Zie voor bijbehorende gedrukte indices inv.nrs. 722-734. Deze gedrukte decreten en besluiten en hun indices berusten óók in de bibliotheek van het Nationaal Archief.
Zie voor de besluiten van de eerste vergadering op 31 juli 1798 inv.nr. 585.
In het archief 1.01.02 Staten-Generaal 1576-1796, is in inv.nr. 3864 eveneens aanwezig: gedrukte index op de ordinaris resolutiën over 1796.
Ontbreken.
Ook de titel 'bladwijzer op de besluiten van de Tweede Kamer en de decreten van het Vertegenwoordigend Lichaam' komt voor.
Voor bijbehorende indices zie: inv.nrs 551-554.
In de bestaande orde is geen scheiding gemaakt naar de elkander opgevolgd hebbende colleges, waarbij de stukken zijn ingekomen.
Tussen 26 april en 15 augustus 1799 werd de naam van de Gecommitteerden/Gedeputeerden in de Generaliteitsrekenkamer gewijzigd in: Commissarissen tot de Nationale Rekening.
Met ingekomen brieven bij de Hoge Militaire Vierschaar, 20 jan 1800 - 20 jul 1801.
Met minuutdecreet van 30 maart 1796 inzake plan van organisatie voor de Gewapende Burgermacht in de gehele republiek; bevat ook het plan als bijlage.
De serie bevat tevens stukken gericht aan de Commissie van de Buitenlandse Zaken.
De brieven van de gezanten zijn geborgen in de volgende landenmappen: Frankrijk 18 feb 1797 - 18 mrt 1798 Rusland 22 mrt 1796 Wenen 9 mrt 1796 - 2 feb 1798 Pruisen 9 mrt 1796 - 18 jul 1797 Spanje 7 mrt 1796 - 13 sep 1796 Denemarken 7 mrt 1796 - 30 mrt 1796 Zweden 7 mrt 1796 - 30 mrt 1796 Turkije, Barbarije en Marokko 7 mrt 1796 - 28 mrt 1798 Noord-Amerika 29 mrt 1796 - 15 jul 1796 Zwitserland 7 mrt 1796 Polen en Dantzig 9 mrt 1796 - 1 apr 1796 Mainz 7 mrt 1796 - 1 apr 1796 (dit zijn brieven uit Hanau) Hamburg 7 mrt 1796 - 30 mrt 1796 Keulen 18 mrt 1796
De brieven van vorsten, staten en hun ministers zijn geborgen in de volgende landenmappen: Frankrijk 3 jan 1797 - 8 mrt 1798 Pruisen 28 aug 1797 - 30 okt 1797 Spanje 26 mei 1796 - 5 dec 1797 Portugal 25 apr 1796 - 28 aug 1796 Denemarken 9 mei 1796 - 3 jan 1798 Zweden 2 nov 1796 - 20 nov 1797 Duitse Vorsten 20 jan 1797 - 20 feb 1798 Keurpalts 26 jan 1796 - 10 feb 1796 Noord-Amerika 20 jun 1797 - 1 sep 1797 Zwitserland 12 apr 1796 - 20 feb 1798 Cisalpijnse republiek 15 sep 1797 Keulen 19 mei 1796 Hanzesteden 10 nov 1796 - 4 aug 1797 Venlo 3 feb 1797 Bij het Haags Verdrag van 16 mei 1796 werden Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen bij Frankrijk gevoegd en gingen derhalve voor de Bataafse republiek tot buitenlands gebied behoren.
Het stuk behoort eigenlijk tot het archief van de Staten-Generaal.
Genummerd 1-23 (uit Nijmegen en omgeving) en 24-123 (uit Holland).
De stukken behoren vermoedelijk tot het archief van de Staten-Generaal.
Aanwinsten: 1840 A I 02
Het stuk behoort eigenlijk tot het archief van de Staten-Generaal.
De brief is een concept. Het is niet duidelijk hoe dit document in het archief van de Nationale Vergadering is terecht gekomen.
Mapje nr. 7.
Betreft de agenten van Marine Spoors, van Oorlog Pijman, van Financiën Gogel, van Justitie Tadama, van Inwendige Politie en Binnenlandse Correspondentie La Pierre.
De brief is niet ondertekend. Bevat ook een ongedateerde, toelichtende notitie van later datum.
Aanwinsten 1934: III 1. Afkomstig van het gemeentearchief van 's-Gravenhage
Bevat ook een rekest aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam.
Niet alle rekesten bevinden zich in deze rubriek; rekesten zijn in beperkte mate ook aanwezig in de series decreten en besluiten, in bepaalde bundels en in commissiearchieven.
Deze rekesten zijn niet naar onderwerp ingedeeld, maar op naam toegankelijk met behulp van de inv.nrs 544-550. In de bestaande orde is geen scheiding gemaakt naar de elkander opgevolgd hebbende colleges, waarbij de rekesten zijn ingekomen.
Rekesten, ingekomen bij de Nationale Vergadering,tegen het decreet van 11 maart 1797, betreffende het provinciegewijs stemmen over de constitutie.
Alsmede rekesten zonder dagaanduiding.
Met aantekeningen over de afdoening. De indices verwijzen naar de rekesten, bedoeld in inv.nrs. 276-388.
Bevat ook een rekest aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam.
Bevat ook enkele concept-decreten.
Dit is een relatief klein bestanddeel in het archief. Dat is het gevolg van het feit dat de colleges niet met brieven, maar met extract-resoluties communiceerden.
Deze registers bevatten de teksten van de volledig afgeschreven brieven met bijlagen op losse katerns in portefeuilles; zeer onvolledig. In de bestaande orde is geen scheiding gemaakt naar de elkander opgevolgd hebbende colleges, waarbij de stukken zijn ingekomen.
Begint met een katern midden in een zin. Bevat ook inschrijvingen van brieven van de Hoge Zeekrijgsraad, het Bureau ter Judicature der Convooien en Licenten en het Intermediair Bureau der Convooien en Licenten.
Gewapende Burgermachten: Vóór 1 maart 1796 gericht aan het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande en aan de Staten-Generaal.
Buitenlandse missiven: Gericht aan de Commissie van Buitenlandse Zaken van de Nationale Vergadering, en afkomstig uit: Denemarken, 27 feb 1797 Duitse vorsten en Hannover, 20 jan 1797 - 28 aug 1797 Frankrijk, 14 sep 1797 Pruisen, 18 jul 1797 - 30 okt 1797 Spanje, 28 jan 1797 - 05 dec 1797 Zweden, 13 mrt 1797 - 20 nov 1797.
In de Hollandse gebundelde Publicaties, deel 2 tot en met 4 zijn publicaties van het hoogste bestuur van het Bataafse Gemenebest opgenomen. Deze zijn raadpleegbaar in de bibliotheek van het Nationaal Archief.
De belangrijkste besluiten van de Nationale vergadering en van de Constituerende Vergedaring zijn gepubliceerd in deze "Publicatiën" , een voorloper van het Staatsblad. Deel 1 bevat de besluiten van de Nationale Vergadering (1796 - 1797) en deel 2 de besluiten van de Nationale Vergadering en de Constituerende Vergadering. Deze zijn raadpleegbaar in de bibliotheek van het Nationaal Archief.
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: Nummer toegang: 2.01.40.02; inv. nrs 45-57.
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: Nummer toegang: 2.01.40.02; inv. nr 58. Dit is een compilatie van de indices, beschreven in nummer toegang 2.01.40.02, inv.nrs. 45-57.
Aanwezig in de Collectie Gedrukte Staatsstukken: Nummer toegang: 2.01.40.02; inv. nr 59-61
Bevat de volgende soorten akten: Pardon en abolitie, 1796 - 1798 Approbatiën, 28 jan 1796, 1798 Confirmatie van vicariën, 2 mei 1798 Creatie als notaris, 1798 Relief van verzuimd leen, 3 apr 1798 Brief van requeste civ., 4 okt 1796 Mandementen van revisie, 1796 - 1798 Indemniteit, 3 mei 1796 Venia aetatis, 1797 - 1798 Credentiaal, 9 jun 1797 Legitimatie, 1796 - 1798 Non prejudice, 12 okt 1797 Ontslag van fideï-commis, 1798 Aanstellingen (Commissiën) van de Staten-Generaal, 18 mei 1795 - 20 mrt 1796 Aanstellingen (Commissiën) van de Nationale Vergadering, 22 apr 1796 - 22 dec 1797. Bevat eveneens enkele rekesten om schadeloosstelling voor afgeschafte heerlijke rechten en tienden (art. 25 van de Algemene Beginselen van de Staatsregeling 1798). In sommige omslagen nog enkele akten van de Staten-Generaal.
Zie het archief van de Staten-Generaal 1576 - 1796: nummer toegang 1.01.08 (4108) inv.nr 12597.282
Zie het archief van de Staten-Generaal 1576 - 1796: nummer toegang 1.01.08 (4109) inv.nr 12597.283
Zie het archief van de Staten-Generaal 1576 - 1796: nummer toegang 1.01.08 (4120) inv.nr 12628.9
Zie het archief van de Staten-Generaal 1576 - 1796: nummer toegang 1.01.08 inv.nr 12687
Ook voor commissoriaallijsten inv.nr. 446 onder F en G.
Zie het archief van de Staten-Generaal 1576 - 1796: nummer toegang 1.01.08 inv.nr 12696
Ter voorbereiding op de beraadslagingen werd een zaak in de vergadering ingebracht. De vergadering kon daarop het besluit nemen om een zaak commissoriaal te maken, dat wil zeggen dat een zaak eerst in handen werd gesteld van een commissie, bestaande uit enkele leden. Het door zo een commissie uitgebrachte advies werd dan voorwerp van discussie in de volle vergadering. Al naar gelang de aard van de zaak volgde dan na kortere of langere tijd al dan niet een besluit.
Tijdens het bestaan van de Nationale Vergadering en opvolgende organen van de wetgevende macht zijn er verscheidene vaste commissies voor bepaalde aangelegenheden geweest. Deze commissies hebben zelfstandig archief gevormd. Omdat het hier instellingen van de Wetgevende Colleges betreft worden de archieven van deze commissies in deze inventaris bij het archief van de Wetgevende Colleges beschreven.
In de periode 1795-1810 ontstonden er voor het eerst geschreven regels omtrent het functioneren van commissies binnen de wetgevende organen. De aard van hun werkzaamheden kan worden gekenschetst als de voorbereiding van wetsvoorstellen en andere besluiten van het parlement.
De reglementering van die werkzaamheden werd vastgelegd in Reglementen van Orde voor de Wetgevende Colleges en in de Staatsregeling van 1801: 1796: (vastgesteld op 25-03-1796) Derde hoofdstuk, art. 31 t/m 44, welke artikelen niet noemenswaardig veranderd zijn in het Reglement van Orde van 1797.; 1798: (vastgesteld op 30-05-1798) Derde hoofdstuk art. 36 t/m 40; 1801: (art. 50 van Staatsregeling van 1801) 12 van de 35 leden van het Wetgevend Lichaam moesten een wetsvoorstel voorbereiden, waarna er stemming plaatsvond in het Wetgevend Lichaam; 1808 (art. 28 t/m 33)
In het Reglement van Orde van 1805 en 1806 zijn geen bepalingen over wijze van voorbereiden door commissies opgenomen. Gedurende het bestaan van het Wetgevend lichaam van het Koninkrijk Holland werd de voorbereiding van de plenaire zitting opgedragen aan de Besognes (= commissies) zoals onder de Republiek van het Ancien Regime. Na 1815 werden er geen vaste commissies meer gevormd naar departement, maar werden er ad hoc afdelingen samengesteld waarvan de bemanning door middel van loting werd bepaald. Pas na 1953 werd het stelsel van vaste commissies naar departement hersteld.
Volgens het reglement van orde van 1796 werden verscheidene commissies (...) uit de boezem der vergadering met het een of ander belast.
Deze commissies bestonden uit vijf vaste en een wisselend aantal ad-hoc-commissies (de zgn. personele commissies), die met één of andere bijzondere zaak werden belast (art. 43).
De Nationale Vergadering stelde de volgende vijf vaste commissies in: van Buitenlandsche Zaken; van Binnenlandsche Correspondentie; van Finantie; van Toezigt over de Vergaderplaats en de Policie derzelve; van de Drukkerije.
In de archiefstukken kan men kleine variaties in de benaming van de commissies aantreffen.
Literatuur over dit onderwerp bij: G.H. Hagelstein, De parlementaire commissies, in de serie Nederlands parlementsrecht, Monografie 6, (Groningen, 1991) en J.G. Pippel, Het reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zijn geschiedenis en toepassing (Den Haag, 1950).
Ter voorbereiding van de beraadslagingen in de vergadering werd een zaak vaak eerst in handen gesteld een commissie van enkele leden. Het door zo een commissie uitgebrachte advies werd dan voorwerp van discussie in de plenaire vergadering. Al naar gelang de aard van de zaak volgde dan na kortere of langere tijd al dan niet een besluit.
Tijdens het bestaan van de Nationale Vergadering en opvolgende organen van de wetgevende macht zijn er verscheidene vaste commissies voor bepaalde aangelegenheden geweest. Deze commissies hebben zelfstandig archief gevormd. Omdat het hier instellingen van de wetgevende colleges betreft, worden de archieven van deze commissies in deze inventaris bij het archief van de wetgevende colleges beschreven.
Bij de staatsgreep van 22 januari 1798 werden alle commissies van de Nationale Vergadering ontbonden; een aantal werd weer opnieuw, soms met wat gewijzigde naam en met nieuwe leden, in het leven geroepen en ressorteerde dan onder de Constituerende Vergadering. Van een aantal werd de taak overgenomen door het ingestelde Provisioneel Uitvoerend Bewind. Zie bij de betreffende commissie.
Behalve deze vijf vaste commissies is er nog een wisselend aantal personele commissies (ad hoc) actief geweest. Om een beeld te krijgen van het voorkomen van deze commissies kan men de zogenaamde Commissoriaallijsten raadplegen
Inventarisnummers 504-506.
. In deze lijsten werd aangetekend welke kwesties commissoriaal werden gemaakt en wanneer er op deze kwesties werd gerapporteerd en geconcludeerd.Een aantal in het archief opgenomen personele commissies zijn: Commissie tot onderzoek der geloofsbrieven (1796-1801) Commissie voor de Zaken van Culemborg en Buren ((1795)1796-1797) Commissie voor de Gewapende Burgermacht (1796-1798) Commissie tot de Zaak der Bataven ((1795)1796-1801) Commissie tot Onderzoek naar de Werkzaamheden der Respectieve Comité's (1796-1797) Commissie voor de Scheiding van Kerk en Staat (1796-1798) Personele Commissie tot regeling van de afkoop van Heerlijke Rechten en Tienden (1798-1802)
De commissie bestond volgens het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering uit zes leden en de tijdelijke President van de Nationale Vergadering (art.32).
Elke twee maanden moest een der leden uitgeloot worden en moest een ander lid door de Vergadering gekozen worden. Het nieuwe lid mocht bij de eerstvolgende verkiezing niet worden uitgeloot. De uitgelotene kon echter terstond weer in de Commissie benoemd worden (art.33). De zes leden werden gekozen uit een getal van twaalf geschikte en bekwame personen die waren geselecteerd door de fungerende president van de Nationale Vergadering en de reeds benoemde leden der Commissie van Constitutie (art.34). De Commissie had een eigen secretaris (niet stemgerechtigd), die door de Vergadering werd gekozen uit drie door de Commissie geselecteerde, geschikte kandidaten (art.35, 36). De Commissie en de secretaris moesten zich gedragen naar een Instructie, waarop zij werden aangesteld (art.37).
Op 25 maart 1796 benoemde de Nationale Vergadering de burger-representanten Lestevenon, de Sitter, Bicker, de Kempenaer, Hahn en de Leeuw tot de eerste leden van de Commissie van Buitenlandse Zaken. F. van Leyden werd op 30 maart 1796 tot secretaris van de Commissie benoemd. Op dezelfde dag werd de Instructie vastgesteld waarnaar de commissie haar werkzaamheden moest inrichten.
Secrete notulen, d.d. 25 maart 1796, inv.nr. 512.
De artikelen 1 t/m 17 van de Instructie regelen de interne organisatie van de Commissie. De artikelen 18 t/m 35 stellen de competentie van de Commissie vast. Zo had de Commissie het 'hoogste opzigt over alle de charters van Staat, de Tractaaten met Vreemde Mogendheden en in 't bijzonder de secrete notulen en archieven (...)'.
De Commissie moest 'eene bestendige correspondentie houden met de Ministers van dezen Staat buitenlands' (gezanten), die zich hadden te richten naar de instructies en bevelen van de Commissie. De aanstelling van ambassadeurs bleef het voorrecht van de Nationale Vergadering, maar de Commissie mocht wel kandidaten voordragen. De grondbeginselen van de revolutie moesten veilig worden gesteld. De Commissie moest er daarom zorg voor dragen dat ' 's Lands geheimen en tederste belangen niet buiten noodzake (bleven) toevertrouwd aan [reeds fungerende .. red] personen ofte agenten welker staatkundige gevoelens niet met die beginselen overeenkwamen'. De geheime informatie die men via de eigen ambassadeurs in het buitenland of via andere kanalen verwierf, mocht nooit in het verslag van de Nationale Vergadering worden vastgelegd, maar moest onder de stipste geheimhouding 'in den boezem der leeden der commissie' blijven. Van zulke informatie, vaak in een geheim cijferschrift vastgelegd, mocht geen afschrift worden gemaakt. De originelen (zowel in geheimschrift als gewoon schrift) werden toevertrouwd aan de secretaris van de Commissie. Dit was tevens de enige die de stukken mocht redigeren en versturen. Om zich te informeren had de Commissie het recht om één of meer leden van de uitvoerende comités bij haar zittingen aanwezig te doen zijn.
Voor haar werkzaamheden had de Commissie de beschikking over een budget van een half miljoen gulden. Verantwoording over de besteding daarvan geschiedde in een geheime commissie van de Nationale Vergadering. De Commissie was bevoegd om vredesonderhandelingen, oorlogsverklaringen, traktaten en allianties voor te bereiden. Rechtskracht kregen zulke verdragen pas na ratificatie door de Nationale Vergadering. Wel mocht de Commissie additionele of secrete artikelen toevoegen, mits deze de onafhankelijkheid en integriteit van de Bataafse republiek niet zouden aantasten en niet strijdig waren met de geest van het gesloten traktaat.
Haar werkzaamheden diende de Commissie te verrichten in het besef dat koophandel en zeevaart de voorname bronnen van (...) welvaart zijn. Zij moest ernaar streven om met alle volkeren vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden. Vooral de relatie met de geallieerde Franse regering moest gecultiveerd worden. Het uiteindelijke doel van de Commissie was de handhaving van de 'hoogheid en independentie des Lands'. Om te toetsen of de Commissie haar werkzaamheden naar behoren verrichtte en het gestelde doel voldoende nastreefde moest de president of de secretaris van de Commissie iedere twee maanden verantwoording afleggen van het gevoerde beleid in een Comité Generaal (besloten vergadering) van de Nationale Vergadering.
Met de staatsgreep van 22 januari 1798 kregen de leden der Commissie huisarrest opgelegd en werd bij de burger-representant Bicker beslag gelegd op de kas en alle papieren en documenten van de Commissie. Tevens werd gedecreteerd dat het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering en de Instructie voor de Commissie van Buitenlandse Zaken zouden worden herzien door een drietal burger-representanten (Ploos van Amstel, Bosch en Floh).
Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 578, p. 5 e.v.
Als leden van de provisionele Commissie van Buitenlandse Zaken werden de burgers-representanten Meyer, Vreede, de Lemon, Konijnenburg en Blauw benoemd.Op 23 januari 1798 werd gelast de werkzaamheden van deze Commissie over te dragen aan een Provisioneel Uitvoerend Bewind. Dit Bewind nam de werkzaamheden op 25 januari 1798 over. De onder de Commissie berustende papieren werden op 27 januari 1798 overgedragen.
Gedrukte decreten van de Nationale Vergadering, inv.nr. 578, p. 41. Minuut-notulen met relatieven van het Uitvoerend Bewind, 25 januari 1798, inv.nr 1.
Het eindverslag van haar werkzaamheden gaf de Commissie op 30 januari 1798 in de Constituerende Vergadering.Decreten van de Constituerende Vergadering, inv.nr. 578, p. 209 e.v.
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nrs 1-2, zie ook 47
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nrs 25-28
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 47
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 48
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 49
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nrs 55A, 55B, 56
Bevat ook stukken van het Provisioneel Besogne voor de Buitenlandse Zaken en het Hollands Comité van Buitenlandse Zaken.
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nrs 65-68
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 101A
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nrs 102-103
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang 2.01.08; inv.nrs. 165, 168, 171, 173-174, 178, 181, 183-186, 191-193, 196, 204A, 205-209, 230-231, 239-240, 252-253, 262, 265-266, 270, 275, 277-278, 280, 282, 284-285, 287-288, 297-300, 309-311, 316-317, 321-323, 333-337, 339-341, 343, 345, 349, 352, 354-355, 357A, 358-362, 364-365A, 381A, 390, 395.
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 396
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 397
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 407
Zie archieven van het departement van Buitenlandse Zaken, 1796-1810, nummer toegang: 2.01.08; inv.nr 417
Volgens het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering moest de Commissie van Binnenlandse Correspondentie bestaan uit twaalf leden, die door de Nationale Vergadering moesten worden benoemd. Zij moest dienen om met de 'aangestelde Magten binnen 's Lands goede verstandhouding te hebben ten einde alle woelingen en ondernemingen te ontdekken en te verijdelen, welke tegens de Vrijheid en de welvaart des Lands zouden worden gesmeed'.
Artikel 39 R.v.O.
Op 1 april 1796 werden twaalf burger-representanten, waaronder Pieter Vreede, tot leden van de Commissie benoemd. Volgens het Reglement van Orde moesten iedere maand drie leden worden uitgeloot. De Nationale Vergadering benoemde dan drie nieuwe leden, die de opengevallen plaatsen moesten opvullen (art. 40).Op dezelfde datum ( 1 april 1796) werd de Instructie vastgesteld, waarop de Commissie haar werkzaamheden moest baseren.
Deze instructie is door de tweede Nationale Vergadering in oktober 1797 niet noemenswaardig gewijzigd.
Volgens deze Instructie had de Commissie de taak om verdachte personen in een Algemeen Comité oftewel Comité Generaal (besloten vergadering) aan te geven bij de Nationale Vergadering. Indien er evenwel redenen waren om aan te nemen dat de verdachten voor die tijd zouden vluchten, dan kon de Commissie deze personen, zonder voorafgaand overleg met de Nationale Vergadering, in bewaring doen stellen. In de eerstvolgende zitting van de Nationale Vergadering diende daarover verantwoording te worden afgelegd.Art. 4 der Instructie.
Elke maand moest de Commissie in een Algemeen Comité (besloten vergadering) verslag doen aan de Nationale Vergadering van de stand van zaken in het land (de staat der zaken binnenlandsch).Instructie, art. 7.
In tijden van nood, of wanneer het in het belang van het land was, kon de Commissie de President (voorzitter) van de Nationale Vergadering vragen om een Algemeen Comité (besloten vergadering) bijeen te roepen. In zo'n vergadering kon de Commissie haar bevindingen openbaar maken (art. 6). Als budget kreeg de Commissie de beschikking over tienduizend gulden. Over de besteding daarvan moest verantwoording worden afgelegd aan een geheime commissie uit de Nationale Vergadering (art. 8). Om het vele en omslachtige administratieve werk van de Commissie te verlichten, had zij het recht om een amanuensis aan te stellen.De Instructie voor de amanuensis werd op 5 september 1796 gearresteerd. Inventaris van het Archief van het Departement van Binnenlandse Zaken, 1796-1813, nummer toegang 2.01.12, inv.nr. 10.
De werkwijze van de Commissie werd vastgelegd in een Reglement van Orde.
Inventaris van het Archief van het Departement van Binnenlandse Zaken, 1796-1813, nummer toegang 2.01.12, inv.nr. 10.
Volgens dit reglement vergaderde de Commissie tenminste driemaal per week om over de voorkomende zaken te raadplegen en te beslissen (art. 11) of zo dikwijls als de president (voorzitter) noodzakelijk achtte (art. 7). In zo'n buitengewone vergadering moesten er tenminste zeven leden present zijn om een besluit te kunnen nemen. Was er een zaak aan de orde die geen uitstel van beslissing gedoogde, dan kon er door een kleiner aantal leden een besluit worden genomen (art. 8). Een uit de Commissie benoemde subcommissie, bestaande uit de president (voorzitter) en drie leden, vergaderde dagelijks. De drie leden van deze subcommissie werden volgens rooster wekelijks door drie nieuwe vervangen (art. 12 en 13). Van haar verrichtingen hield de subcommissie notulen bij, die in de eerstvolgende vergadering aan de voltallige Commissie gepresenteerd werden (art. 15).Met de staatsgreep van 22 januari 1798 werd de Commissie op last van de Constituerende Vergadering gezuiverd. De burger-representant Van Kleffens, lid en thesaurier van de Commissie van Binnenlandse Correspondentie, moest de sleutels van de kas en alle papieren, stukken en charters overdragen die hij als voormalig lid van de Commissie in beheer had.
Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 22 januari 1798, inv.nr. 578, p. 18.
Voorts werd gedecreteerd dat het Reglement van Orde en de Instructie zouden worden herzien door een drietal burger-representanten (Ploos van Amstel, Bosch en Floh) en dat er tot nader order een Provisionele Commissie van Binnenlandse Correspondentie werd aangesteld.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 22 januari 1798, inv.nr. 578, p.19.
Deze Commissie deed op 26 februari 1798 aan de Constituerende Vergadering het voorstel om haar werkzaamheden te staken en over te dragen aan de door het Uitvoerend Bewind aangestelde Agent van Algemene Politie en Binnenlandse Correspondentie.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 579, p. 599 e.v.
In de vergadering van 27 februari 1798 werd de Commissie van Binnenlandse Correspondentie voor vervallen verklaard.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 579, p. 642 e.v.
Zie de archieven van het departement van Binnenlandse Zaken 1796-1810, nummer toegang 2.01.12; inv.nrs 1-6
Hieronder enkele kopiebrieven van vóór 16 sep 1796.
Zie de archieven van het departement van Binnenlandse Zaken 1796-1810, nummer toegang 2.01.12; inv.nr 7
Zie de archieven van het departement van Binnenlandse Zaken 1796-1810, nummer toegang 2.01.12; inv.nr 8
Zie de archieven van het departement van Binnenlandse Zaken 1796-1810, nummer toegang 2.01.12; inv.nr 9
Zie de archieven van het departement van Binnenlandse Zaken 1796-1810, nummer toegang 2.01.12; inv.nrs 10-14
Volgens het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering moest de Commissie van Finantie bestaan uit vijf leden, die door de Vergadering benoemd werden uit een dubbel aantal (tien) kandidaten. Dit tiental werd geselecteerd door de President en de Commissie van Constitutie.
Art. 41 van het Reglement van Orde, 1796.
Op 30 maart 1796 werden de tien kandidaten voorgedragen. Een dag later werden de burgers-representanten de Vos van Neyerwal, Schimmelpenninck, Hoogewal, Branger en Cau tot leden van de Commissie gekozen en benoemd.Gedrukte Decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 555, pp.565 en 578.
Volgens de Secrete Decreten van de Nationale Vergadering van 5 juli 1796 werd de Commissie van Finantie gerechtigd om zoodanige Transactiën en Operatiën aan te gaan en te effectuëren, als zij (...) ten meeste nutte van den Lande zal noodig oordelen, alsmede om (...) de noodige orders, auctorisatiën en qualificatiën aan de respective Committes, zoo van het Bondgenootschap te Lande, de Marine, Oost- en West-Indische Bezittingen en voorts alle andere commissiën, ofte committes uit de (Nationale) Vergadering emaneerende of van dezelven dependent, te geeven en verleenen, als, ter beantwoording aan het voorzegde oogmerk, bevonden zal worden te behooren.
Geheime decreten van de Nationale Vergadering, inv.nr. 512.
Met de staatsgreep van 22 januari 1798 werd een provisionele Commissie van Finantie ingesteld, bestaande uit de burger-representanten Branger, van Esen, Pertat en Nolet.
Gedrukte decreten van de Nationale Vergadering, inv.nr. 578, p. 17.
Op 29 maart 1798 stelde de burger-representant Bosch voor om de Commissie van Finantie op te heffen. Zij was in zijn ogen niet alleen overbodig (...) geworden, maar (strekte) zelfs ter stremming of contrariëring der werkzaamheden van het (...) Departement van Finantie van den Agent der Bataafsche Republiek (...).Gedrukte decreten der Constituerende Vergadering, inv.nr. 580, p. 670 e.v.
Nadat een aantal gecommitteerden de Vergadering over dit voorstel van advies had gediend, werd op 3 april 1798 gedecreteerd dat de Commissie van Finantie werd verklaard te zijn vervallen, en op de honorabelste wijze ontbonden.Gedrukte decreten der Constituerende Vergadering, inv.nr. 581, p. 82 e.v.
De archiefbescheiden zijn vermoedelijk bij het Ministerie van Financiën verloren gegaan.
Het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering schreef voor dat er een Commissie van Toezigt over de Vergaderplaats en de Policie derzelve moest worden benoemd, bestaande uit vier leden.
Reglement van Orde, 25 maart 1796, art. 42.
Op 6 april 1796 werden de burgers-representanten Pompe van Meerdervoort, Ploos van Amstel, Aaninck en Wickevoort Crommelin tot leden van deze Commissie gekozen en werd de agent Slicher aan deze Commissie toegevoegd.Gedrukte decreten van de Nationale Vergadering, inv.nr. 556, p. 117.
Na overleg met een soortgelijke commissie uit het Comité van Algemeen Welzijn van het Provinciaal Bestuur van Holland werd er een regeling ontworpen voor het gebruik van het Nationaal Gebouw (het voormalige gebouw der Staten-Generaal), waarvan beide colleges gebruik maakten.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 556, p. 286 e.v.
Pas in september 1797 werd op verzoek van de Commissie zelf een concept-instructie vastgesteld door de Nationale Vergadering.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 25 september 1797, inv.nr. 573, p. 417 e.v.
De Commissie kreeg volgens deze Instructie het oppertoezicht (...) over alle de appartementen van het Gebouw, waar in de Nationale vergadering hare zittingen (hield), en over de vertrekken, weleer door de Vergadering der Staten-Generaal geoccupeerd geweest.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 573, p. 418.
Zij moest tevens de president (voorzitter) van de Nationale Vergadering behulpzaam zijn bij het handhaven van behoorlijke orde en stilte op de tribunes, en de Ministers-(ambassadeurs)kamer.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 573, p. 419.
Wanneer de Vergadering in Comité Generaal (besloten) bijeenkwam, moest zij erop toezien dat de toegangen, de tribunes en de loges voor publiek waren afgesloten. Ten slotte was zij bevoegd om indien zij omstandigheden ontdekte, die haar van de noodzakelijkheid van versterking van wachten, of andere arrangementen ter handhaving van rust en orde overreeden, (...) daar van terstond aan de Vergadering of, dezelve niet bij elkander zijnde, aan den praesident kennis geven. Mocht de bedreiging zo ernstig zijn dat al direct maatregelen dienden te worden genomen, dan had zij daartoe de vrijheid, mits in zulke gevalle toch zoo spoedig mogelijk die kennisgeving doende, en voor de voor haar gegeven ordres als dan verantwoordelijk blijvende.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, inv.nr. 573, p. 420-421.
De verblijfplaats van de archiefbescheiden van deze commissie is niet bekend.
Het Reglement van Orde van de Nationale Vergadering schreef voor dat de Commissie tot de Drukkerije vier leden moest tellen.
Artikel 43 van het Reglement van Orde, 25 maart 1796.
Op 7 april 1796 werden de burgers-representanten Bosvelt, Bosch, Bacot en van der Zoo daartoe verkozen.Gedrukte decreten van de Nationale Vergadering, 7 april 1796, inv.nr. 556, p. 140.
Alles wat ten dienste van den Lande op kosten van de staat werd gedrukt, diende op de Drukkerij van Holland (later, vanaf 8 maart 1799, de Gemeenelandsdrukkerij of Nationale Drukkerij geheten) gedrukt te worden en was onderworpen aan het toezicht van de Commissie.Gedrukte decreten der Nationale Vergadering, 21 juni 1796, inv.nr.558, p. 458.
Na de installatie van de Eerste en Tweede Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam in 1798 werd besloten een Gemengde Commissie tot de Zaken der Drukkerij in te stellen, waarin gecommitteerden van beide Kamers zitting hadden.De eerste vermelding van deze Gecombineerde Commissie vindt men in de Korte Notulen van de Commissie tot de Drukkerij, beginnende met dinsdag den 19 Juni 1798 onder inv.nr. 498 van de Wetgevende Colleges. De notulen van januari 1799 vermelden op de omslag de namen van de gecommitteerden uit beide Kamers.
Voor zover valt na te gaan is er geen Instructie opgesteld voor de werkwijze en werkzaamheden van de Commissie. Op 10 oktober 1800 decreteerde de Tweede Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam dat de administratie en het beheer der drukkerij onder de onmiddellijke directie van het Uitvoerend Bewind (...) werden gesteld.Gedrukte decreten van de Tweede Kamer, 10 oktober 1800, inv.nr. 688, p. 274 e.v.
Het Uitvoerend Bewind dat zich na die datum onledig (had) gehouden met al het geen ten dien opzichte diende verordend en bepaald te worden, legde op 21 februari 1801 de concept-instructies, eden en traktementen voor de directeur en andere werknemers alsmede de tarieven aan het Vertegenwoordigend Lichaam ter goedkeuring voor.Gedrukte decreten van de Tweede Kamer, p. 383 e.v. en p. 559. De vastgestelde instructies vindt men in het archief van S. Dassevael (2.21.48), inv.nr. 174.
ressorterend onder de Nationale Vergadering en de Constituerende Vergadering
Naast de uitvoering van de bestuurlijke taken van de voormalige Staten-Generaal was de voornaamste taak van de Nationale Vergadering het ontwerpen van een constitutie. Uit de vergadering werd daartoe een commissie benoemd, bestaande uit 21 leden (6 Hollanders, 1 Drent en 2 leden uit elke andere provincie, Limburg, dat Frans gebied was, uitgezonderd). Deze commissie werd belast met het ontwerpen van een constitutie, een grondwet dus. De eerste maal dat de commissie bijeen kwam was op 27 april 1796. Op 10 november 1796 had de commissie een Plan van Constitutie gereed. Na aanbieding aan de Nationale Vergadering bezetten de leden der commissie weer de hun toekomende plaatsen in de Vergadering, die voor de duur van het commissiewerk door vervangers waren ingenomen. Mede door de samenstelling van de commissie had het Plan een sterk federalistisch karakter gekregen. Na diepgaande besprekingen besloot de vergadering op 29 november 1796 met 66 tegen 52 stemmen om het ontwerp als grondslag voor haar 'deliberatiën' (beraadslagingen) te aanvaarden. In de loop der volgende maanden werd het plan door vele wijzigingsvoorstellen van onder andere de commissie-Hahn in unitarische zin bijgesteld, wat uitmondde in een nieuw Ontwerp van Constitutie, aangeduid als het 'dikke boek', waarin de eenheid van de staat centraal stond. Op 30 mei 1797 aanvaardde de Nationale Vergadering het ontwerp en hoopte zij, ruim twee jaar na het ontstaan van de Bataafse Republiek, haar constituerende taak als beëindigd te kunnen beschouwen. Het uitermate ingewikkelde ontwerp van meer dan duizend artikelen moest evenwel nog aan de grondvergaderingen worden voorgelegd. De tegenzin bij zowel Unitarissen als Federalisten in het ontwerp was zo groot dat het op 8 augustus 1797 met 108.761 tegen 27.955 stemmen werd verworpen. De opkomst onder de kiezers bedroeg slechts 33% en in geen enkele provincie kreeg het ontwerp een meerderheid.
Namenlijst van de leden der eerste Constitutiecommissie (per 27 april 1796): Bataafs Brabant: J.A. Krieger en P. Verhoysen Utrecht: J. van Manen Adrz. en A.J. Strick van Linschooten Gelderland: K.W. de Rhoer en H.H. Vitringa Stad en Lande: B.W. Hoffman en S. Trip Drenthe: C. de Vos van Steenwijk Overijssel: G.W. van Marle en W. Queysen Holland: M.H. Witbols, J.G. Luyken, J. Couperus, J.P. Farret, P.L. van de Kasteele en D. van Horbag Zeeland: J.E. Austen en H. Rabinel Friesland: S. Stijl en M. Siderius Namenlijst van de leden der tweede Constitutiecommissie (per 15 september 1797): Holland: P. van Zonsbeek, J. Konijnenburg, W.A. Ockerse, P.M. Pertat, L. Nolst en J. Fronhoff Zeeland: J.P. Fokker en G. Beljaart Utrecht: J. van Buul en G.A. Visscher Gelderland: H.H. Vitringa en J.S. Wentholt Overijssel: J.A. de Mist en B. ten Poll Friesland: U.J. Huber en E.M. van Beyma Bataafs Brabant: F. Guljé en P. Verhoysen Drenthe: J. Linthorst Homan Groningen: A.J. de Sitter en B.W. Hoffman
Over de lotgevallen van de archieven van de drie constitutiecommissies het volgende: vele archiefstukken die behoorden tot de archieven van de constitutiecommissies, zijn verdwenen. Het archief van de derde commissie die na de staatsgreep van 22 januari 1798 werd ingesteld, is in zijn geheel verloren gegaan. In het archief Gogel (nummer toegang 2.21.005) bevindt zich wel een gedrukt exemplaar van het rapport van de derde Constitutiecommissie met het Ontwerp van Staatsregeling. Een belangrijke oorzaak van het teloorgaan van archiefstukken is gelegen in het feit dat commissieleden nogal eens bescheiden meenamen die niet weer terugkwamen in het archief waar ze thuishoorden. Maar in zeker twee gevallen is het gebeurd dat afgedwaalde archiefstukken werden achterhaald en door bereidwillige medewerking van de nieuwe 'eigenaren' terug kwamen in het Nationaal Archief. Het eerste geval betreft de notulen en bijlagen van de eerste commissie, die in bezit waren van mr. W.L. Luyken Glashorst, die deze in 1906 overdroeg.
Verslagen 's Rijks Oude Archieven (VROA) 1906-XXV, 71.
En in 1967 werd door jhr. drs. M.J. van Lennep het archief van W.A. Ockerse, lid van de Tweede Constitutiecommissie, overgedragen waarin zich ook het Reglement van Orde van de Eerste Constitutiecommissie bevond.Zie inventarisnummer 3 en Inleiding op Plan van Constitutie van 1796.
De archieven van de commissies zijn ontstaan door het ontvangen van stukken waarom zij hadden verzocht, zoals de verslagen van de financiële situaties der gewesten en bescheiden die, meestal gericht aan de Nationale Vergadering, aan hen werden doorgezonden (bijvoorbeeld de rekesten). Het archief van de eerste commissie bestaat in hoofdzaak uit notulen en bijlagen, later toegevoegde ontwerpen van de grondwet en een aantal losse stukken. Overigens is dit archief zeer uitvoerig beschreven en toegelicht in het boek Het Plan van Constitutie van 1796, waarin de ontstaansgeschiedenis van het Plan wordt beschreven door mr. dr. L. de Gou (zie literatuurlijst).
Het archief van de Tweede Commissie bestaat voornamelijk uit de ingekomen rekesten alsmede notulen met bijlagen en ook weer een aantal losse stukken.
Over de rekesten het volgende: zodra de tweede Nationale Vergadering in september 1797 haar werkzaamheden aanving, werd in het land door aanhangers van de gereformeerde godsdienst een opmerkelijke actie ontketend. Deze was erop gericht om door middel van het massaal doen ondertekenen van verzoekschriften te voorkomen dat in een nieuw grondwetsontwerp opnieuw bepalingen zouden worden opgenomen die nadelig zouden zijn voor de uitoefening van de godsdienst der gereformeerden en voor het onderhoud van hun kerken. Er waren verschillende (voorgedrukte) versies van de rekesten in omloop, die varieerden van een onderdanig smeken tot een zelfbewust eisen. Over de wijze waarop de rekesten 'in de Waereld gekoomen en ondertekend' waren merkte de representant Beljaart op: 'Dit immers was Waereldkundig, dat er niet alleen zeer veele onnozele lieden, vrouwen en kleine kinderen op hadden getekend, maar zelfs dat er gevonden wierden, waar men de Zwangere Vrouwen voor de nog ongebooren vrugt had doen tekenen'. Geschat wordt dat er in de loop van de maanden september, oktober, november en december 1797 zo'n 215.000 handtekeningen verzameld en ingeleverd zijn.
L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 18e en 19e eeuw (Amsterdam, 1911) 188 en A. Ypey en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk IV (Breda 1827) 163-165.
Maar ook de aanhangers van andere, eeuwenlang achtergestelde godsdiensten lieten zich niet onbetuigd en dienden, zij het in veel mindere mate, 'antidotale' rekesten in.
Of de massa rekesten overigens invloed heeft gehad op het werk van de Tweede Constitutiecommissie is zeer de vraag. Op 26 januari 1798, dus vier dagen na de staatsgreep, hield de Constituerende Vergadering zich bezig met de vraag wat te doen met de vele verzoekschriften. Hoe door de constitutiecommissie tegen de inhoud en het belang der rekesten werd aangekeken, blijkt uit een opmerking van de representant Nols, die zelf lid was van de commissie: 'zij (de commissie) had vermeend hiermede haaren tijd niet te moeten verspillen, maar had dezelve alle by den anderen in een groote Kas opgeslooten'. Typerend voor de ongeïnteresseerdheid van de Vergadering was dat men eerst dacht met pro-gereformeerde rekesten van doen te hebben die zojuist waren binnengekomen en naar aanleiding waarvan de beraadslagingen plaatsvonden. Pas na voorlezing bleken het 'antidotale' rekesten te zijn. Bij hoofdelijke stemming werd besloten de rekesten niet bij de beraadslagingen te betrekken, maar ze in een kist, kast, kas of mand op te bergen.
Dagverhaal der Handelingen van de tweede Nationale Vergadering (Den Haag, 1797) VIII, 26 januari 1798.
In 1854 werden de archivalia van de twee Eerste Constitutiecommissies aan het Rijksarchief overgedragen.Reeds in een vroeg stadium heeft er een provisorische inventarisatie van de archieven van de twee eerste Constitutiecommissies plaatsgevonden.
Zie inventarisnummer 879.
Later werden ze opgenomen in het grotere verband van de archieven der Wetgevende Colleges 1796-1813, waar ze inventarisnummers 463b-483 kregen. De inventarisnummers 464-479, reeds vanaf de eerste inventarisatie gemerkt met de letters A tot en met Q, zijn steeds als eenheid bijeen gebleven. De andere inventarisnummers zijn later toegevoegd. Bij de inventarisatie in 1984 is een scheiding gemaakt tussen het archief van de Eerste en het archief van de Tweede Commissie. Enkele inventarisnummers zijn gesplitst, hetgeen leidde tot een groter aantal beschrijvingen, onderverdeeld in rubrieken. In feite heeft toen een herschikking van stukken plaatsgevonden binnen de inventarisnummers 463b-483 van het archief der Wetgevende Colleges. Bij de herbewerking in 1995 zijn de archieven van de twee constitutiecommissies weer teruggebracht in het grotere verband van de archieven van de Wetgevende Colleges. Wel zijn de in 1984 toegekende inventarisnummers gehandhaafd. Toegang nummer 2.01.39 is hiermee vervallen.De eerste vergaderperiode loopt van 27 april - 10 november 1796. Notulen van 2, 4 en 6 mei en van 13 oktober - 10 november 1796 ontbreken.
Fotokopie. Het origineel bevindt zich in het archief van W.A. Ockerse, toegang 2.21.127, inv.nr. 6.
Met gedetailleerde opgaven door de plaatsen, gelegen in het kwartier van Nijmegen.
Zie ook archief Commissie voor de Zaken van Buren-Culemborg.