zich kandidaat voor de hoogste post bij het IMF en in 1990, vlak na zijn periode als minister, werd hij gevraagd zich kandidaat te stellen voor het presidentschap van de in oprichting zijnde Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD of ‘Oost-Europabank’), maar beide keren bleek de Franse lobby te machtig.
Na de val van het kabinet-Lubbers II in 1989 besloot Ruding dat hij niet zou toetreden tot het nieuwe kabinet. Na een ambteloze periode was hij vanaf september 1990 anderhalf jaar voorzitter van werkgeversorganisatie NCW, een deeltijdfunctie die hem genoeg tijd verschafte voor andere activiteiten. Zo bemoeide hij zich, onder meer als adviseur en als voorzitter van de Commissie Buitenland van het CDA, met economische hervormingen en ondersteuning van christendemocratische politieke partijen in postcommunistisch Centraal- en Oost-Europa.
Begin 1992 verwierf Ruding de lang begeerde prestigieuze positie in de internationale financiële wereld. In maart van dat jaar werd hij vice-president van de Amerikaanse Citibank, die in 1998 met The Travelers Group zou fuseren tot Citigroup. Zijn functie behelsde onder meer het contact met zakelijke klanten in de geïndustrialiseerde landen en (de reorganisatie van) het kredietbeleid. Ook in de Verenigde Staten vond hij de tijd voor vele nevenfuncties en deelname aan talloze conferenties.
In 2000 verhuisde Ruding vanuit New York naar Brussel teneinde zich beter toe te kunnen leggen op het bedienen van Europese zakelijke klanten van Citigroup. Na zijn pensionering in 2003 zou Ruding lange tijd in Brussel blijven wonen - tot hij zich in 2014 in Den Haag vestigde. Hij leek al gauw terug te keren op het politieke toneel, maar in de strijd om de Nederlandse kandidatuur voor de Europese Commissie in 2004 legde hij het af tegen Neelie Smit-Kroes. Na zijn werkzame leven had Ruding evenwel nog genoeg om handen, onder meer als voorzitter van het Centre for European Policy Studies (CEPS) en lid van de pauselijke raad Justitia et Pax. Andere functies die hem nauw aan het hart lagen waren zijn voorzitterschap van de raad van toezicht van Stichting Nationaal Museum Paleis Het Loo en de Stichting TuBerculosis Vaccine Initiative (TBVI).
Zijn rijke (internationale) ervaring en aanzien maakten Ruding tot een gezaghebbend deskundige op financieel-economisch gebied. Hij was onder meer voorzitter, respectievelijk lid van adviescommissies over de private financiering van infrastructurele projecten in Nederland (2008) en bankentoezicht en -regulering in Europa (commissie-De Larosière, 2009). Ook werd hij, als expert, gehoord door de parlementaire enquêtecommissie die in de nasleep van de kredietcrisis het Nederlandse financiële stelsel onder de loep nam (commissie-De Wit).
Door middel van ingezonden stukken, interviews en overige mediaoptredens mengde Ruding zich met regelmaat in het publieke debat, als deskundig econoom en ex-minister maar ook als CDA’er. Ook na zijn politieke carrière bemoeide Ruding zich nog regelmatig met de partij, zowel met betrekking tot specifieke, vaak financieel-economische thema’s als de inhoudelijke koers en de partijleiding. Hij leverde een bijdrage aan meerdere (Europese) verkiezingsprogramma’s en deed via contacten met (oud-)politici zijn invloed gelden.
Datum Gebeurtenis
1939 geboren te Breda, 15 augustus
1945-1951 H. Hartschool, Breda (lager onderwijs)
1951-1957 Onze Lieve Vrouwe Lyceum (gymnasium bèta), Breda
1957-1964 studie economie aan de Nederlandse Economische Hogeschool (NEH), Rotterdam
1964-1965 militaire dienst bij de Intendance
1965-1970 ambtenaar op de Generale Thesaurie, ministerie van Financiën
1969 promotie aan de NEH, Rotterdam
1971 huwelijk met Renée V.M. Hekking
1971-1976 (onder)directeur bij AMRO Bank, Amsterdam
1976-1980 bewindvoerder (executive director) bij het IMF, Washington
1981-1982 lid van de raad van bestuur van AMRO Bank, Amsterdam
1982-1989 minister van Financiën
1985-1989 voorzitter van het Interim Committee van het IMF
1989 benoemd tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau, 20 november
1990-1992 voorzitter van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW)
1990-1992 voorzitter van de Committee of Independent Experts on Company Taxation
1990-2003 bestuurslid en, vanaf 2000, voorzitter van de International Christian Union of Business Executives (UNIAPAC)
1990-2003 bestuurslid en, vanaf 2000, voorzitter van de International Christian Union of Business Executives (UNIAPAC)
2002-2012 vice-president van Citibank/Citigroup, New York
2002-heden lid/voorzitter van het Centre for European Policy Studies (CEPS), Brussel
2006-2013 voorzitter van de Raad van Toezicht van Stichting Nationaal Museum Paleis Het Loo
2007-2008 voorzitter van de Commissie Private Financiering van Infrastructuur
2020 publicatie van zijn memoires Balans. Het ging om meer dan geld alleen
Geschiedenis van het archiefbeheer
Tot aan de overdracht berustte het archief thuis bij Ruding, die zelf zorg droeg voor de ordening en archivering.
Schenking van een particulier archief.
De verwerving van het archief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief van Onno Ruding heeft betrekking op zijn gehele loopbaan, inclusief nevenfuncties en -activiteiten. De archivalia omvatten correspondentie, (interne) notities, memoranda, vergaderstukken, documentatie en eigen aantekeningen en verslagen. Omdat Ruding veel kanttekeningen plaatste op gedrukte stukken, geven ook deze vaak enig inzicht in zijn persoonlijke denktrant, opvattingen en prioriteiten. Rudings archief kenmerkt zich bovendien door de aanwezigheid van een groot aantal eigen publicaties en teksten van voordrachten. Het betreft veelal financiële en economische onderwerpen, maar ook andere zaken komen hierin aan bod, zoals christelijke ethiek en de verhouding tussen het katholieke geloof en de (kapitalistische) maatschappij.
De eenwording van Europa, met name in monetair en economisch maar ook in politiek opzicht, loopt als een rode draad door zijn carrière. Andere vaak terugkerende thema’s zijn de wereldeconomie, vooral met betrekking tot de rol van multilaterale organisaties en overlegstructuren (IMF, Wereldbank, G20 et cetera) en trans-Atlantische samenwerking.
De papieren neerslag van Rudings vroege loopbaan is vooral van financiële en economische aard en omvat, naast stukken betreffende de AMRO Bank, vooral eigen publicaties en teksten van lezingen. Hierin stond ook Europese samenwerking al vroeg centraal. Uit Rudings periode als bewindvoerder van het IMF is veel correspondentie met het Nederlandse ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank aanwezig.
Zijn publieke bekendheid dankt Ruding vooral aan zijn jaren als minister van Financiën (1982-1989). Dit deel van het archief biedt bovenal inzicht in het financiële en (sociaal-)economische beleid van de kabinetten-Lubbers I en II, variërend van het ‘reguliere’ werk met betrekking tot Rijksbegrotingen tot aan bijvoorbeeld de grootschalige belastinghervorming ‘Oort’ en exportkredietverzekeringen. Het omvat, naast interne notities, Kamerstukken en dergelijke, ook veel memoranda van Ruding en (vertrouwelijke) correspondentie. Onder meer Rudings intensieve contacten met toenmalig minister-president Ruud Lubbers en CDA-fractievoorzitter Bert de Vries vallen op. Verder is materiaal aanwezig over enkele geruchtmakende episodes uit Rudings ministerschap, zoals een interview (‘Tante Truus’) waarin hij kritiek uitte op (jonge) werklozen. De talloze brieven die Ruding naar aanleiding hiervan ontving van zowel werkgevers als werkzoekenden bieden perspectief op de arbeidsmarktsituatie in het midden van de jaren 1980. Ook Rudings betrokkenheid bij de kwesties rond collega-bewindslieden Ruud Lubbers (Hollandia Kloos International) en Frits Korthals Altes (Slavenburg’s Bank) is het vermelden waard.
Rudings periode als voorzitter van het NCW en kersverse ex-minister vormt in zekere zin een aanvulling op de jaren daarvóór, zij het met een sterkere nadruk op de Nederlandse overlegeconomie en christelijk-sociale uitgangspunten.
Van 1992 tot 2003 was Ruding vice-president van de Amerikaanse Citibank. Zijn functie behelsde onder meer het contact met zakelijke klanten in de geïndustrialiseerde landen. Dit deel van het archief heeft vooral betrekking op het beleid van de bank en Rudings rol hierin, maar bevat ook materiaal over het Amerikaanse bankwezen en de (economische) verhoudingen tussen de Verenigde Staten en Europa. De archivalia omvatten vergaderstukken, memoranda, correspondentie, eigen aantekeningen en stukken betreffende Rudings bijdrage aan tal van conferenties.
In het archief weerspiegelt zich Rudings positie als prominent CDA’er en zijn affiniteit met het katholieke geloof en christelijk-sociaal denken.
De reeks correspondentie bevat teven (gespreks)notities, aantekeningen en memoranda van Ruding, vooral waar het gaat om zijn periode als minister.
Ruding verzamelde veel krantenknipsels, vaak naast de knipselkranten die hij uit hoofde van zijn functie ontving. Na de bewerking bevat het archief nog altijd veel van deze documentatie, op een enkele uitzondering na verspreid over de inventarisnummers.
Het archief bevat, tot slot, stukken die Ruding hier tijdens het schrijven van zijn memoires aan heeft toegevoegd. Het betreft aantekeningen, documentatie en correspondentie. Ruding had onder meer contact met (voormalig) ambtenaren van Financiën, die hij bereid vond zijn conceptteksten over financiële aangelegenheden te becommentariëren. De historicus/journalist Roelof Bouwman hielp Ruding met het opvragen en doornemen van literatuur, handelingen van de Tweede Kamer, ministerraadnotulen et cetera. Waar zich in het archief stukken ten behoeve van Rudings memoires bevinden, is dit doorgaans expliciet vermeld.
Het archief is volledig.
Selectie en vernietiging
Bij de bewerking is vooral veel overtollig materiaal afgescheiden voor vernietiging (zoals dubbele afschriften, kopieën en A4’tjes zonder inhoud van uitgeprinte e-mails). Rudings archief bevatte veel documentatie, voornamelijk bestaand uit een grote hoeveelheid kranten- en tijdschriftartikelen. Uit de periode voorafgaand aan en ten tijde van zijn ministerschap is een groot deel hiervan bewaard, behoudens doublures en korte berichten. Uit zijn periode bij Citibank en de jaren daarna is een groter deel van de krantenknipsels afgezonderd voor vernietiging. Bij de selectie dienden de volgende vragen als leidraad: wordt Ruding genoemd of is er een direct verband met één van Rudings activiteiten? Van de knipsels waarbij geen van beide het geval was, is een groot deel niet bewaard.
Ook tijdens het schrijven van zijn memoires heeft Ruding veel documentatie toegevoegd aan zijn archief, hetzij als aanvulling op oudere stukken, ter ondersteuning van zijn eigen herinneringen, hetzij omdat het onderwerp hem op enig moment bezighield. Naast wederom veel kranten- en tijdschriftartikelen gaat het hierbij onder meer om uitdraaien van handelingen van de Tweede Kamer en Kamerstukken. De ogenschijnlijk puur uit interesse verzamelde knipsels zijn afgezonderd voor vernietiging, net als een deel van de geprinte stukken. Het belangrijkste selectiecriterium hierbij was de mate waarin Ruding deze van eigen aantekeningen en markeringen heeft voorzien; stukken die geen of slechts enkele kanttekeningen bevatten zijn afgezonderd voor vernietiging, terwijl stukken waar hij in de marge veel heeft bijgeschreven wel zijn bewaard. De aantekeningen die Ruding maakte ten behoeve van zijn memoires zijn in principe bewaard, afgezien van notities die klaarblijkelijk slechts als geheugensteun hebben gediend.
Aanvullingen
Er zijn geen aanvullingen te verwachten op dit archief.
Verantwoording van de bewerking
Rudings archief is niet los te zien van zijn in 2020 gepubliceerde memoires. Hij heeft zijn archief geordend (en deels ook met documentatie en aantekeningen aangevuld) volgens de indeling van het boek. Vanwege deze samenhang wordt aanbevolen om bij raadpleging van het archief Rudings memoires als leidraad bij de hand te houden. In zijn memoires beschrijft Ruding zijn loopbaan deels chronologisch naar de functies die hij vervulde. Hij onderscheidt daarbij drie tijdvakken: zijn ‘vroege’ jaren (tot 1982), het ministerschap en de periode daarna (vanaf 1989). Daarnaast kent het boek hoofdstukken waarin Ruding onderwerpen behandelt die van de genoemde periodisering afwijken, bijvoorbeeld omdat hij er op verschillende momenten en in verschillende functies mee te maken heeft gehad. Balans. Het ging om meer dan geld alleen
Bij de bewerking is de bestaande ordening gehandhaafd bij de chronologisch geordende stukken en bij een deel van de onderwerpsgewijs geordende archivalia (zie rubriek D3). Duidelijk afgebakende functies, waarvan de stukken een omgrensd en relatief omvangrijk geheel vormen, zijn hierbij wel losgekoppeld van het betreffende onderwerp (zie rubriek D2.4 en D2.8). Een ander deel van Rudings oorspronkelijke ‘onderwerpsdossiers’ is gesplitst en ondergebracht in verschillende rubrieken (bijvoorbeeld de ‘beschermingsconstructies’). In een aantal gevallen zou splitsing echter tot ongewenste versnippering leiden. Daarom is ervoor gekozen om die dossiers onder te brengen op een plaats waar het merendeel van de stukken betrekking op heeft. In de nota bene is in deze gevallen aangegeven dat het inventarisnummer ook stukken bevat die niet strikt onder de functie of het tijdvak van die rubriek vallen.
Sommige rubrieken bevatten recenter materiaal dat specifiek betrekking heeft op een voorgaande periode uit Rudings loopbaan. Zo zitten stukken betreffende Rudings medewerking aan de biografie van Wim Duisenberg uit 2003 in het deel over zijn ministerschap, omdat Duisenberg toentertijd president was van De Nederlandsche Bank.
In plaats van een zeer gedetailleerde beschrijving per bestanddeel, is gekozen voor een veelal vrij globale aanduiding van de inhoud. Deze werkwijze werd ingegeven door de hoeveelheid materiaal, maar bovenal door de onderwerpsgewijze ordening van het archief. De gebruiker met belangstelling voor een specifiek onderwerp zal zijn weg naar de relevante stukken hierdoor sowieso wel weten te vinden. Bij omvangrijke bestanddelen is gebruikgemaakt van een (chronologisch gerangschikte) verzamelbeschrijving, waarbij de inhoud per inventarisnummer in veel gevallen wel globaal is gespecificeerd. Door middel van relatief uitgebreide beschrijvingen en aanvullende opmerkingen is getracht de gebruiker van zo veel mogelijk relevant geachte informatie te voorzien over de aard en inhoud van de stukken. Hoewel het hierbij niet de bedoeling was om de gebruiker een bepaalde richting in te sturen, berust de keuze om bepaalde stukken uit te lichten natuurlijk niet op willekeur. Zo was de verwachting dat stukken met betrekking tot Rudings ministerschap veel belangstelling zullen genereren reden om hier de aandacht op te vestigen.
Ordening van het archief
De hoofdstructuur van het archief komt overeen met de indeling van Rudings memoires (zie de Verantwoording van de bewerking). Hoofdrubriek A bevat reeksen met correspondentie, eigen publicaties en lezingen van Ruding en, tot slot, interviews en documentatie. Deze series zijn ofwel in de huidige vorm door Ruding zelf gevormd (correspondentie), ofwel gebaseerd op materiaal dat hij in min of meer geordende staat bijeen had gebracht (publicaties/lezingen/interviews). De laatste zijn, voor alle duidelijkheid, niet exclusief; veel andere archiefbestanddelen bevatten ook interviews, lezingen en publicaties van Ruding met betrekking tot specifieke onderwerpen. Wel wordt aangeraden om de reeksen in rubriek A ter controle te raadplegen, omdat hierin mogelijk meer stukken te vinden zijn over een onderwerp waar ook een aparte rubriek of inventarisnummer voor bestaat. Drie hoofdrubrieken (B, C en D) volgen Rudings loopbaan chronologisch, als minister van Financiën en in de periode daarvóór en daarna. Rubriek C valt samen met Rudings ministerschap en kent een indeling naar (beleids)onderwerpen. De rubrieken B en D zijn primair geordend op basis van functies. Alleen in rubriek D3 prevaleert het onderwerp boven de verschillende hoedanigheden waarin Ruding met deze ‘speciale aandachtsgebieden’ van doen had. Het archiefdeel E heeft betrekking op het CDA en bestond al bij de overdracht, in grotendeels ongewijzigde vorm. Omwille van het overzicht is deze rubriek gesplitst in secties met betrekking tot de Nederlandse en de Europese politiek. In rubriek F is het merendeel van Rudings nevenfuncties ondergebracht.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A), deels niet openbaar. Betreft inv.nr. 325 (A) en inv.nr. 422 (niet openbaar)
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Dr. H.O.Ch.R. Ruding, nummer toegang 2.21.464, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Coll. Ruding, 2.21.464, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Bewaarplaats van originelen
Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Verwante archieven
Bij het Nationaal Archief berusten:
  • het archief van het Christen Democratisch Appèl (CDA) 1980-1988, toegangsnummer 2.19.112
  • de archieven van de Ministerraad 1823-1996, toegangsnummer 2.02.05.02
  • verscheidene deelarchieven van het ministerie van Financiën uit de periode dat Ruding minister was
Deze opsomming is niet uitputtend.
Publicaties
  • Ruding, Onno, Naar één geïntegreerde Europese kapitaalmarkt? (1969).
  • Ruding, Onno, Het gaat om meer dan geld alleen I. Artikelen en toespraken 1992-2002 (2003).
  • Ruding, Onno, Het gaat om meer dan geld alleen II. Artikelen en toespraken 2003-2015 (2016).
  • Ruding, Onno, Memoires, Balans. Het ging om meer dan geld alleen (2020).

Archiefbestanddelen