In dit hoofdstuk zijn de stukken betreffende Geertruidenberg, Drimmelen en Made en de visserij in de Verdronken Waard van Zuid-Holland van na 1581 beschreven. De stukken van voor 1581 werden eerder beschreven in: dr. S.W.A. Drossaers, Het archief van de Raad en Rekenkamer te Breda tot 1581. 's-Gravenhage 1948. Eerste deel, 1. Over de periode na 1581 treft men ook in deel 1 'ALGEMEEN' gegevens betreffende dit domein aan o.a. in de series notulen, de registers van uitgaande stukken en in registers met historische gegevens. De kaarten over de hele periode tot 1795 betreffende Geertruidenberg, Drimmelen en Made en de Verdronken Waard van Zuid-Holland zijn in beheer bij de sectie Kaarten en Tekeningen van het Algemeen Rijksarchief en worden beschreven in: J.H. Hingman, Inventaris van de verzameling kaarten berustende in het Rijksarchief..., Tweede gedeelte. 's Gravenhage 1871 en: A.J.H. Rozemond, Inventaris der verzameling kaarten berustende in het Algemeen Rijksarchief, zijnde het eerste en tweede supplement op de collectie Hingman. 's-Gravenhage 1969.
In dit deel van het archief treft men o.a. een aantal algemene series aan die betrekking hebben op het domein Geertruidenberg. Veel van deze series vangen echter pas de tweede helft van de 18e eeuw aan, zoals de 'Verbalen van de leden van de Domeinraad wegens hun jaarlijkse inspectiereizen' (vanaf 1756), de 'Generale rapporten van de rentmeesters' (vanaf 1785) en de 'Extract-resoluties van de Domeinraad' (vanaf 1742). Ook een serie 'Brievenboeken van de rentmeesters' (17831811) verschaft de onderzoeker inzicht in het reilen en zeilen van het domein. Deze series hebben gemeen dat er veelal bijzondere, specifieke zaken en voorvallen in worden beschreven.
De series 'Rekeningen van de rentmeesters' en 'Condities van verpachting' bevatten veel gegevens met betrekking tot de exploitatie van het domein en de (jaarlijkse) gang van zaken. Met name de rekeningen geven een beeld van de belangen van de heer in het domein: de verschillende inkomstenbronnen en uitgaveposten worden hierin beschreven over een periode van twee eeuwen. De condities van verpachting zijn niet zo volledig bewaard gebleven en beginnen bovendien ook pas zo rond 1740. Een bijzondere bijlage bij de condities van verpachting van de molens vormen de 'Prisatiën' of taxatierapporten: (inventaris-)lijsten van onderdelen van de molen met de prijs/waarde per onderdeel. De rapporten werden telkens aan het einde van een pachtperiode opgemaakt door beëdigde timmerlieden.
Enkele stukken betreffende cijnzen, grondrenten en roggepachten treft men ook aan. Het 'Cijnsboek van de stad Geertruidenberg, 1576-1578' dat eerder door Drossaers werd beschreven, werd in 1963 overgebracht naar het Gemeentearchief van Geertruidenberg, nu Streekarchivariaat in de kring Oosterhout.
Drossaers I, inv.nr. 640 en NDR inv. nr. 4164. Al eerder (in 1960) waren enkele rekeningen van de thesaurier van Geertruidenberg naar het Gemeentearchief overgebracht. Het betrof stukken die destijds door Hingman beschreven werden onder inv. nr. 7167.
De leggers van renten en roggepachten, die behoorden aan de capitularen en de zusters binnen Geertruidenberg en aan de kerk van Drimmelen, zijn voor wat de 18e eeuw betreft wel bewaard gebleven. Ook het netexemplaar dat rentmeester Van Doorn in 1770 samenstelde en waarin hij alle posten uit de oude leggers ('cijnsboeken') met inbegrip van de 'vergeten en verduisterde' opnieuw opschreef is bewaard gebleven.NDR inv.nrs. 4168-4173.
Hoewel de magistraat van Geertruidenberg recht had op de 20ste penning van de visafslag, had ook de heer van Geertruidenberg hier een belang getuige de serie 'Rollen van de afslag van de zalm, steur en elft binnen Geertruidenberg' (1742-1810) die bewaard bleef. Omdat de kwaliteit van het viswater de hoogte van de pachtsom van een perceel bepaalde, moest de rentmeester natuurlijk nauwkeurig op de hoogte blijven van de hoeveelheid vis die van elk perceel kwam. De rollen vermelden de namen van de vissers, de soort en het aantal vissen, de prijs (in stuivers) en de namen van de kopers. Per maand en per jaar werden totaalsommen gemaakt.
NDR inv. nrs. 4108-4163 en P.J.M. Martens, De zalmvissers, m.n. pp.180-191.
De inventarissen van het domeinkantoor van Geertruidenberg tenslotte geven een beeld van de (administratieve) organisatie van het rentmeesterskantoor en natuurlijk van de stukken die de rentmeester beheerde.
Bijlage Inhoudsopgaven van de rekeningen Domeinen 1683
NDR inv.nr. 4314.
Domeijnen van Geertruijdenbergh 1683I~ Cappll: Ontfanck vande Wintcorenmolens ende rosmolens staende binnen Geertruijdenbergh als opde made, Jurisdictie van geertruijdenbergh voorss. II~ Cappll: Ontfanck vande Visscherijen inde verdroncken weert van Zuijdt Hollandt, opde Zuijdtzijde vande ouden mase, gelegen onder de heerlijckheden van Stanthasen, Drimmelen, Almonde, Dubbelmonde, ende Twintighoeven, sijn hoogheijt toebehoorende. III~ Cappll: Ontfanck vande landen, weijden, Rietbosschen, ende aenwasschen onder Geertruijdenbergh, Stanthasen ende Raamsdonck die de Catthuijsers Buijten Geertruijdenbergh voorss. eertijdsbeseten ende gebruijkt hebben [..] Anderen ontfanck. ..van ingelden ofte 20-penn: gecomen vanden afslagh vande vis (gevangen sijnde opde Visscherijen) gehouden binnen geertruijdenbergh .. vande landen der domeijnen van Drimmelen, ende Stanthasen altesamengelegen inden Amilia Polder de welcke bewinterdijckt inden jare 1645. 5~ Capll: Anderen ontfanck vande thienden der domeijnen van geertruijdenbergh, de made Drimmelen en Stanthasen voor den jare 1683 tijde deser reeck: overmits de dijckagie vanden Amiliapolder inden jare 1645 gevallen 6~ Cappll: Anderen ontfanck vande domeijnen van Geertruijdenbergh ende eerst het schoutampt aldaer vande secretaris Ampten aldaer vande bode Ampten van Geertruijdenbergh ende opde made 7~ Cappll: Ontfanck vande Gravenchijns Swijgende toll ende de gruijte tot geertruijdenbergh 8~ Cappll: Extraordinaris Ontfanck 1~ Cappll: Uitgeeft Jegens den Voornden Ende eerst uijtgegeven de visscherijen aengaende 2~ Cappll: Uijtgeven van noodelijke reparatien gevallen, ende gedaen aenden huijse van sijnne hoogheijt staende inde hoijstrate Binnen geertruijdenbergh, mitsgaders vande tractementen vande conchiergie vanden selven huijsen ende dat voor den Jare tijde deser reeckeninge 3~ Cappll: Uijtgeeft tot lasten vande domeijnen van geertruidenbergh 4~ Cappll: Uijtgeeft van eennige renten staende tot laster van zijn hooght. 5~ Cappll: Uijtgeeft van noodelijke Reparatien gevallen, ende gedaen aen de wintcorenmolens ende rosmolens mitsgaders molenhuijs van sije hoogheijt staende Binnen geertruijdenbergh, ende opde made 6~ Cappll: Anderen uijtgeeft van verscheijde naturen 7~ Cappll: Uijtgeeft van penningen Bereeckent en niet ontfangen 8~ Cappll: Anderen Uijtgeeft van penningen Bereeckent, en niet ontfangen, ofte well remissie penn: van eenige landen, Tienden, ende molens hier vooren in ontfanck gebracht, te weten
Domeinen 1782
NDR inv.nr. 4415.
Registers van de capittels op deze rekening dienende: OntvangCapittel
1~ Molenpachten 2~ Visscherijen 3~ Landen, Rietbosschen en Weiden 4~ Landpachten der Domeinen 5~ Tienden 6~ Recognitie-Penningen 7~ Graven-Cijns 8~ Veergelden, Biezen, Plaaten, etc. 9~ Extraordinairis Ontvang
Uitgaave1~ Visscherijen 2~ Tractementen 3~ Reparatien 4~ Renten 5~ Verscheide Natuuren 6~ Faulten
Geestelijke goederen 1683
NDR inv.nr. 4482.
1~ Cappll: Ontfanck vande Landen weijden, ende Beemden, onder geertruijdenbergh, drimmelen ende Stanthasen, gelegen gecomen vande Cappittulairen, ende convent van Cathalijnnen dale, Beijde eertijds Binnen geertruijdenbergh, mitsgaders vande kercke tot drimmelen, altesamen gelegen inder Amilia Polder, de welcke bewinterdijckt is inden jare XVIc. vijff en veerrigh verpacht voor een termijn van vijff jaren, aen een geduirende (...) Landen gecomen vande Cappittulairen eertijts Binnen Geertruijdenbergh 2~ Cappll: Landen gecomen vande susteren 3~ Cappll: Parthijen van Landen gecomen vande kercke tot drimmelen 4~ Cappll: Anderen ontfanck vande thienden gecomen vande Cappittulairen eertijds binnen Geertruijdenbergh verpacht voor den jare XVIc. drie en tachtigh (...) 5~ Cappll: Anderen ontfanck vande gelt renten, ende rogh pachten gecomen vande convente van Cathalina dalen, ende Cappittulairen beijde eertijts binnen geertruijdenbergh, mitsgaders de kercke rente tot drimmelen, (...) 1~ Cappll: Uitgeeft Jegens den voornoemden ontfanck Ende eerst ordinaris gagien en tractementen 2~ Cappll: Allerhanden Uijtgeeft 3~ Cappll: Anderen Uitgeeft van Penningen bereeckent, en niet ontfangen 4~ Cappll: Anderen Uijtgeeft van penningen Bereeckent, en niet ontfangen, ofte well remissie penningen vande zaijlanden hier vooren in ontfanck gebracht, te weten 5~ Cappll: Anderen Uijtgeeft van penningen Bereeckent, en niet ontfangen, ofte well remissie penningen vande Thienden hier voor in ontfanck gebracht, te weten
Geestelijke goederen 1782
NDR inv.nr. 4581.
Register van de capittels op deze reekening dienende: OntvangCappittel
1~ Landpachten der Capitulairen 2~ Zusteren 3~ Kerk van Drimmelen 4~ Thienden der Capitulairen 5~ Renten en rochpachten 6~ Extraordinaris Ontvang
Uijtgaaf1~ Gagien en Tractementen 2~ Allerhande Natuuren 3~Penningen Berekent en niet ontvangen
Domeinen en geestelijke goederen 1783
NDR inv.nr. 4582.
Register van de capittels op deze rekening dienende: OntvangCapittel
1~ Chijnsen en Renten 2~ Erfpachten 3~ Dominiale Tollen, Gruiten en Accijnsen 4~ Dominiale Visscherijen 5~ Land- en Weide-pachten 6~ Tiendens 7~ Dominiale Molens 8~ Veergelden 9~ Riet, Biezen en Plaaten 10~Verkogt Hout 11~ Recognitien 12~ Verleende Alterminatien 13~ Gemengden en Extraordinairen Ontvang 14~ Restanten van voorige Jaaren 15~ Tractementen en Emolumenten
Uitgaaf1~ Gagien, Tractementen en Pensioenen 2~ Verponding en Omslagen, etc. 3~ Reparatien en Onderhoudskosten 4~ Onkosten van de Verpachting der Visscherijen, Landen, Tienden, enz. 5~ Remissien 6~ Restanten en onbetaalde pachtpenningen 7~ Faulten van Cijnsen en Rogpachten 8~ Gemengden Uitgaave 9~ Extraordinaris Uitgaaf 10~ Rekeningskosten
De meeste gegevens zijn gebaseerd op de 'Registers van aantekeningen (... )', NDR inv. nrs. 764-769.
Het domein GeertruidenbergWillem van Duvenvoorde (de bastaardzoon van Arend van Duvenvoorde) kreeg in 1323 van Willem III graaf van Holland, het schoutambt van Geertruidenberg.
W.H. Lenselink, 'Een derde Hollands burggraafschap? Het kastelein- en schoutschap van Geertruidenberg' in Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda 'De Oranjeboom' XXVIII (1975) pp 39-55. Drossaers I, I, p 98 en inv. nr. 606. Overigens worden er verschillende jaartallen genoemd. Alleen deze wordt door een akte gestaafd.
Toen deze Willem van Duvenvoorde in 1353 stierf liet ook hij slechts een bastaardzoon, Willem geheten, na. Deze liet het merendeel van zijn goederen na aan zijn neef Jan van Polanen, nadat zijn andere neef, Arend van Duvenvoorde, hem niet gunde de volle wapenen van Duvenvoorde zonder bastaardteken te voeren in ruil voor de nalatenschap. Toen Engelbrecht van Nassau in 1404 trouwde met de erfdochter Johanna van Polanen kwam hiermee het schoutambt van Geertruidenberg in handen van de Nassaus.Op 12 oktober 1558 gaf Philips II, als graaf van Holland, de hoge heerlijkheid van Geertruidenberg, Standhazen en Drimmelen in pandschap aan Willem van Oranje. Na de dood van Willem van Oranje volgde een langdurige strijd om zijn nalatenschap. In 1609 kwam men tot een definitieve regeling. De heerlijkheid Geertruidenberg werd samen met andere heerlijkheden als Hooge en Lage Zwaluwe, toegewezen aan Frederik Hendrik.
In 1668 overwogen de Staten van Holland de inlossing van de verpanding (6 à 7000 gulden) zodat de (hoge) heerlijkheid aan de staat zou komen. De Staten van Holland begonnen alvast met de aflossing ook al maakte de prinses-douarière, die de belangen van de nog jonge Willem III behartigde, hiertegen bezwaar. In dezelfde tijd ontstond ook een conflict over het recht van Willem III op 'zekere geestelijke goederen' onder Geertruidenberg. Ten gevolge van het aflossen van het pandschap zou het recht van Willem III op de geestelijke goederen vervallen zijn. De Hoge Raad deed een voorlopige uitspraak in het geschil en bepaalde dat de geestelijke goederen, patronaatsrecht en wind- en molenrecht aan de prinses-douarière toekwamen. De Staten van Holland werden bevestigd in het recht op het hoge en lage rechtsgebied in Geertruidenberg. Holland maakte met name bezwaar tegen het patronaatsrecht. Bij akte van 28 oktober 1672 werd bepaald dat Willem III al zijn rechten aan Holland zou afstaan en Holland de heerlijkheid in erfleen aan Wtllem III zou uitgeven (tegen betaling van 20.000 gulden van Willem aan Holland). Hiermee werd Willem in het volle bezit van de heerlijkheid Geertruidenberg hersteld. Hieronder vielen ook (de met onaanzienlrjke inkomsten op) de visserijen in de Zuidhollandse Waard.
NDR inv. nr. 765, folio 548 en inv. nr. 4303 (in deze rekening treft men een beschrijving aan van de rechten verbonden aan de heerlijkheid). Een verslag van het gebeurde 'wegens het accoort ende transactie (... ) op 28 oktober 1672' door Van Beaumont in: NDR inv. nr. 4035.
Pas in 1795 werden deze bezittingen vervreemd bij het z.g. Haags Verdrag werd de heerlijkheid door de Fransen afgestaan aan de Bataafse Republiek.
De geestelijke goederenVoor de reformatie stonden er twee kloosters op het grondgebied van Geertruidenberg. Het kartuizerklooster genaamd het Hollandse Huis, werd in 1335 door Willem van Duvenvoorde gesticht, buiten de muren van Geertruidenberg, in het grensgebied tussen Holland en Brabant. In 1573, toen de geuzen Geertruidenberg naderden, zochten de kartuizers hun toevlucht binnen de muren van Geertruidenberg. Later vluchtten zij naar Breda en vandaar verder naar Lier. Slechts een korte periode waren de goederen van het klooster eigendom van de prins van Oranje, als heer van Geertruidenberg van 1573 tot 1582. De stenen van het Hollandse Huis werden gebruikt voor de bouw van het Prinsenhof. Bij resoluoe van 27 juni 1582 eisten de Staten van Holland de goederen van het kartuizerklooster op. Het merendeel van de goederen werd ook daadwerkelijk bij de domeinen van de Staten van Holland gevoegd.
J.G.M. Sanders, Inventaris van het archief van het kartuizerklooster 'Het Hollandse Huis' bij Geertruidenberg (1266) 1336-1573 (1593) ('s Hertogenbosch, 1984) en Waterland als woestijn. Geschiedenis van het kartuizerklooster 'Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg 1336-1595 (Hilversum, 1990).
Het convent van Tertiarissen van St. Franciscus genaamd St. Catharinadal stond in de Koestraat, binnen de muren van de stad. Al vóór 1421 was dit klooster in Geertruidenberg gevestigd.
NDR inv. nr. 4062, Drossaers I, inv. nr. 670, P. Dalm van Heel, O.F.M. , 'Het klooster van de zusters der 3e orde van het St. Franciscus, genaamd St. Catharinendal te Geertruidenberg' in: Taxandria jrg 44, pp. 217-230.
Bovendien bezat Geertruidenberg een kapittelkerk, de St. Geertrudiskerk. Het beheer over de bezittingen van het klooster en van het kapittel van de St. Geertrudiskerk kwam in 1573 ook in handen van de prins vanOranje, als heer van de stad. In 1579 stond de prins de inkomsten uit de goederen gelegen buiten Geertruidenberg af aan de zusters van St. Catharinadal voor hun alimentatie. Voorwaarde was wel dat zij jaarlijks verantwoording moesten afleggen aan de rentmeester.
Drossaers I, I, pp. 109-110.
Getuige de brieven van deze rentmeester van de geconfisqueerde goederen waren de inkomsten echter gering.Drossaers I, inv.nr. 672.
In 1594 werd een contract gesloten waarin bepaald werd dat de rentmeester alle goederen voorheen in bezit van de zusters van St. Catharinadal, in het geheel zou verpachten, waarna de ene helft van de opbrengsten naar de Nassaus ging en de andere helft naar de zusters. Daarnaast zouden de zusters worden voorzien van 'huijsinge off woningen tot sijnen (= het sterfhuis van de prins) coste'.NDR inv.nr. 4417-4420.
Verdronken Waard van Zuid-Holland en het recht op de visserijDe ambachtsheerlijkheden Almonde en Dubbelmonde, Twintighoeven, Klein Waspik en Standhazen werden ook door Willem van Duvenvoorde verworven in de eerste helft van de 14e eeuw.
Drossaers I, I, pp. 115-121.
Na de Elisabethsvloed van 1421 werd dit grote visserijgebied in de Verdronken Waard van Zuid-Holland een van de belangrijkste inkomstenbronnen van de Nassaus. Hoewel de onderhandelingen over de nalatenschap van Willem van Oranje pas in 1609 werden afgerond, werd Frederik Hendrik al 1601 beleend met het visserijgebied van de Verdronken Waard van Zuid-Holland.Scherft, Het sterfhuis, p. 235.
Vanaf die tijd tot de Bataafse Revolutie bleef het visserijrecht in dit gebied in handen van de Nassaus. DrimmelenDe heerlijkheid Drimmelen verkreeg Engelbrecht van Nassau van Willem IV, graaf van Holland, als een onsterfelijk leen van Holland in 1411.
NDR inv.nr. 765, folio 404; Drossaers I, I, pp. 130-132.
Evenals de andere rechten in dit gebied bleef Drimmelen tot de Bataafse tijd in het bezit van de Nassaus. Grondgebied en benamingDe heerlijkheid Geertruidenberg bestond uit de stad van die naam met grondgebied eromheen en de buitenpoorterij Made. De heerlijkheid werd begrensd door de rivier de Donge (de heerlijkheid Raamsdonk) ten oosten, de baronie van Breda ten zuiden en de heerlijkheid (Hooge) Zwaluwe ten westen. De oppervlakte bedroeg ruim 347 morgen land. Onder de heerlijkheid Geertruidenberg vielen vanaf de 17e eeuw ook het gebied van de voormalige ambachten Almonde
Almonde was vóór de Elisabethsvloed een uitgestrekte heerlijkheid. In het oosten begrensd door het Hoekenisse en Standhazen, in het zuiden door Drimmelen, in het westen door Dubbelmonde en in het noorden door deMaas; NDR inv.nr. 764, folio 47.
en Dubbelmonde.Dubbelmonde was vóór de Elisabethsvloed een heerlijkheid, waarvan niets overbleef (dan water!). In het oosten lag Almonde, ten zuiden Zwaluwe en in het westen Twintighoeven; NDR inv. nr. 765, folio 422.
Gasthuisland en Lijndonk waren twee eilandjes gelegen in de Donge schuin boven de stad Geertruidenberg en van elkaar gescheiden door een klein slootje. Lijndonk behoorde aan de heer en werd in erfpacht uitgegeven.NDR inv.nr. 765, folio 531.
Geertruidenberg was Hollands oudste stad. Reeds in 1213 verleende graaf Willem I een aantal stadsrechten aan de inwoners. Geertruidenberg lag zeer gunstig: aan de zuidgrens van het graafschap Holland, precies tussen de steden Dordrecht, Heusden en Breda. Aan de noordzijde lag, na de Elisabethsvloed van 1421, de huidige Biesbosch. De getijden zorgden voor een voortdurende aanvoer van vers water in de stad. Het was dan ook niet verwonderlijk dat met name de brouwerijen en de visserij de drijfveren werden van de Bergse economie. Door de bouw van vestingwerken (kort na 1576) ontstond een grote haven (plaats voor 100 schepen), die echter door verzanding grotendeels onbruikbaar werd.
In 1580 begon Maurits met de bouw van het Groot-Prinsenhof. Waarschijnlijk was het de bedoeling hier de Raad van Brabant te huisvesten. De plannen werden maar ten dele uitgevoerd. In de 18e eeuw was de commandant van Geertruidenberg er gehuisvest en werden er verpachtingen gehouden van de domeinen en visserijen van de prins. De rentmeester van de prins van Oranje woonde in het Klein-Prinsenhof.
De kerk, voor de reformatie gewijd aan de H. Geertrudis, stond (en staat) eveneens aan de Markt. De twee predikanten die tot de classis Zuid-Holland behoorden, werden benoemd door de prins van Oranje en evenals de koster en de ziekentrooster betaald uit de inkomsten uit de geestelijke goederen. Er was ook een rooms-katholieke statie die door een wereldlijk priester werd bediend. De magistraat genoot de 20ste penning van de afslag op de vroonvis, waarvan de kerk moest worden onderhouden.
NDR inv.nr. 765, folio 539-540.
Drie maal per jaar was er jaarmarkt en eens per week een weekmarkt. Belangrijke bronnen van inkomsten waren van oudsher de brouwerij en de visserij (op steur, zalm en elft).
NDR inv.nr. 765, folio 639.
In de loop van de 18e eeuw liep deze inkomstenbron echter sterk terug.Made, ten zuidwesten van Geertruidenberg, was oorspronkeltjk de gemene weide van Geertruidenberg. In 1346 gaf Margaretha, gravin van Holland, de stad toestemming om dat gebied in erfcijns uit te geven.
l Drossaers I, inv. nr. 620.
Langzaam ontstond er een dorp. Er werd een koren- en rosmolen gebouwd, die in 1559 geheel in bezit kwam van de prins van Oranje en dat tot in de negentiende eeuw bleef.Onder Made behoorden de landen: Noord- en Zuideinde van de Middelmade, Noord- en Zuideinde van de Made, de Plukmade en de Vierendelen van de Wijngaard, Breda, Steenbergen en Oosterhout.
NDR inv. nr. 767, folio 1074-1085.
Made ontworstelde zich in 1795 aan de voogdij van de stad Geertruidenberg. Tot 1810 was het een afzonderlijke 'municipaliteit'. In 1810 werd Made bij Drimmelen en Standhazen gevoegd en sinds die tijd is dat een gemeente.
F.A. Brekelmans, Een blik in de geschiedenis van Made bij haar zesde eeuwfeest 1346-1946 (Princenhage, 1946).
De ambachtsheerlijkheden Drimmelen en Standhazen lagen tussen de heerlijkheden Zwaluwe en Geertruidenberg. De ambachtsheerlijkheden behoorden tot de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland, maar ten aanzien van de gemene middelen tot Geertruidenberg. Drimmelen was tot 1421 een vrij groot dorp, maar leed zwaar onder de Elisabethsvloed. In de 18e eeuw stond er een dertigtal huizen. De visserij was de belangrijkste bron van inkomsten voor de inwoners van Drimmelen.
NDR inv. nr. 765, folio 405, Tegenwoordige staat, VII, p. 229.
De heer genoot de inkomsten uit alle tienden en de bieraccijns. Ganseweide was een gedeelte van Drimmelen dat ressorteerde onder het domein Geertruidenberg.NDR inv. nr. 765, folio 522.
Buiten de zeedijk van de Emiliapolder lagen nog twee percelen land genaamd 'De Ribben' die ook bij Drimmelen hoorden. Onder Drimmelen behoorden verder:Prinsenpolder Achter de Huizen Worppolder Opperpolder of Witboom of Malleland Kerkepolder Heel en Moer Nagtegaal
Standhazen was slechts 'een huis op de dijk'. Onder het grondgebied van Standhazen lag ook een stuk land genaamd 'De Grote Brand'.
NDR inv. nr. 765, folio 632.
Het schor Dombos gelegen onder de jurisdictie van Standhazen en ressorterend onder het domein van Geertruidenberg grensde aan Raamsdonk. Het was begroeid met gras, riet en biezen en werd geheel verpacht.In 1764 werd o.a. een stuk land genaamd 'De Aanwas' aangekocht om 'te dienen tot een uitweg (...) wanneer dezelve zal worden bekaayt'; NDR inv. nr. 765, folio 396.
Het hele gebied van de Verdronken Waard van Zuid-Holland, dat zich uitstrekte over de grondgebieden van de heerlijkheden en ambachten Geertruidenberg, Drimmelen, Almonde, Dubbelmonde, Hooge Zwaluwe en Twintighoeven bestond, behalve uit water, ook nog uit aanwassen en (bedijkte) polders. Het waterstaatkundig beheer over het gebied was na de Elisabethsvloed van 1421 versnipperd geraakt. Na een overstroming in 1640 gaf de Domeinraad, de voornaamste ingelande in de verschillende polders, opdracht aan de landmeter M.C. van Inneveld een ringdijk om de polders te ontwerpen. In februari 1645 werd besloten tot bedijking over te gaan De bedijking werd nog datzelfde jaar voltooid, de nieuwe bestuursvorm liet nog even op zich wachten. Op 20 juli 1650 vaardigde Willem II ordonnantiën en statuten uit die het gehele gebied onder één bestuur moesten brengen. Uitvoering kwam pas in 1653 tot stand. De Emiliapolder maakte deel uit van de ambachtsheerlijkheden Drimmelen, Standhazen en Hooge Zwaluwe, de stad Geertruidenberg en het gebied van het dorp Made.
W.A. van Ham, Het archief van het waterschap 'De Emiliapolder' (z.p. 1967).
Een groot deel van het grondgebied van de heerlijkheid Geertruidenberg bestond dus uit water. Eeuwenlang bestond er onduidelijkheid over de grenzen in dit watergebied. De exploitatie van de visserij was echter een belangrijke inkomstenbron en er werd dus bij tijden een hevige strijd gevoerd over die begrenzing. Allereerst tussen de graaf van Holland (later de Staten van Holland), die de visserijrechten in het noordelijk deel van dit gebied bezat, en de Nassaus, die de visserijrechten in het zuidelijk deel bezaten. Maar ook waren er conflicten tussen pachters en vissers van het Zwaluwse domein en van het domein Geertruidenberg. In 1560 werden de grenzen vastgesteld door de landvoogdes Margaretha.
Drossaers I, inv. Nrs. 717-720.
Tegen het einde van de 16e eeuw kregen de vispercelen zelf ook een permanent karakter. Hierna was het decennialang min of meer rustig. In de 18e eeuw ontstonden er toch weer conflicten. Ditmaal werden zij veroorzaakt door problemen met de afwatering van het gebied dat steeds verder verlandde. De oude bolbakens die de grenzen aangaven, waren ten dele verdwenen. Regelmatig werden er landmetingen verricht. Om problemen zoals die in de 16e eeuw waren ontstaan te voorkomen vond er in 1756 een herijking plaats van de in 1560 vastgestelde grenzen.Zie o.a. NDR inv. nr. 4074. Voor een uitvoenge beschrijving van de metingen zie Martens, De zalmvissers van de Biesbosch. Een onderzoek naar de visserij op het Bergsche Veld 1421-1869 (Tilburg, 1993), pp. 79-83.
Bestuur en rechtspraakGeertruidenberg was een hoge heerlijkheid, er werd recht gesproken in criminele en civiele zaken. In civiele zaken was beroep mogelijk bij het Hof van Holland. Als heer van Geertruidenberg stelde de prins van Oranje het stadsbestuur aan dat bestond uit een schout (crimineel en civiel), twee burgemeesters, zeven schepenen, een thesaurier en een secretaris. Schout, burgemeesters en schepenen vormden bovendien nog een 'Collegie' waarin de 'zaaken van belang over de burgerlijke regeering en geldmiddelen (moesten) verhandeld worden'. Een 'Oud Raad' bestaande uit de niet dienende regenten, raakte in onbruik. Schout en schepenen bestuurden de weeskamer.
Made viel onder de jurisdictie van Geertruidenberg en er werd dus ook geen aparte schout benoemd: 'Schout, scheepenen en secretaris van Geertruijdenbergh exerceeren meede hunne Officie onder de Made'.
NDR inv.nr. 767, folio 1074-1075. De opsomming in het 'Amptboek' (NDR inv.nr. 685 folio 419-420) doet anders vermoeden. Onder Made treffen we een opsomming van functies en functionarissen aan. Het gaat hier echter over de schout, secretaris en stokhouder van Geertruidenberg (en Made). Ook in de andere gevallen komen we dezelfde namen achter dezelfde functies in Geertruidenberg en Made tegen. Of we hier te maken hebben met aparte functies, al dan niet in personele unie uitgevoerd, of in een functie voor Geertruidenberg (en daarmee ook voor Made) moeten de commissiebrieven zelf uitwijzen.
Het dorpsbestuur bestond uit twee gezworenen, een aantal 'geëde' mannen en 'de XV mannen'. Zij allen werden door het stadsbestuur van Geertruidenberg benoemd.F.A. Brekelmans, Een blik, pp.12-13.
Drimmelen en Standhazen hadden samen één bestuur; schout, secretaris en ontvanger van de verpondingen werden door de heer aangesteld. De schout stelde de schepenen en de schutter, die tevens bode was, aan. Er waren twee geoctrooieerde marktschippers, die ook de twee veren exploiteerden. Elke twee jaar legde de schout van Drimmelen rekening en verantwoording af aan de commissaris van de raad in aanwezigheid van de schepenen.
NDR inv. nr. 765, folio 407.
Het bestuur van de Emiliapolder, dat eveneens door de heer werd benoemd, bestond uit een dijkgraaf en vijf heemraden (twee uit Zwaluwe, ieder een uit Geertruidenberg, Made en Drimmelen/Standhazen. Na 1679 waren er nog vier heemraden: uit elk kwartier één). De heer benoemde verder een penningmeester, een boekhouder, een opzichter en een (dijk-)bode. De penningmeester moest rekenschap afleggen aan de leden van de Domeinraad. De voornaamste taak van het polderbestuur was, naast de waterbeheersing in de polder, het beheer en onderhoud van de ringdijk. De belangrijkste bron van inkomsten werd gevormd door de polderlasten, de zgn. dijkschoten.
Functionarissen die de heer van Geertruidenberg aanstelde: in Geertruidenberg:Schout
NDR inv. nr. 685, folio 402v e.v. en inv.nr. 799, folio 35 e.v. Niet alle functies werden voortdurend ingevuld. Zo werd b.v. ' 's Lands medicine doctor' alleen in 1760 aangesteld (NDR inv.nr. 685, folio 415v.)
Rentmeester der domeinen Rentmeester der geestelijke goederen Ontvanger der ordinaris en extraordinaris verpondingen Secretaris Stokhouder Majoor van de burgerij en wachtmeester Ondermajoor en havenmeester Conciërge van het Hof Gerechtsboden (twee) Controleur van de vis KosterVolgens een aantekening in de inhoudsopgave van NDR inv. nr.. 685, folio 55 werden schoolmeester en organist (van Geertruidenberg) aangesteld door de magistraat.
Zieketrooster VroedvrouwDe bronnen spreken elkaar tegen: volgens NDR inv. nr.. 685, folio 409 werd de vroedvrouw aangesteld door de magistraat; in de opsomming die inv. nr.. 799, folio 37 geeft, wordt de vroedvrouw genoemd als aangesteld door de heer.
Postmeester op Breda Dienaar van de justitie Tafelhouder van de bank van lening Gezworen meters van (Zijne Hoogheids wateren in) de Verdronken Waard in Zuid-Holland Tekenaar van (Zijne Hoogheids) visserijen in de Verdronken Waard in Zuid-Holland 's Lands medicine doctor (Bewoner van het Hof); in Made:Schout Dijkgraaf Secretaris Stokhouder Ontvanger der ordinaris en extraordinaris verpondingen Gerechtsbode Schoolmeester
De functies koster, voorzanger en schoolmeester zowel in Made als in Standhazen/Drimmelen werden van 1665-1769 telkens in personele unie vervuld. NDR inv.nr. 685, folio 420 e.v.
Koster Voorzanger in Drimmelen:Schout Dijkgraaf Secretaris Notaris Ontvanger der ordinaris en extraordinaris verpondingen Schoolmeester Schoolmeester op het Spui Koster Voorzanger Opzichter op het Verlaat op de Drimmelse Vaart
Waarschijnlijk wordt hier bedoeld: het Groot-Verlaat.
Geadmitteerde koren- en marktschippers van Drimmelen op Dordrecht en Rotterdam (twee); in Standhazen:Veelal werden de functionarissen benoemd in personele unie met dezelfde functies in Drimmelen.
Dijkgraaf Schout Secretaris Notaris Ontvanger der ordinans en extraordmaris verpondingen in de Emiliapolder:Dijkgraaf Penningmeester Heemraden of gezworenen Boekhouder Opzichter van het Verlaat van de Emiliapolder Dijkbode
BeheerDe heer stelde een rentmeester aan om zijn rechten en goederen in het domein te beheren. Tot de belangrijkste taken van de rentmeester behoorden de openbare verpachting van de 'Domeinen en verdere inkomsten', het innen van de pachtpenningen en het tot betaling dwingen van onwillige debiteuren. De rentmeester werd geacht hiervan een nauwkeurige administratie te houden en jaarlijks 'pertinente Reekeningen, Bewijs en Reliqua (...)' over te leveren.
NDR inv.nr. 4528.
De visserijen in de Verdronken Waard vielen tot 1580 onder verantwoordelijkheid van de rentmeester van Oosterhout. Na 1580 werd het gebied van de (voormalige) ambachtsheerlijkheden Twintighoeven en Klein Waspik beheerd door de rentmeester van de Zwaluwe, ook het visserijbeheer in dit gebied kwam onder zijn verantwoordelijkheid. Het gebied van de verdronken ambachtsheerlijkheden Almonde en Dubbelmonde kwam samen met dat van Standhazen onder Geertruidenberg. De rentmeester van Geertruidenberg beheerde zo een belangrijk deel van de visserijen in dit gebied.In 1601 leverde Matthijs van Clootwijk twee rekeningen in: één als rentmeester over de visserijen in de Verdronken Waard van Zuid-Holiand '..die hij doet den selven sterffhuyze van allen pachten, visscherijen, molenen ende andere goedern tot sijnen ontfanck behoorende..' en één als rentmeester van de domeinen van Geertruidenberg '..die hij doet sijne Gen: Graeff Hendrick Fredrick van Nassau pantheere van Gheertruydenberch voorss. ..'. In de laatstgenoemde rekening werden inkomstenposten opgevoerd als: schoutambt, landpoorters en gravenchijns. Het was de achtste rekening in deze reeks (de andere rekening die Van Clootwijk indiende was de dertiende). In de rekening over het jaar 1604 kreeg Van Clootwijk opdracht de beide rekeningen samen te voegen.
NDR inv. nr. 4237, folio 39v.
Voor het beheer over de geestelijke goederen in het domein werd ook een rentmeester aangesteld. Na 1626 vormden de rentmeesters van het domein en van de geestelijke goederen een personele unie. De rekeningen werden tot 1783 wel afzonderlijk opgemaakt en ingediend. In 1784 stelde Ardesch, de griffier van de Domeinraad, voor de rekeningen voortaan te combineren.
NDR inv. nr. 3970,15 juni 1784.
De stukken betreffende de ambachtsheerlijkheden in de Verdronken Waard van Zuid-Holland werden tot ca.1590 apart geadministreerd. Drossaers bracht deze stukken dan ook onder in een aparte rubriek.
Drossaers I,I, pp. 115-121: 'De ambachtsheerlijkheden en de visscherij in de Groote Waard'.
Van 1592 tot 1602 werden inkomsten en uitgaven met betrekking tot Drimmelen, Almonde, Dubbelmonde, Twintighoeven, Standhazen en Klein Waspik opgenomen in de rekeningen van Hooge Zwaluwe. Hierbij ging het om de visserij in het gebied dat viel onder de jurisdictie van de Zwaluwe. Tegelijkertijd werden de inkomsten en uitgaven met betrekking tot 'de visserijen in de Verdronken Waard van Zuid-Holland aan de zuidzijde van de Oude Maas' (in ieder geval vanaf 1580) opgenomen in de rekeningen van Geertruidenberg. Vanaf 1638 werd het rentmeesterschap van de Zwaluwe in een adem genoemd met dat van Twintighoeven en Klein Waspik.In deze inventaris zijn de stukken die betrekking hebben op de voormalige ambachtsheerlijkheden Almonde en Dubbelmonde en de stukken met betrekking tot Drimmelen en Standhazen onder GEERTRUIDENBERG geplaatst, de stukken met betrekking tot Twintighoeven (en Klein Waspik) zijn geplaatst onder HOOGE EN LAGE ZWALUWE. Het is duidelijk dat er zeker in de periode 1580-1640 overlappen bestaan: in die gevallen wordt de onderzoeker aangeraden beide hoofdstukken te raadplegen. In een enkel geval zijn beschrijvingen pro memorie opgevoerd.
De serie brievenboeken van de rentmeester behoort archivistisch gezien tot het archief van de rentmeester. De serie is echter op zeker moment opgenomen in het archief van de Domeinraad, vooralsnog is het moment waarop dit gebeurde evenals de reden waarom onbekend. De brievenboeken zijn naar hun aard geplaatst onder de rubriek ALGEMEEN.
Van de oude eigendomsakten (oude inventaris Folio, FOL1059-1079, FOL1081-1083) werden de originelen door Drossaers al beschreven. De afschriften van deze stukken -vaak in veelvoud- bevonden zich nog tussen de stukken 'Nassause Domeinraad Folio'. In bijlage 1 zijn deze stukken opnieuw beschreven. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de beschrijvingen van Drossaers en voor zover mogelijk wordt een verwijzing naar inventaris- en regestnummers (in Drossaers) gegeven.
Voor de korte periode (1600-1604) waarin jaarlijks twee rekeningen (een van domein en visserijen en een van de rechten betreffende de hoge heerlijkheid) werden ingediend, zijn geen aparte series gemaakt. Het leek overzichtelijker de rekeningen in een beschrijving op te nemen.
Enkele stukken betreffende het patronaatsrecht en de tienden van de kerk van Raamsdonk werden in de oude inventaris 'Nassause Domeinraad Folio' beschreven onder de rubriek 'Geertruidenberg en Raamsdonk'. Deze rechten in Raamsdonk vielen echter niet onder de heerlijkheid of het rentmeesterschap van Geertruidenberg. Het leek dus juister deze stukken m een apart onderdeel te beschrijven.
In tweevoud.
Het betreft hier achterstallige betalingen van inwoners van Oosterhout, Dongen, Terheijden, Raamsdonk, Waspik, Capelle, Sprang, 's-Gravenmoer, Besoyen, Dussen, Eethen, Meeuwen en Drongelen aan de capitularen en conventualen van Sint Catharinadal.
Deels opgemaakt door de landmeter P. Kleijn in opdracht van de rentmeester.
'.. geformeert (...) ingevolge de resolutie (...) van dato 5 Januari 1769.'
Het patronaatsrecht en tienden van de kerk van Raamsdonk werden door Willem van Duvenvoorde gekocht in 1335 Hij stichtte er 5 vicarieën in 1346. Via Johanna van Polanen kwamen deze rechten in handen van de Nassaus, zie Drossaers I, I, p.235.
Aantekening in de archiefdoos: de (oude ) Folionrs 1096 VII, 1097 X en 1097 XI ontbreken.
In de registers van notulen van de Domeinraad (inv.nrs. 1-183) en evenzo in de repertoria op de notulen (inv.nrs. 637-679) treft men voortdurend ordonnanties van betaling voor leveranties, voor arbeidsloon en andere zaken van beheer: zoals bv. aanbestedingen n.a.v. bestekken van architecten voor vernieuwing van gebouwen en tuinaanleg, aanleg en onderhoud van tuinen en gebouwen, inspecties i.v.m. reparaties, inventarisatie van de inboedel. Zowel het Stadhouderlijk Hof als het Oude Hof, het Huis te Nieuwburg en de Oranjezaal zijn onder aparte trefwoorden te vinden.
Kwesties als benoemingen, instructies en behandeling van zaken aangaande personeel, en ook toezicht en controle op onderhoud van gebouwen, dienstwoningen en tuinen, aankoop van goederen en controle op de boedel kan men aantreffen in de ingekomen stukken bij de Domeinraad (inv.nrs 286-557). Voor wat betreft het Stadhouderlijk Hof bevinden zich veel gegevens in het register van stukken betreffende het beheer van de hofhouding en de administratie van de prins van Oranje {inv.nr. 770).
In het hier beschreven onderdeel van het archief van de Nassause Domeinraad berusten vooral stukken betreffende verwerving en beheer. De stukken van verwerving betreffende het Stadhouderlijk Hof zijn met name akten van transport met bijlagen betreffende de huizen en erven rondom het Stadhouderlijk Kwartier. Het Kwartier zelf werd vanouds door de Staten-Generaal bekostigd.
In de rubriek beheer zijn o.a. boedelinventarissen en stukken betreffende verbouwingen, uitbreidingen en afbraak te vinden.
Kaarten Stadhouderlijk Hof
Collectie Hingman (VTHR) inv. nrs. S 330, S 332 en S 396. Oude Hof (Noordeinde)
Collectie Hingman (VTHR) inv. nrs. 3315, 3317 en 4696. Huis te Nieuwburg
Collectie Hingman (VTHR) inv. nrs. 2397-2400, S 392-394. Oranjezaal (Huis ten Bosch)
Collectie Hingman (VTHR) inv. nrs. 4698-4700, 3322-3325, 3329-3334 en S 47
Aan het Hof van de Graven van Holland, gelegen aan het Binnenhof en het Buitenhof in Den Haag, was het een oud gebruik om de stadhouder, als plaatsvervanger van de graaf van Holland, aan het Hof te laten wonen.
Na de dood van prins Willem van Oranje in 1584 koos prins Maurits Den Haag als residentie en bewoonde de appartementen aan de noordwestelijke kant van het grafelijk Hof tussen het Buitenhof en de Hofvijver.
P. den Boer, 'Het huijs int noorteynde', het Koninklijk Paleis Noordeinde historisch gezien, (Zutphen, 1986), p. 18.
Deze residentie, het zg. Stadhouderlijk Kwartier, werd door Maurits en diens opvolgers wel bewoond als stadhouder, maar het gebouw bleef het bezit van de Staten-Generaal. Ook verbouwingen en vernieuwingen werden door de Staten Generaal bekostigd. In 1632 liet Frederik Hendrik een inventaris opmaken van de inboedel en in de twee jaren daarna liet hij lijsten aanleggen van gekochte meubels, stoffen en goederen voor het Stadhouderlijk Kwartier.NDR inv. nr. 4680.
De prins van Oranje bewoonde voornamelijk de verdiepingen langs de vijver en het Buitenhof; gelijkvloers lagen de vergaderzalen: voor de Staten van Holland langs de Vijver, voor de Gecommitteerde Raden aan het Buitenhof.Uit een 'Inventaris van de inboedel van het Stadhouderlijk Hof te 's-Gravenhage, 1757-1759
Inventarissen, II, pp. 653-677: 'In deze inventaris wordt onderscheid gemaakt tussen Stadhouderlijk Hof en het Stadhouderlijk Kwartier.'
blijkt, dat er in toenemende mate door de staat van hofhouding, die de prinsen van Oranje voerden, meer ruimte nodig was in de vorm van logementen en woningen voor gasten en familie, voor hofpersoneel, voor de gardes du corps, voor manege en stallen.Voor dit doel werden, vooral door prins Willem V, huizen, erven, stukken grond en stallen aangekocht in de omgeving van het Stadhouderlijk Kwartier. Deze aankopen vormden tezamen met het Stadhouderlijk Kwartier het Stadhouderlijk Hof, kortweg het Hof genoemd. De genoemde nieuwe aanwinsten waren:
Het Hondenhuis in Den Haag, 1670, Laboratorium, 1750-1751, Huizen op het Buitenhof, gekocht achtereenvolgens in 1766, 1771, 1773 en 1789, Het huis van de Raad en Rekenkamer, 1767 en 1768, Manege en stal van de gardes du corps, 1769-1771 en 1782-1783; De manege, voorheen het klooster of de Franse sociëteit, 1770 en 1772, Het huis voor de compagnie gardes, 1773, 1777 en 1793.
Op het huis op het Buitenhof
A. ter Meer Derval, 'Namen van de opeenvolgende eigenaars der huizen, staande aan de Noord-, West- en Oostzijde van het Buitenhof van 1600 tot circa 1830' in: Jaarboek Die Haghe, ('s-Gravenhage 1941), p. 131.
, in 1766 door prins Willem V van Oranje gekocht van de grafelijke familie Van Aumale rustte een fideïcommis van 19.300 gulden. Deze last werd in 1764 opgeheven.NDR inv. nr. 4624.
Een fideicommis is een erfstelling 'over de hand' en kan doorgaan tot in de vierde graad.
A.S. de Blecourt, Kort begrip van het Oud-Vaderlands burgerlijk recht, (Groningen, 1967), pp. 360-361.
Dat houdt in, dat een erfenis van een onroerend goed door een bloedverwant wordt geërfd. De erfgenaam maakt gebruik van het eigendom, maar houdt het kapitaal in stand, b.v. in de vorm van obligaties. Het bezit blijft in de familie en mag niet aan vreemden worden doorverkocht: wilde de prins van Oranje het huis kopen, dan kon dit pas na ontslag van het fideicommis, dat er op rustte.Het Stadhouderlijk Hof, met als kern de verblijven van de stadhouder, het Stadhouderlijk Kwartier, wordt in verschillende boedelinventarissen beschreven.
In een boedelinventaris opgemaakt in 1759 wordt het Hof als volgt ingedeeld:
het kwartier van hare koninklijke hoogheid, met kamers, kabinetten, zaal en bibliotheek; het Kwartier van zijne hoogheid, met kamers en bibliotheek; het kwartier van prinses Caroline, met koepelkamer en garderobe; het stadhouderlijk kwartier, met muziekzaal, galerie, kamers, kabinet en portaal; de kamers van bibliotheek en rariteitenkabinet; zaal voor de assemblées, de maarschalkseetzaal; de eetkamer van de onderhofmeester; de secretarie; de kwartieren van de heren en dames en verdere bedienden en domestiquen van het hof, met kamers, kabinet, zolder, vertrekken van de gardes du corps; het kwartier van de kastelein, met kamers en zolder; de kwartieren van de bedienden buiten het Hof logerend, met kamers, eetzaal en zolder; de manege; het Valkhuis; het huis van de kamerdienaars op het Buitenhof, met kamers, zolder en stal.
Inventarissen, II pp. 653-677. Zie ook deel III pp. 1-17, waar een inboedel-inventaris wordt besproken, opgemaakt in 1763. Ook hier is o.a. sprake van 't huis en de stal op het Buitenhof.'
Het Stadhouderlijk Kwartier bestond in 1795 uit:
observatorium, torenkamers, brandzolder, secretarie van de prins, kamers van commies en knechten; appartementen, genaamd 'princen quartier', de plankenkamer, de anti-chambre van de prinses, audiëntiekamers en slaapkamers, het geborduurde kabinet, het toilet-kabinet en het groene kabinet, de kamer van de edellieden, een witte zaal, de brigadierswacht, het wachtvertrek van de garde du corps, eetzaal en kabinet, de bibliotheek van de prinses, de kamers van Stamford en diens personeel, de kamers van prins Frederik, de blauwe kamer, de groene kamer, de bibliotheek, het Cabinet, garderobe knechts en zolder, de ordinaire eetzaal, buffetkamer, antichambres, muziekzaal, galerij, het Brabants kabinet, grote zaal, vogelkabinet, buffetkamer bij de muziekzaal; het zg. Singelhuis: twaalf kamers op de eerste verdieping, een kamer van de kamerdienaar van de prins, en een kabinet, negen kamers op de tweede verdieping en een kabinet, een beddezolder met kasten en kamertjes, de zg. kleine zolder, een tweede zolder met kast, een lange zolder met kasten; het oude 'Kinder Quartier:' drie kamers, kapelkamer, trap en draai-kamer, de keukenschrijvers-provisiekamer, de zilverkamer, de lardeerkamer, de braadkeuken, de hal, het groentehok, de broodkamer, het koper hok, het waterhok, koffers en kisten met inhoud; het Valkhuis: koetsen. op de Denneweg een jachtwagen.
Zie NDR inv. nr. 4686.
Direct nadat Willem V in januari 1795 naar Engeland was gevlucht betrokken de Fransen van de 'Convention Nationale' het Hof. Bovengenoemde inventaris van 1795 werd opgemaakt nadat deze Fransen het Hof weer hadden ontruimd en waren vertrokken. De meubels en goederen werden uitgezocht: in de inventaris wordt aangegeven wat 'van de Provintie van Holland' en wat 'van den Prince' is. Vóór maart 1795 werd het Stadhouderlijk Hof ingericht voor de Nationale Vergadering. In de trjd van Lodewijk Napoleon werd een gedeelte van het Hof gebruikt voor het ministerie van Financiën.
Het Oude Hof (Noordeinde)Na de dood van Willem van Oranje in 1584 was het de bedoeling van de Staten en van prins Maurits om de weduwe Louise de Coligny met haar gezin in de nabijheid van de regering te hebben, vooral wegens de opvoeding van de jonge Frederik Hendrik. Na enige jaren ging Louise de Coligny in op dit verzoek en in 1592 huurden de Staten van Holland voor haar het Huis in het Noordeinde een patriciërswoning gebouwd door Willem Goudt in 1530, ook wel 'de huysinge van Brandtwyk' genoemd, naar een latere eigenaar. Temidden van buurhuizen met erven en tuinen, waaronder het Gasthuis met de Gasthuisweide, viel het huis op door de fraaie bouwstijl en de imposante voorgevel met twee karakteristieke torens.
Den Boer, Het huijs, pp. 11-15.
Maar het huis had nog niet het karakter van een prinselijk hof.In 1609 schonken de Staten-Generaal het huis aan Louise de Coligny en Frederik Hendrik in eigendom.
NDR inv. nrs. 4643.
In hetzelfde jaar kocht de prinses de Gasthuisweide en een aansluitend erf om de tuinen te kunnen uitbreiden. In de jaren 1611-1619 kocht Frederik Hendrik een aantal huizen en erven rondom het Huis in het Noordeinde om het gebouw te kunnen uitbreiden.NDR inv. nrs. 4644-4650.
In 1620 overleed Louise de Coligny in Franknjk. Frederik Hendrik huwde Amalia van Solms in 1625. Zij betrokken het Stadhouderlijk Kwartier aan het Binnenhof. Het Huis in het Noordeinde werd sindsdien 'Het Oude Hof' genoemd. Het werd gebruikt voor feesten en als onderkomen voor hooggeplaatste en koninklijke gasten.Volgens de inventaris van 1632 was de indeling van het Hof in het Noordeinde:
Zie NDR inv. nr. 4680.
twee zalen en gaanderij; kwartier van de prinses met kamers, kabinet en garderobekamers; kwartier van de prins met kamers, kabinet en garderobekamers; het kwartier van de raad Nicaster, stalmeester en hofmeester van de prinses; enkele meubelzolders, waar meubels, schilderijen, tapijten en serviesgoed stonden opgeslagen (honderden stuks); logementen en kamers voor hofpersoneel en stalmeester.
Na de dood van Frederik Hendrik betrok Amalia van Solms opnieuw het Oude Hof. Bij het verdelingsverdrag in 1732 werd het Oude Hof aan Pruisen toegewezen, maar prinses Anna van Hannover, weduwe van prins Willem IV kon het Hof in het Noordeinde in 1754 tegen een aanzienlijke vergoeding terugkopen. Het gebouw was verwaarloosd en werd hersteld onder leiding van architect D. van Stolk.
Den Boer, P den, Het huijs, pp. 8 en 76.
In 1768 kreeg architect P.W. Schonk opdracht tot verbouwingen.In 1795 werd het Huis in het Noordeinde in beslag genomen en gebruikt door generaal Pichegru en zijn staf. De Nassause Domeinraad bleef in de Franse tijd de belangen van de vorst in ballingschap behartigen, maar kon niet verhinderen, dat de onroerende goederen van het huis van Oranje aan de Repubhek der Verenigde Provinciën werden overgedragen. Ten behoeve van een openbare verkoop van de goederen op het Oude Hof werd in 1795 een inventaris opgesteld.
NDR inv. nr. 4692.
Na de komst van Willem I als soeverein vorst werd in 1814 door een speciale hofcommissie het besluit genomen het Oude Hof tot winterpaleis te verbouwen: het paleis in het Noordeinde.
Aan de bewoning van het Huis in het Noordeinde waren voor de eigenaar, de prins van Oranje, enkele verplichtingen verbonden. Het was de bedoeling, dat de prins de doorgang van de Molenstraat naar de Gasthuisweide vrij liet voor de verschillende buren, zodanig dat er koetsen en wagens voor konden rijden. De sloot, gelegen langs de Gasthuisweide en het erf van de prins, was het eigendom van de prins. Hij diende als eigenaar ervoor te zorgen, dat de sloot bevaarbaar bleef 'om daardoor hout, turf, misse en andere nootdruftigheden, van en aan dezelve tuin, erve en huis te mogen voeren.'
NDR inv. nr. 4660.
De omheiningen langs sloot en doorgang moesten volgens strikte afspraken gemaakt zijn op nokhoogte zonder licht of opening; de prins had de zorg voor het onderhoud van muren en omheiningen. Wanneer een buur een speciale toestemming van de prins verkreeg om een stuk aan de muur te veranderen of de poort bij de doorgang te verhogen, dan werd daar tegelijkertijd een akte van non-prejudictie aan toegevoegd: d.w.z. dat de toestemming van de prins de betreffende persoon geen enkel recht gaf en deze dus niets ten nadele van de prins kon opeisen.
NDR inv. nrs. 4647, 4660.
Huis te NieuwburgDe ambachtsheerlijkheid van Rijswijk in de omgeving van Den Haag, die van 1474 tot 1557 het bezit van Nassau was geweest, werd in 1557 opgedragen aan de president van het Hof van Holland, mr. Cornelis Suis.
NDR inv.nr. 768, folio 1463.
Bij deze ambachtsheerlijkheid Rijswijk kocht prins Frederik Hendrik in 1630 van Philibert Vernatti een huis met landerijen, genaamd te Nieuwburg voor de som van 30.000 gulden. Vervolgens deed hij in de jaren 1630-1632 aankopen rondom het bezit te Nieuwburg, zoals twee huizen met erven, landerijen, berg en bebossingen, gelegen in de Plaspolder bij Rijswijk. Dit omvangrijke terrein
NDR inv.nrs. 4667-4673.
moest dienen voor de bouw van een nieuw buitenverblijf op de plek van het oude Huis te Nieuwburg van Vernatti. Met grote waarschijnlijkheid werd de Franse architect Jacques de la Vallee door Frederik Hendrik betrokken bij de bouw van dit hof.Den Boer, Het huijs, p. 33, zie ook: kaartnr. S 394 van de de sectie kaarten van het Algemeen Rijksarchief en R Vermeulen, 'Bouwgeschiedenis en beschrijving van het voormalig Huis te Nieuwburch te Rijswijk' in: Nederlandsche Historiebladen I (Utrecht 1938), p. 122.
In 1633 werd de bouw aanbesteed en in 1634 waren de eerste paviljoens van het Huis te 'Nieuburch' volgens de betalingen n.a.v. de bestekken gereed: een Frans klassiek gebouw, symmetrisch ingedeeld. De tuinen werden geometrisch aangelegd, eveneens naar Frans voorbeeld. In 1636 werd met de afwerking van dakwerk, balustraden en hekwerk en de aanleg van vijvers en tuinen het nieuwe buitenverblijf voltooid.
NDR inv.nr 4694.
Na het overlijden van prins Willem III, koning van Engeland, in 1702, volgde er een erfeniskwestie met de koning van Pruisen, die voortduurde tot 1732. Gedurende die gehele periode bleven alle goederen onder beheer van de Domeinraad, die verantwoording schuldig was aan de Staten-Generaal. Bij het verdelingsverdrag in 1732 kreeg koning Frederik Willem I van Pruisen het Huis te Nieuwburg toegewezen. Uit vriendschapsoverwegingen deed Frederik van Pruisen echter afstand van Huis te Nieuwburg ten gunste van Willem IV.
Inventarissen, I, Inleiding, pp. XXVII-XXVIII en XXXII.
Het Huis te Nieuwburg werd volgens een contract van 1753 in dat jaar verhuurd aan graaf J.Golofkin, ambassadeur van de tsarina van Rusland.
NDR inv.nr. 4698.
In 1789 gaf de architect P.W. Schonk, in een rapport aan de prins, het advies om tot sloop van het verwaarloosde hof over te gaan, nadat hij dit had overlegd met de intendant A. Douglas en de rentmeester van het Westland A.G. Christ. Bovendien adviseerde hij om uit de opbrengsten van de verkoop van roerende goederen en landerijen een monument op te richten ter nagedachtenis aan de vrede die in 1697 in het Huis te Nieuwburg gesloten werd tussen Frankrijk, Spanje, Engeland en de Republiek, de zogenaamde 'Vrede van Rijswijk'.
NDR inv.nrs. 4701,4617.
Uit de resoluties van de Domeinraad blijkt dat in 1790 op grond van het advies van Schonk begonnen werd met de afbraak van het Huis te Nieuwburg, van de paviljoenen en de bijgebouwen.
NDR inv.nr 666.
De laatste stallen en het koetshuis werden verkocht in 1793.NDR inv.nr. 667.
Op de plek van het Huis staat nu nog de 'naald van Rijswijk', het gedenkteken ter nagedachtenis van de vrede. Oranjezaal (Huis ten Bosch)Als gevolg van de vorstelijke levenswijze en de staat van hofhouding, die Frederik Hendrik en Amalia van Solms voerden, ontstond bij hen de behoefte aan een zomerresidentie niet ver van het Stadhouderlijk Hof. Zo ontstond, vooral op aandringen van Amalia het plan tot het bouwen van het Huis in het Bosch in 's-Gravenhage, naar ontwerpen van Pieter Post.
Iventarissen, I, pp. 379-383.
In 1645 kregen zij voor dit doel van de Staten van Holland een terrein van ruim 18 morgen ten geschenke; akkerland, weiland, 'valleye en wildernisse' gelegen aan de oostzijde van het Haagse Bos.NDR inv. nr. 4675.
In September 1645 legde Elisabeth Stuart de Winterkoningin, de eerste steen van het Huis in het Bosch.M. Loonstra, "Het huijs int bosch", het Koninklijk Paleis ten Bosch historisch gezien, (Zutphen, 1985), pp. 23-24.
Zij verbleef als gast samen met haar man Fredenk, keurvorst van de Palts en haar gezin en hofhouding op het Oude Hof in Den Haag.Fredenk Hendrik heeft de voltooiing van het Huis in het Bosch niet kunnen meemaken. Na zijn overlijden in 1647 liet Amalia de oorspronkelijke opzet en bestemming wijzigen: het accent kwam te liggen op de centrale hal, die onder leiding van Jacob van Campen werd ingericht als mausoleum. Hij liet de grote zaal versieren met schilderijen ter nagedachtenis aan de roemrijke daden van Fredenk Hendrik. Deze imposante zaal werd Oranjezaal genoemd. Op advies van Huygens, die vanaf het begin betrokken was bij de bouw, de inrichting en de decoratie, kreeg het gehele Huis in het Bosch de naam 'Orangesael'. Pas in 1654 werd het Huis ten Bosch in eerste opzet voltooid.
Het schilderijenbezit van Fredenk Hendrik en Amalia van Solms was bijzonder omvangrijk. Zij bezaten o.a. werken van Rubens, Van Dyck, Rembrandt, Lievens en Honthorst. Hun hofschilder was Michiel van Mierevelt. Niet alleen in de Oranjezaal, maar ook in daartoe gebouwde galerijen in het Oude Hof en het Stadhouderlijk Kwartier vonden deze kunstwerken een plaats.
Amalia bewoonde voornamelijk de Oranjezaal, afwisselend met het Oude Hof, tot haar dood in 1675. Bij de boedelscheiding in 1676 ging de Oranjezaal als gemeenschappelijk bezit over op haar dochters:
de nakomelingen van de overleden dochter Louise Henriette, keurvorstin van Brandenburg: de beide prinsen van Brandenburg; Albertina Agnes, weduwe van Willem Fredenk van Nassau-Dietz; Henriette Catharina, vrouw van Johan George van Anhalt-Dessau; Maria, weduwe van Lodewijk Hendrik Maurits, paltsgraaf van Simmern. De tweede dochter, Albertina Agnes, verkreeg het vruchtgebruik van het Huis in het Bosch.
Drossaers I, I, pp 325-377.
Ook Zevenbergen dat het persoonlijk eigendom van de prinses was, vermaakte zij op deze wijze aan haar dochters. In 1703 werd bij testament van Willem III bepaald, dat jaarlijks een rente van 1000 gulden uit Zevenbergen werd bestemd voor het onderhoud van het Huis in het Bosch.
NDR inv.nr. 4704.
Bij de nalatenschap van Willem III ontstond een erfeniskwestie, veroorzaakt door het vroegere testament van Amalia van Solms. Fredenk I van Pruisen, zoon van de oudste dochter Louise Henriette eiste zijn deel van de erfenis op. Bij het verdelingsverdrag in 1732 werd zijn eis ingewilligd en kreeg hij het Huis ten Bosch toegewezen. Uit vriendschapsoverwegingen schonk deze het aan Willem IV van Oranje.
Aangezien het gebouw was verwaarloosd, maakte Willem IV plannen voor restauratie en de aanbouw van twee nieuwe vleugels. De architect D. Marot kreeg in 1733 opdracht een ontwerp te maken. In 1734 werd de bouw van de beide zijvleugels aanbesteed: hierbij werd de architect Coulon belast met de inspectie en begeleiding van het werk. Deze had echtereen slechte verhouding met de thesaurier Duncan en met Marot: ze vonden, dat Coulon onnodig hoge kosten maakte. Coulon kreeg de steun van de werklieden.
NDR inv.nr. 4705.
In 1735 werd de bouw halverwege de eerste vleugel gestaakt. Pas in 1747, na de verheffing van de prins tot stadhouder van alle gewesten, werd de bouw opnieuw gestart. Bovendien kocht Willem IV in 1748 twee hofsteden, het Kleine Loo en het Oude Loo, met erven, boerenwoningen, stallen, weiland en hooiland, grenzend aan het terrein van het Huis in het Bosch.NDR inv.nrs. 4677,4707.
De hofstede het Oude Loo werd weer verkocht in 1786.De Oranjezaal en het Kleine Loo werden in 1795 door de Fransen in beslag genomen en later geschonken aan het Bataafse volk, waardoor het onder nationaal beheer kwam. De vele goederen werden opgeslagen en geïnventariseerd. Veel werd verkocht, maar de schilderijen werden buiten de verkoop gehouden.
NDR inv.nrs. 4618 en 4709-4710.
Na een staatsgreep werden door Daendels in 1798 leden van het Uitvoerend bewind en leden van de Volksvertegenwoordiging tijdelijk opgesloten in het Huis ten Bosch, waarvan de ramen waren geblindeerd.J.J. Mostard, Den Haag Oranje residentie (Den Haag, 1980), 106-107, en E.M.Ch.M. Janson, Kastelen in en om Den Haag, (Den Haag, 1971), pp 21-22.
Nadat van verschillende andere verblijven van de prins van Oranje meubels en schilderijen naar het Huis in het Bosch waren getransporteerd, opende men in 1799 een Nationale Kunstgalerij, bestaande uit de Oranjezaal, de Chinese Kamer en de zuidelijke of Haagse vleugel.
NDR inv.nrs. 4711-4719.
Het resterend gedeelte van het gebouw werd enige jaren als hotel gebruikt voor hoge gasten.Vanaf 1805 gebruikte eerst R.J. Schimmelpennick tijdens zijn eenhoofdig bewind het Huis in het Bosch als verblijf.
NDR inv.nrs. 4716-4717.
Daarna werd het bewoond door koning Lodewijk Napoleon en na herstelwerkzaamheden kreeg het tenslotte onder koning Willem I het karakter van een paleis: het Huis ten Bosch. Beheer Stadhouderlijk HofHet financiële beheer viel onder de verantwoordelijkheid van de thesaurier-generaal. Een kastelein voerde de directie van het Hof en verzorgde de wekelijkse inkomsten en lasten. Hij bewoonde de 'Casselenije' naast de grafelijke zalen. Voor de tuinen en stallen was een opzichter aangesteld. Een hofarchitect hield toezicht op de toestand en staat van gebouwen en tuinen. Door de prins benoemde functionarissen:
NDR inv. nr.. 686, folio 679-683.
Controlleur van de grafelijkheidsgebouwen, de architect Wapen of stempelsnijder Horlogemaker Timmerman en schrijnwerker Commies van het Cabinet Klerk van het Cabinet Drukkers en leveranciers Planbewaarder van de landkaarten en militaire stukken Bibliothecaris Messemaker Opzichter van de tuinen en menagerieën Pompmaker en leidekker Commies of boekhouder Glazenmaker Metselaar
Het Oude Hof (Noordeinde)Het financiële beheer viel onder de verantwoordelijkheid van de thesaurier-generaal. Een intendant voerde de directie van het Hof en verzorgde de wekelijkse inkomsten en lasten. Er was een kastelein of huismeester voor de verzorging van het Hof. Voor de tuinen waren een hovenier en twee knechten aangesteld. Voor onderhoud en verbouwingen aan het gebouw had de hofarchitect de leiding, een opzichter voerde het werk uit.
Door te prins te benoemen functionarissen:
Architect Intendant van het Huis Controlleur en opzichter van de werken Kastelein Hovenier Portier Twee permanente knechten
Huis te NieuwburgEen opzichter voerde de directie van het Huis. De conciërge verzorgde de maandelijkse rekeningen en diende de maandstaten in bij de thesaurier. Het financiële beheer viel rechtstreeks onder de thesaurier-generaal en niet onder een rentmeester.
NDR inv.nr 1041, folio IIc LXXX van de rekening van de thesaurier.
Uit de archiefstukken blijkt, dat in de periode rond 1790 en later de rentmeester van het Westland betrokken werd bij bepaalde beheersactiviteiten, zoals bij verkoop - b.v. houtverkoop - en verpachting van goederen, landerijen en visserij en bij inspectie.
Door de prins te benoemen functionarissen:
NDR inv.nr. 687, p.469.
Directeur en opzichter Conciërge en ontvanger van de inkomsten Plantagemeester Hovenier Fontainier en grottier
Oranjezaal (Huis ten Bosch)Het financiële beheer viel onder de verantwoordelijkheid van de thesaurier-generaal. Op het Huis ten Bosch was een conciërge benoemd. Voor de tuinen was een hovenier aangesteld. Bovendien hadden de beide hofsteden een hovenier. Voor onderhoud en herstelwerkzaamheden aan de hofsteden waren een metselaar, timmerman en glazenmaker aangesteld. Door de prins te benoemen functionarissen:
NDR inv. nr.. 687, folio 513-514.
Conciërge Hovenier Hovenier op het oude Loo Hovenier op het kleine Loo Brandmeester of opzichter van de brandspuit Timmerman op het oude Loo Metselaar op het oude Loo Glazenmaker
Met plattegrond, 1791.
Met plattegrond.
Met inventaris, zie NDR inv.nr. 4634.
Bevat:
- akte van verkoop door de gasthuismeesters aan Willem Goudt van de henneptuin en de doorgang door de gasthuispoort 1524,
- akte van verkoop door de gasthuismeesters aan Dirk van der Molen van een stal en erf met vrije uitgang door de gasthuispoort, 1558,
- akte van verkoop door Jan van Treslong aan Willem van Beerendregt van een erf met vrije doorgang door de gasthuispoort met een geïnsereerde akte van verkoop in 1558 door de gasthuismeesters aan Jan van Treslong, 1560,
- akte van verkoop door Dirk van der Molen aan Jan Hebijn van een ommuurde tuin of boomgaard, 1562,
- kwitantie over 12 gulden voor de gasthuismeesters van Pieter van Persijn als contribute voor de vernieuwing van de gasthuispoort en het behoud op vrije doorgang, 1585.
Zegels ontbreken.
Het oude inv. nr. FOL1423.2 ontbreekt: koopakte van een stuk land, aan de noordzijde van de Molenstraat, 1530.
Met plattegrondjes.
ARA, sectie Kaarten en Tekeningen, collectie Hingman (VTH) nr. 3315.
Zie ARA, sectie Kaarten en Tekeningen, collectie Hingman (VTH) kaartnr. 4698.
Toegevoegd twee foto's van het toegangshek, 1959.
Gepubliceerd in Inventarissen, I, pp. 179-238.
Aanwinsten: 1949 IV 05
Voorheen 1.11.01.01 Aanwinsten 1e afd. ARA, inv.nr. 1801
Aanwinsten: 1949 IV 05
Voorheen 1.11.01.01 Aanwinsten 1e afd. ARA, inv.nr. 1801
Zie NDR, nummer toegang ##, inv. nr..4680.
Wel aanwezig.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv. nr. 4688.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv. nr. 4689.
Wel aanwezig.
ARA, sectie Kaarten en Tekeningen, collectie Hingman (VTH) kaartnrs. 4699-4700.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv. nr. 4688.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv. nr. 4689.
Op een enkele uitzondering na dateren de stukken in dit hoofdstuk van na 1581. De stukken van voor die tijd zijn geïnventariseerd door dr. S.W.A. Drossaers. In de inleiding beschrijft zij uitgebreid de lotgevallen van de domeinarchieven van het huis Egmond, waaronder die van IJsselstein.
Drossaers II. De leenregisters echter berusten in het Rijksarchief in de provincie Utrecht.
Oorzaken van verlies van archieven, naast calamiteiten als brand of waterschade, kwamen voort uit ambtelijk handelen. Om verschillende redenen hielden ambtenaren stukken uit hun ambtsperiode vaak onder zich waardoor de kans op verspreiding en verlies niet uitgesloten was. Zo deden ook de drosten Pieter Benjamin en Joachim Ferdinand de Beaufort. De omvangrijke hoeveelheid stukken die zij tijdens de uitoefening van hun ambt onder zich hadden werd, na hun overlijden niet aan de Domeinraad teruggegeven maar bij de familie bewaard. Deze stukken zijn nu te vinden in het familiearchief De Beaufort.
E.P. de Booy, Inventaris van het archief van de familie De Beaufort, 1556-1976 (Utrecht, 1985), inv. nrs. 1525-1695.
Een ander verlies werd geleden in 1949. Door de toenmalige Algemene Rijksarchivaris werd een groot gedeelte van het domeinarchief van IJsselstein in het Rijksarchief in de provincie Utrecht gedeponeerd.VROA (1949), p. 30. Idem (1950), p. 68.
Van deze verzameling bestaat een globale inventaris.C.D. van der Dussen, Archivalia betreffende de goederen behorende onder het Leenhof en de rentmeester van de heren van IJsselstein (Utrecht, 1950).
Onder de baronie van IJsselstein waren het kasteel en de stad van die naam, Benschop en Noord-Polsbroek begrepen. De eerste bezitters van de goederen en rechten van deze baronie waren leden van de familie Van Amstel. Door het huwelijk in 1330 van Jan I van Egmond en Guyotte van Amstel kwam IJsselstein aan het huis Egmond om door het huwelijk in 1551 van prins Willem van Oranje en Anna van Egmond, eveneens een erfdochter, over te gaan op het huis Oranje-Nassau.
Voor uitgebreide gegevens over de vererving van Egmondse goederen op de families Amstel en Egmond zie onder meer: R. Fruin, 'De vrije heerlijkheden gelegen in het grensgebied tusschen Gelderland, Holland en Utrecht' in: Verslagen en mededelingen van de Vereeniging tot uitgaafder bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht. 8 (Utrecht, 1934), pp. 354-358.
Na het overlijden van Anna in 1558 erfde Philips Willem de bezittingen van zijn moeder. Zijn vader werd voogd, eerst omdat hij minderjarig was en later wegens zijn gevangenschap in Spanje. Na de moord op Willem van Oranje werd Maria van Nassau door de Staten-Generaal gemachtigd om de Burense goederen, waaronder IJsselstein, te beheren voor haar broer prins Philips Willem. Nadat Philips Willem in 1618 was overleden, vererfden naast de Nassause ook de Burense goederen op zijn halfbroer Maurits. Het kinderloos overlijden in 1702 van stadhouder-koning Willem III gaf aanleiding tot langdurige geschillen over de verdeling van diens nalatenschap. Partijen in dit geschil waren de Friese stadhouder graaf Johan Willem Friso en Frederik I koning van Pruisen. In 1712, ver voor de uiteindelijke regeling van het geschil, werd de baronie toegewezen aan prins Willem IV die dit domein als douarie aan zijn moeder Maria Louise van Hessen-Kassel gaf. Daar zij haar zoon overleefde vererfde de baronie bij haar dood in 1765 op haar kleinzoon prins Willem V. In de Bataafs-Franse tijd werden de goederen van de prins van Oranje genationaliseerd. Na als voormalige baronie heen en weer geschoven te zijn tussen verschillende toen bestaande departementen, werden IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek in 1814 als aparte gemeenten gevoegd bij de provincie Utrecht.Bij de stad lag het kasteel IJsselstein. De heren van IJsselstein uit de families Egmond en Oranje hebben spaarzaam van dit huis gebruik gemaakt. Ten tijde van de Republiek diende het kasteel als woning van de drost. De Fransen gebruikten het als kazerne voor hun soldaten. In 1812 werd het kasteel door Domeinen verkocht aan de familie Strick van Linschoten om in 1887 verkocht te worden voor de sloop. Alleen de hoektoren bleef gespaard.
Zie in: Kastelen en ridderhofsteden in de provincie Utrecht, onder auspicien van de Stichting Utrechtse Kastelen, 1995.
De geestelijke goederenVoordat sprake was van IJsselstein lagen in dit gebied andere gerechten waarvan de namen nog bekend zijn, zoals Achterveld, Meerlo en Over-IJssel of IJsselveld. Deze gerechten behoorden tot het kerspel Eiteren.
J J. de Geer, 'Eiteren en IJsselstein' in: Bijdrage tot de geschiedenis en oudheden der provincie Utrecht (Utrecht, I860), pp. 13-19, 29-34 en verder.
De kerk aldaar was gewijd aan O.L. Vrouwe Hemelvaart. Na de stichting van IJsselstein werd deze kerk door Gijsbrecht van Amstel overgebracht naar IJsselstein waar zij in 1309 gewijd werd aan de heilige Nicolaas. In Eiteren bleef een kapel bestaan met een vicarie, gewijd aan de Heilige Maagd en gesticht door Agnes, weduwe van ridder Werenbold de Vlaming.De Geer, Eiteren en IJsselstein, pp. 30-31 en 175.
Ten tijde van de Republiek bleef deze kapel een bedevaartsoord.Eveneens in Eiteren lag het klooster van Onze Lieve Vrouwenberg, ook wel Onze Lieve Vrouw op de Berg genoemd, van de orde der cisterciënzers. Dit klooster was in 1342 gesticht door Gijsbrecht van IJsselstein en diens zoon Arnoud.
Drossaers II inv.nrs. 95-100.
Uit een afschrift van een akte blijkt dat Arnoud van Egmond rond 1399 'in onssen nieuwer stede van IJselsteijn' nog een klooster had gesticht. Dit klooster behoorde tot de orde van St. Bernardus.J.A. Jaeger, Handschriften Derde Afdeling tot en met 1950 ('s-Gravenhage, 1968), inv. nr. 765, zie ook NDR inv.nr 4822.
Voor zover bekend wordt de stichting van dat klooster nergens genoemd. De confiscatie van de goederen van de kerken en kloosters in de baronie van IJsselstein vond plaats tussen 1577 en 1578 waarna ze gevoegd werden bij de domeinen van de prins van Oranje. Grondgebied en benamingDe in de Lopikerwaard tussen Holland en Utrecht gelegen baronie van IJsselstein omvatte naast het kasteel IJsselstein de stad met het schoutambt van die naam en de ambachten Benschop en Noord-Polsbroek.
De stad IJsselstein ligt aan de IJssel en werd begrensd door het land van Montfoort ten noorden, het Nedereinde van Jutphaas en het gebied van Vreeswijk ten oosten, Lopik en Zuid-Polsbroek ten zuiden, en Vlist en Bonrepas ten westen. Tot het schoutambt behoorden de polders Broek, Neder-Oudeland, Over-Oudeland, IJsselveld en Hoge Biezen. Van al deze polders is het Broek of de Broekpolder de grootste. Lage Biezen, Achtersloot, Meerlo en Broek zijn gedeelten van deze polder. IJsselstein dankt haar naam aan de IJssel en het kasteel, de stenen burcht aan de IJssel, letterlijk IJsselstein.
Het ambacht Benschop omvatte het dorp en de polder van die naam en werd begrensd door Willeskop ten noorden, IJsselstein ten oosten, Lopik ten zuiden en Polsbroek ten westen De oorspronkelijke naam Benscoop, later Benskop of Benschop, werd bijna altijd op dezelfde manier geschreven. Benschop betekent de koop van Benno. Waarschijnlijk was deze, overigens onbekende, Benno de eerste die toestemming kreeg om aldaar land te ontginnen.
Het ambacht Noord-Polsbroek werd in het oosten begrensd door Benschop, ten zuiden en westen door Zuid-Polsbroek en ten noorden door Hoenkoop en Willeskop. De wetering die Noord-Polsbroek scheidt van Zuid-Polsbroek werd rond 1289 gegraven. De scheiding van Polsbroek in een noordelijk en een zuidelijk gedeelte dateert echter al van voor die tijd.
Drossaers II, inv. nr. 82, A. Johanna Maris, Uit de geschiedenis van Polsbroek, in Jaarboek Oud Utrecht (1944), p. 25.
Behoudens spellingsvarianten heeft Polsbroek altijd dezelfde naam gehad. De betekenis van deze naam is niet precies bekend. Mogelijk betekent hij zoveel als hoge plek in laagland of eilandje in het moeras.H.J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen. Een overzicht (Leiden, 1956), pp. 43 en 183.
Rechten en bevoegdhedenHet kasteel van IJsselstein met het omliggende land was een Hollands leen. De bezittingen van de baronie waren voor een deel leenroerig aan Amstel en voor een ander deel aan Cuijk. Na de moord op graaf Floris V verbeurden de heren van Amstel hun goederen aan de graaf van Holland. De Cuijkse lenen werden in 1327 aan de graaf verkocht waardoor de gehele baronie een Hollands leen werd.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de herkomst en de verwerving van de verschillende onderdelen van de baronie door de graven van Holland, zie onder meer Drossaers II, I, pp. 2-5.
Aan de macht van de heren van IJsselstein wordt toegeschreven dat de invloed van het gewest Holland op de baronie gering is geweest. Zo had het Hof van Holland geen zeggenschap in de baronieIJsselstein was, evenals Buren en Leerdam, een vrijstad. Brieven van vrijgeleide zijn te vinden in NDR inv. nrs. 4723-4726. Zie ook M Gijswijk-Hofstra, Wijkplaatsen voor vervolgden. Asielverlening in Culemborg, Vianen, Buren, Leerdam en IJsselstein van de 16de tot eind 18de eeuw (Dieren, 1984).
en werden alleen bij uitzondering aan Holland belastingen betaald.Drossaers, Tweede Deel, inv. nr. 46, NDR inv. nr. 4752, P.A. Meilink, bewerkt door H.J.Ph.G. Kaajan, Inventaris van de archieven van de Staten van Holland vóór 1572 ('s-Gravenhage, 1993), inv. nr. 846.
Philips II erkende de baronie in 1556 als souvereine heerlijkheid waardoor zij in haar vrijheid werd bevestigd. Als zodanig werd met de Staten-Generaal in 1585 overeen gekomen dat jaarlijks een vast bedrag betaald zou worden als bijdrage in de oorlogslasten. Met wisselend succes is getracht om in vredestijd onder deze regeling uit te komen.NDR inv. nr. 4755. Zie ook R. Fruin, 'De vrije heerlijkheden', pp. 362-363.
Het bestuur van de baronie was samengesteld uit een college waarin zitting hadden de drost, als vertegenwoordiger van de heer, en de schouten van IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek De rentmeester woonde de vergaderingen bij maar maakte daar officieel geen deel van uit. In dit bestuurscollege werden zaken behandeld die de gehele baronie betroffen.
De meeste gegevens zijn ontleend aan W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard, Deel I: Dorp en kerspel tot 1814 (Utrecht, 1963).
Als vrije en hoge heerlijkheid werd recht gesproken in civiele en criminele zaken. Tot 1602 was beroep mogelijk bij het Leenhof van IJsselstein, daarna alleen bij de Nassause Domeinraad.
De uit zes banden bestaande rol van het Leenhof, 1543-1601, bevindt zich in het Rijksarchief in Utrecht, Collectie Nassause Domeinraad, IJsselstein, inv. nrs. 227.1-227.6.
De zaken die de waterstaat betroffen werden geregeld door het hoogheemraadschap van de Lekdijk-Benedendams.
Wanneer IJsselstein stadsrechten heeft gekregen is niet precies bekend. In een akte van 1331 worden de inwoners van IJsselstein al poorters genoemd.
Drossaers II, I, p. 3.
De stad werd bestuurd door de drost en de schout als vervangers van de heer, en twee burgemeesters. Hoewel de rentmeester geen deel uitmaakte van het stadsbestuur woonde ook hij alle vergaderingen bij. De invloed van de vroedschap op het stadsbestuur was in de loop der eeuwen nagenoeg verdwenen. Ten tijde van prinses Maria Louise werd de vroedschap gedeeltelijk in haar oude bevoegdheden hersteld.R Fruin, 'De vrije heerlijkheden', p. 362.
De prins van Oranje stelde in IJsselstein de volgende functionarissen aan:
Deze lijst is ontleend aan het Ambtboek, NDR inv. nr. 686, folio 437 recto-466 verso.
Collecteur van de quotisatie Conciërge Drost Dijk-en watergraaf en heemraad van Bijleveld en Marendijk Franse kostschoolhouder Franse kostschoolhoudster van jonge dochters Gerechtsbode Griffier van de lenen Heemraad van het land van IJsselstein en de Lopikerwaard Hovenier van het kasteel Keurmeester Koster van de Nicolaaskerk Lector humaniorum literarum Leenbode Medicinae doctor over de baronie Notaris Ontvanger van de contributiepenningen Ontvanger van de omslagen over de vijf polders Opzichter van de plantages Organist Portier van de Benschopperpoort Procureur voor het gerechtshof Rector van de Latijnse school Rentmeester van de domeinen Rentmeester van de geestelijke goederen Schoolmeester Schout Secretaris Stadhouder van de lenen Stads doctor Tafelhouder van de Bank van Lening Voorzanger
Benschop werd bestuurd door een schout en twee burgemeesters. Evenals in IJsselstein was de invloed van de magistraat en de schepenen of gezworen heemraden te verwaarlozen. Besluiten konden alleen worden uitgevoerd na goedkeuring door de drost en de rentmeester, die de vergaderingen meestal bijwoonden. De schepenbank berechtte de civiele zaken. Criminele zaken werden aanhangig gemaakt voor de schepenbank in IJsselstein. Appel was mogelijk op het Leenhof van IJsselstein. In 1602 gingen zaken in beroep over op de Domeinraad.
In Benschop stelde de prins van Oranje de volgende functionarissen aan:
Deze lijst is ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 686, folio 44verso-449recto.
Armmeester van de grote armen Collecteur of ontvanger van de verpondingen en omslagen Gerechtsbode Koster Schoolmeester Schout Secretaris Stokhouder Voorzanger
Het bestuur van Noord-Polsbroek had veel overeenkomst met dat van Benschop. Ook hierlag het bestuur hoofdzakelijk in handen van de magistraat, bestaande uit de schout en twee burgemeesters, en was de invloed van de schepenen gering. De besluiten die de schepenbank nam konden alleen na goedkeuring door de drost en de rentmeester worden uitgevoerd. Noord-Polsbroek had een gerecht voor civiele zaken. Evenals in Benschop werden criminele zaken berecht voor de schepenbank in IJsselstein en kon tot 1602 geappelleerd worden aan het Leenhof. Daarna ging de behandeling van zaken over op de Domeinraad.
In Noord-Polsbroek stelde de prins van Oranje de volgende functionarissen aan:
Deze lijst is ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 686, folio 451recto-452verso.
Collecteur of ontvanger van de verpondingen en de gemene omslagen Gerechtsbode Rooms armmeester Schout Secretaris Stokhouder
BeheerHet beheer van de baronie lag in handen van de rentmeester. Naast de inkomsten uit de domeinen was hij ook verantwoordelijk voor die uit de kapittel- en kloostergoederen.
Uit de rekeningen valt niet op te maken of de inkomsten afkomstig waren van de goederen van een of meerdere kloosters. Dat er meer kloosters waren blijkt alleen uit retroacta. Zie NDR inv.nr. 4819-4822.
Tevens was hij griffier van de lenen en ontvanger van de beden. Tot 1734 waren er drie series rekeningen: namelijk van de domeinen, het kapittel en van de kloosters. In de kapittel rekeningen werden ook de inkomsten uit vicariegoederen verantwoord. In 1735 werd besloten de rekeningen samen te voegen met als reden de onduidelijke herkomst van de goederen. De rentmeesters waren verplicht de rekeningen zelf naar de Rekenkamer van de Domeinen te brengen om te worden afgehoord. Deze Rekenkamer was eerst gevestigd in Breda. Philips van Hohenlohe, de echtgenoot van Maria van Nassau, richtte in 1603 in Buren een eigen Rekenkamer op voor het beheer van de Egmondse goederen. Hierdoor zijn stukken over IJsselstein, ongeveer over de periode 1584 tot 1619, gemengd geraakt met die van het domein Buren.
Drossaers II, I, pp. VII-VIII. Zie ook deze inventaris Domein Buren.
In 1609 nam prins Philips Willem het beheer van al zijn goederen in eigen hand en vestigde hij zijn Rekenkamer weer in Breda. Na zijn dood in 1618 werden alle rekeningen afgehoord bij de Rekenkamer te 's-Gravenhage die tot het einde der republiek daar gevestigd was.
Drossaers I,I, p. XII.
Rentmeesters van de domeinen van IJsselstein
De gegevens zijn ontleend aan de serie rekeningen. Een nieuwe rentmeester was verplicht om voorin zijn eerste rekening zijn commissie af te schrijven. Bij verzuim werden zij vaak door de Domeinraad gemaand dit in de eerstvolgende rekening te herstellen.
Met hiaten. Zie vanaf 1732 ook de NDR inv.nrs. 4723-4726.
Met staat van genummerde stukken van 1-38.
Wegens de omvang is het pak gesplitst in twee pakken van handzamer formaat.
De NDR inv.nrs. 4729-4730 hebben een inhoudsopgave. Achterin NDR inv.nr. 4734 bevinden zich inventarissen van papieren die bewaard werden in de secretarieën van Benschop en Noord-Polsbroek.
Fragment.
De plaats van het originele charter is niet bekend.
Op de folio's 19v-21v staat een verslag over de verwoesting va IJsselstein in 1415.
-Voor de bode voor het schoonmaken van het stadhuis, 1732.
-Voor de pachter van de tol aan de IJssel en van het Zandpad vanaf de stad tot aan het Geijn, 1741.
Aanwinsten: 1942 I 42
Voorheen 1.11.01.01 Aanwinsten 1ste afd. ARA, inv.nr. 1764