In dit deel van het archief zitten stukken betreffende de bouw van de fortificaties van Willemstad, met daarbij enige bouwtekeningen. Ook zijn er veel stukken over de heffing van de gemene middelen. Het is aan te raden bij onderzoek naar de fortificaties van Willemstad tevens de stukken betreffende de gemene middelen te betrekken. Omdat uit opbrengst van de gemene middelen de fortificaties betaald dienden te worden, bevatten ook deze stukken gegevens over de bouw van de fortificaties, met name de kosten van de bouw.
Bijlage Inhoudsopgave rekening wegens Willemstad ( NDR inv.nr. 13056, rekening over 1616.
( NDR inv.nr. 13326, rekening over 1669/70.
I | Cappittel vande impposten innegegaen den 1 april 1669 |
II | Cappittel imposten innegegaen den 1 October 1669 |
III | Cappittel vande extraordinaris lasten ende consenten ommegeslaegen van verpondingen over Willemstadt met de appendentien ende dependentien vandien. |
4 | Cappittel vanden dijck ende gerettingen van Maltha ende de thienden vanden Ruijgenhil, Fijnaerdt, etc. |
V | Cappittel vande vercoghte materialen |
VI | Cappittel gemengder ontfanck |
VII | Cappittel van genegocieerde penningen |
VIII | Cappittel extraordinaris ontfanck |
I | Cappittel van tractementen vande officieren van oorloog. |
II | Cappittel vanden dienaer des goddelijken woorts, rendant, doctoor ende den contrerolleur. |
III | Cappittel van turff en kaersen |
IV | Cappittel vande ammunitie van oorlooge |
V | Cappittel vande serviciegelden |
VI | Cappittel vande onderhoudinge vanden Westhouwerdam |
7 | Cappittel vanden onderhoudinge vanden Oosthouwerdam |
VIII | Cappittel reparatien vande speuije buijten de waeterpoordt ende de selve poort. |
9 | Cappittel reparatien vande houte ende steene beeren buijten de waterpoort. |
X | Cappittel reparatien vande brugge buijten de lantpoort |
XI | Cappittel reparatien vant oossdt bollewerck |
12 | Cappittel reparatien vant noortoost bolwerck |
13 | Cappittel reparatien aent bolwerck aende west sijde metten steenen beer bewesten. |
14 | Capittel reparatien ende oncosten aende borstweeringe rontsomme Willemstadt. |
15 | Capittel reparatien ende oncosten gedaen aende doornhaege staende rontsomme de walle der stede Willemstadt. |
16 | Cappittel reparatien vande fortificatie sijnde van geen een natuijr. |
17 | Cappittel reparatien van Sijne Hoogheijts huijsinge binnen Willemstadt. |
18 | Capittel van genegocieerde penningen. |
Tot 1615 maakte Willemstad, gelegen in de polder Ruigenhil, deel uit van het markiezaat van Bergen op Zoom.
In 1582
Volgens Scherft, Het sterfhuis in 1583.
werd Willem van Oranje beleend met het Markiezaat van Bergen op Zoom, als schadeloosstelling voor de offers die hij had gebracht tijdens de opstand tegen Philips II van Spanje. Kort daarvoor was Jan van Wittem, markies van Bergen op Zoom, vanwege zijn Spaansgezinde houding door de Staten-Generaal van zijn bezit vervallen verklaard. Tot het gebied van het markiezaat hoorde ook Ruigenhil. Deze polder lag met de plaatsen Klundert en Fijnaart en het later ingepolderde Heijningen op een eiland in de noordwestelijke hoek van Brabant. Dit eiland werd 'het Eiland van Klundert' genoemd, later ook van 'de Ruigenhil' of van 'Willemstad'. De grens tussen Holland en Brabant liep dwars over het eiland. Het Hollandse gedeelte met Klundert (of Niervaart) behoorde aan de Nassaus, het Brabantse gedeelte, met Fijnaart, Ruigenhil (het latere Willemstad) en Heijningen, behoorde tot het Markiezaat van Bergen op Zoom.C.A.I.L. van Nispen, De vesting Willemstad. Deel I. Willemstad in de Tachtigjarige Oorlog (Archivariaat 'Nassau-Brabant', 1983), p. 5-6. H Goulooze, De archieven van Willemstad. Deel I. Het oud-Archief' van de gemeente, 1558-1810 (Willemstad, 1978), p 4-5.
Als gevolg van het Twaalfjarig Bestand ging het vervallen verklaarde bezit van het Markiezaat van Bergen op Zoom in 1609 weer terug naar de 'oude' eigenaren. Op basis van artikel XIX van het bestand maakt Maurits aanspraak op Willemstad, zoals de vesting op Ruigenhil toen genoemd werd. In het artikel werd bepaald dat degene die een plaats had versterkt, of publieke werken had doen uitvoeren, het betreffende gebied niet hoefde terug te geven. Wel diende de wettige eigenaren een schadeloosstelling te ontvangen. Maurits deed met succes een beroep op dit artikel. In 1611 wees de Raad van Brabant hem Willemstad en de jurisdictie over de hele polder de Ruigenhil toe. Wel hielden de markiezen enige goederen en alle tienden in hun bezit. In 1615 tenslotte sloot Maurits met de wettige eigenaar -toen de voogden van Maria Elisabeth van den Bergh, markiezin van Bergen op Zoom- een overeenkomst over de schadeloosstelling voor Willemstad. Van toen af aan was Willemstad een afzonderlijke heerlijkheid en noemden Maurits en zijn opvolgers zich Heer van Willemstad.Van Nispen, De vesting Willemstad, pp. 61-62
Na afloop van het Twaalfjarig Bestand verkreeg de prins van Oranje weer gezag in een groot deel van het markiezaat, waaronder Fijnaart met de polders Heijningen, Schuddebeurs, Appelaar en Juffrouwenpolder. Bij de vrede van Munster herkreeg de toenmalige markiezin Maria Elisabeth II het gehele gezag over het markiezaat, behalve dus Willemstad en Ruigenhil.W.A. van Ham, Inventaris van de archieven van de Raad en Rekenkamer van de markiezen van Bergen op Zoom, pp. 10-11, 20.
In 1795 gaf de toenmalige gouverneur van Willemstad, baron van Boetzelaer, de stad over aan de Fransen. Het bestuur werd door de municipaliteit overgenomen. Het domein werd genationaliseerd.
Grondgebied en benamingHet gebied Ruigenhil werd in 1564 ingepolderd.
Vanaf ongeveer 1572 was Ruigenhil het toneel van oorlogshandelingen tussen de Spaanse troepen enerzijds en de Geuzen en Staatse troepen anderzijds.
Nadat Willem van Oranje met het markiezaat van Bergen op Zoom was beleend in 1582 werd het dorp Ruigenhil versterkt. De plaats lag strategisch aan het Hollands Diep: toegang tot de grote waterwegen van de Republiek. Het dorp Ruigenhil werd al tijdens het leven van Willem I van Oranje Willemstad genoemd. Prins Maurits bevestigde deze naam bij het verlenen van stadsrechten aan het dorp Ruigenhil in 1586: voortaan zou er alleen sprake zijn van Willemstad.
Goulooze, De archieven, p. 5.
Maurits voltooide, na de dood van zijn vader, de versterking van de stad. Sindsdien was Willemstad een vestings- en garnizoensstad. De stad had zeven bolwerken. Tot de jurisdictie van de stad behoorde de polder Ruigenhil.
Rechten en bevoegdhedenDe prins van Oranje bezat in Willemstad de hoge, middelbare en lage jurisdictie. Er was appèl mogelijk op vonnissen van de heer van Willemstad bij de Raad van Brabant. Verder had de prins alle 'seigneuriale' (heerlijke) rechten zoals keuren, boeten, breuken, accijnzen, bodemgeld, bierboom (soort accijns op bier), afslag van de vis, venduen, sterfhuizen, grondcijnsen, wind- en rosmolen, collatie van de kerkdienaren, recht van jacht, van vogelarij, visserij, erfpacht van dijkettingen, van de nakoop van aanwas, recht van bede, van zeedrift.
Als heer van Willemstad hadden de prinsen van Oranje ook het genot van de verpondingen, de inkomsten van de gemene middelen en alle andere lasten, die door de Raad van State in andere steden van de Generaliteit werd geheven. Dit genot hadden zij ook in Fijnaart en bijbehorende polders, in ruil waarvoor de Oranjes de veiligheid van het gebied dienden te verzekeren. Uit de gemene inkomsten diende het onderhoud van de vestingwerken betaald te worden. Na de dood van Willem III ontstond er een geschil tussen het huis van Oranje en de Raad van State. De Raad van State poogde het recht op de gemene middelen aan zich te trekken, hetgeen niet lukte.
Tegenwoordige Staat, II, pp. 301 e.v.
De rentmeester, tevens ontvanger van de gemene middelen, inde de verpondingen en de gemene lasten.De Staten-Generaal benoemden de gouverneur van de vesting Willemstad. De prinsen van Oranje hadden als stadhouder, én als heer van Willemstad, grote invloed op de benoeming. De gouverneurs waren vrijwel allen afkomstig uit de naaste omgeving van de prins. Tot het gouvernement van Willemstad hoorde tevens Klundert en Noordam. De gouverneur was de hoogste militaire autoriteit van de vesting. Tussen hem en de magistraat van de stad ontstonden geschillen over de bevoegdheden, met name op het gebied van het sluiten van de poorten en jurisdictie. Bij afwezigheid van de gouverneur was de groot-majoor de hoogste autoriteit.
C.A.I.L. van Nispen, De gouverneurs van Willemstad (1583-1795). eerste deel (Archivariaat 'Nassau-Brabant', 1978), pp. 4 e.v.
De ingezetenen van Willemstad en Fijnaart betaalden serviesgeld, een recognitie aan de gouverneur vanwege de beveiliging tegen vijandelijke invallen en plundering door soldaten; ook Staatse!De magistraat werd benoemd door de prins van Oranje. Het stadsbestuur bestond uit twee burgemeesters, waarvan de een binnen de bank en de ander buiten de bank. De burgemeester binnen de bank was voorzitter van het gerecht, van de schepenbank; de buitenburgemeester nam het voorzitterschap van de magistraat waar als de schout niet aanwezig was: hij bekleedde dus de eerste plaats na de schout. Daarnaast was er nog een tresorier, belast met de inning van de stadsinkomsten en het doen van de uitgaven. Voorts benoemde de prins de weesmeesters.
Tegenwoordige Staat, II, p. 315.
De visserij was verdeeld in een binnendijkse visserij die in percelen werd verpacht en de buitenlandse buitendijkse visserij die in steken, zalmen staalsteken, werd verpacht.
NDR inv.nr. 769, folio 1806-1807.
De molen was een dwang of banmolen voor het hele gebied. Dat betekende dat de ingezetenen verplicht hun graan bij de molen van de heer moesten laten malen.
De heer had het benoemingsrecht van de volgende functionarissen:
NDR inv.nr. 687, folio 829 e.v.
Schout Dijkgraaf Secretaris Stokhouder Rentmeester Ontvanger van de algemene middelen Opzichter Kerkmeester Koster Schoolmeester Voorlezer Deurwaarder en comptoirbode van de ontvanger en rentmeester Gerechtsbode Voster (boswachter) Majoor van de burgerij Kwartiermeester Opzichter van de poorten, corps de guardes en wachthuizen Oppasser van de collecteur van de algemene middelen Postmeester Arts Stadschirurgijn Majoor of wagenmeester van de Blaak Penningmeester van de Ruigenhil Gezworene van de Ruigenhil Sluiswachter van de Ruigenhil Notaris Sluiswachter van de sluizen Westbeer en van de Oost- en Westhouwerdam Constapel Timmerman Metselaar Smid Schilder Glazenmaker Commissaris van de loodsen op Dordrecht Loods Commissaris van de voerlieden Voerman Marktschipper op Dordrecht en Rotterdam Beurtschipper op Dordrecht Tafelhouder van de Bank van Lening Kapitein van de burgerij Luitenant van de burgerij Vaandrig van de burgerij Gezworene van de Juffrouwenpolder Gezworene van de Heijningenpolder Vorster van de Heijningen Gezworene van de Oude Appelaar Marktschipper op St. Gillis en Hulsterambacht Sergeant-majoor Vroedvrouw Secretaris van de Heijningen Stokhouder Opzichter van de fortificatiewerken
BeheerWillemstad werd beheerd door een rentmeester, die tevens ontvanger van de verpondingen en gemene middelen in Willemstad en Fijnaart was.
Als gevolg van het tijdelijke bezit van (delen van) het markiezaat van Bergen op Zoom in 1621-1648, stelde de prins van Oranje gedurende die periode ook rentmeesters aan in Fijnaart en bijbehorende polders. In die periode werd blijkens de rekeningen de polder Ruigenhil ook door de rentmeester van Fijnaart beheerd.
De rentmeesters waren:
Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 687, en de rekeningen. Het Ambtboek vermeldt niet alle in functie geweest zijnde rentmeesters.
Deze rekeningen lopen tot 1795 van de eerste april tot eind maart.
Gelijkluidende aan NDR inv.nr. 13446.
Gelijkluidend aan NDR inv.nr. 13460.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv.nr. 12677.
( Deze transcriptie is gebaseerd op de inhoudsopgave van deze rekening (NDR inv.nr. 13609). Posten die daar erg summier geformuleerd staan, zijn ten behoeve van het informatieve gehalte van deze bijlage uitgebreid met tekst uit de volledige hoofdstuktitels zoals die verderop in de rekening gegeven worden.
1. | Ontfanck van de landen gelegen in den Zande polder |
2. | Maria polder |
3. | Noorthof polder |
4. | Perck polder |
5. | Burgh polder |
6. | Meulen polder |
7. | Kievits polder |
8. | Noortdijck |
9. | Cruys polder |
10. | Schapers polder |
11. | Heijnsdijck |
12. | Keune polder |
13. | West vogel |
14. | Oost vogel |
15. | Oude Grouwe |
16. | Meloo polder, geseyt den Nieuwe Grouwe |
17. | Langen dam genaemt de Rape |
18. | Clinge buyten Hulst |
19. | Kieldrecht, geseyt den vreeden polder |
20. | Wilhelmus polder |
21. | Schorre pachten |
22. | Cooren wint moolens |
23. | de visscherien |
24. | 't veer van Walsoorden naer 't Landt van der Goes |
25. | d'huysinge binnen Hulst |
26. | thiende pachten |
27. | Chijnsen, erf pachten, Baten naerheden, admodiatien ende anders |
28. | d(')amodiatie penningen vande Meloo polder |
29. | 't Coolsaet inde Meloo polder te velde vercocht |
1. | dijckagie van Hontenisse volgens de ordonnantie over dese Mey keuringe 1686 |
2. | Teeringe van Dijck graef en geswoorens als mede schout Borgemeester ende dijck schepenen van Hontenisse en Ossenisse over dese Mey keuringe 1686 |
3. | voornoemde dijckagie over de Bamis keuringe deses jaer 1686 |
4. | de Cramwercken in Wilhelmus polder |
5. | Teeringe baafmis keuringe |
6. | dijckage Heyns en Rummersdijck |
7. | anderen uytgeeff |
8. | Zeewercken van Walsoorde |
9. | ploegen en besaayen van de landen inde polder de Nieuwe Crouvve |
10. | verpondingen, settingen, Dijckgeschoten etc. |
11. | Wegens een braeckjaer 't geene sommige pachters op de generale ses jaeren verpachtinge hebbe bedongen |
12. | remissien bij u Edele Moogenden aen diversse pachters verleent |
13. | Extraordinairen uytgeeff over d'opgenoomen penningen en verder Betalinge ten dienste van den polder van Canisvliet |
14. | Ontfanck en uytgeeff wegens de restanten gevallen onder d(') administratie van den Rentmeester Doenssen zaliger |
15. | restanten gevallen onder d(') administratie van den Rendants Vader zaliger |
( Op folio 3-4 van NDR inv.nr. 13750 staat als toelichting onder andere: 'Ontfang en Uitgaaf [ ] wegens de gelden van de verkreege Remissien, mitsgaders gedaane Negotiatie en daaruit gesupporteerde onkosten aan de extraordinaire Zink- en Rijswerken tot conservatie en herstellinge van de Dijkagie en Zeewerken van de Polder van Hontenisse'.
In 1876 inspecteerde archivaris J.H. Hingman in opdracht van de minister van Financiën de oude archiefstukken in de kantoren der registratie en domeinen in Middelburg, Goes, Kortgene en Hulst. Stukken van ambtenaren die ten tijde van de Republiek ressorteerden onder de Rekenkamer van Zeeland werden op zijn voorstel overgebracht naar het (toen nog) Provinciale archief te Middelburg, en stukken die met Staats-Vlaanderen te maken hadden gingen naar het Algemeen Rijksarchief. Moeilijker was het om de juiste bestemming te bepalen van de rentmeestersarchieven van de Nassause domeinen: deze verdeelde Hingman tussen Middelburg en Den Haag. ( VROA (1901), pp. 238-239.
Vanaf 1900 begon de Zeeuwse rijksarchivaris Fruin een discussie met de algemene rijksarchivaris Van Riemsdijk, waarbij ook de ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën betrokken werden. ( Het archiefwezen viel destijds onder de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het eerstgenoemde departement. Het ministerie van Financiën was na de nationalisatie van de Nassause domeinen in 1795 rechtsopvolger van de Domeinraad.
Fruin meende van niet en vond dat deze bestanden daarom ten onrechte naar het ARA waren overgebracht. Hij begon zijn aanval met een beroep op de zojuist verschenen Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, waarvan hij mede-auteur was: 'Met het archief van een bestuur behooren in één archiefdepôt vereenigd te worden de archieven van die besturen, wier rechten of functiën zijn overgegaan op eerst vermeld bestuur.' Naar zijn mening was het bestuur overgegaan op de ambtenaren der registratie en domeinen, een in Zeeland opererende instelling. Voor de Nassause rentmeestersarchieven zou dan ook hetzelfde moeten gelden als voor rechterlijke archieven, die vanuit opgemeld beginsel teruggebracht waren naar de provinciale depots. ( VROA (1901), 241. VROA (1902), 242-243, 246-247.
Daarop repliceerde Fruin: het gaat hier om een ter plaatse door de rentmeesters gevormde administratie, aangelegd voor hun eigen gebruik en nooit deel geweest van het Domeinraadsarchief. Sterker nog, Van Riemsdijk mocht blij zijn dat zijn eigen stelsel niet was aangenomen door de vergadering van rijksarchivarissen in 1895, dat luidde: 'De archieven van de colleges en ambtenaren, die dezelfde gemeenschap vertegenwoordigen, behooren bij elkander en vormen te zamen de archieven dier gemeenschap.' Volgens dat principe zou het Domeinraadsarchief versplinterd raken, aangezien de archieven van de verschillende graafschappen en heerlijkheden dan teruggebracht zouden moeten worden naar archiefdepots in de plaatsen van ontstaan. De vergadering vond dat ook en nam het amendement van Fruin aan: 'Met het archief van een college of persoon behooren in één archiefdepôt vereenigd te worden de archieven van de colleges of personen, wier rechten of functiën zijn overgegaan op eerst vermeld college of persoon.' ( VROA (1902), pp. 248-250. Vergelijk dit laatste citaat met het kennelijk daarop gebaseerde beginsel uit de Handleiding.
Van Riemsdijk haastte zich intussen niet: pas zes jaar later, in 1907, ontving het Zeeuwe Rijksarchief de gewraakte stukken. Ze maken daar sindsdien deel uit van de archieven van de rentmeesters der rentambten van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland, 1592-1833. ( De inventaris, gemaakt door M.D. Lammerts, is gepubliceerd in IRA (1930), pp. 723 e.v. De stukken betreffende Hulsterambacht zijn te vinden vanaf pagina 741.
Op grond van een hooggestemde beginselenstrijd is dus gekozen voor overdracht naar Zeeland van rentmeestersarchieven. Weliswaar wemelt het huidige Domeinraadsarchief nog van dergelijke stukken, dus consequent is het niet, maar het principe is verdedigbaar. In de inventaris van Lammerts vinden we in de eerste plaats, als ruime interpretatie van het begrip rendantsarchief, allerlei stukken die met verpachting te maken hebben: vergaarboeken van tienden, erfcijnzen en erfpachten, kohieren van de tienden en de admodiatiepachten, registers van erfcijnsgronden, taxatielijsten van tienden, ontvangboeken van cijnzen en lijsten van pachters. ( Inv.nrs. Lammerts 267-272, 280 en 283-285.
Als gevolg van kennelijke verwarring over de plaats waar ze thuishoren zijn enkele soorten stukken betreffende Hulsterambacht in beide archiefbewaarplaatsen terechtgekomen. Zo is in 1907 een everingboek uit 1668 overgebracht naar Zeeland, terwijl het ARA in 1954 blijkbaar vond dat dergelijke boeken toch een plaats in het Domeinraadsarchief verdienen, getuige de aankoop van een everingboek uit 1788, 'afkomstig van en teruggeplaatst in het archief van de Domeinraad'. ( Het overgebrachte everingboek had in de Hingman-inventaris nr. 4310 E, en heeft nu bij Lammerts nr. 287. Het van een particulier aangekochte 'kaart- en everingboek' met taxatie van o.a. tienden heeft NDR inv.nr. 13568.
Er zijn echter ook stukken betreffende het domein Hulsterambacht naar Middelburg gebracht die niet onder de noemer rentmeestersarchief vallen, zoals onderstaande voorbeelden aangeven (het Zeeuwse inventarisnummer wordt tussen haakjes gevolgd door het nummer uit de Hingman-inventaris). ( De Beschrijvingen zijn grotendeels gebaseerd op Hingman maar iets beknopter gemaakt.
256 | (4306)Bundel met titels en bewijzen betreffende voormalige goederen van de abdij van Ter Duinen, begin 12e eeuw-eind 18e eeuw. 1 deel |
263 | (4307 A) Verbaal van Dirk Graswinckel en Adriaan van Strijen betreffende hun inspectiereis in opdracht van de Staten-Generaal en de prins, 1646. Afschrift. 1 omslag N.B. Inv.nr. 256 bevat ook een dergelijk afschrift. |
292 | (4309 B)Stukken betreffende een proces tegen een inwoner van de Zandepolder, waarin de Raad van Vlaanderen in 1777 uitspraak gedaan heef t, 1776-1788. Met retroacta vanaf 1754. 1 pak |
Aparte aandacht verdient het verbaal, omdat het de bevindingen weergeeft van de eerste beambten die het domein betraden na 50 jaar afwezigheid van prinselijke vertegenwoordigers. Merkwaardigerwijze bevindt zich een deel van de bijlagen bij dit stuk in het Domeinraadsarchief (NDR inv.nr. 13493), terwijl het verbaal zelf dus in Zeeland berust. Nota bene in tweevoud!
Bij nadere beschouwing blijkt de Zeeuwse inventaris niet alleen stukken te beschrijven die door het ARA overgedragen zijn (traceerbaar aan de hand van de Hingman-inventaris), maar ook andere stukken waarvan op zijn minst betwijfeld kan worden of ze daar wel horen te zijn, omdat ze te maken hebben met verwerving en betwisting van goederen. ( De beschrijvingen van deze voorbeelden zijn eveneens ingekort.
257 | Stukken betreffende de stichting van de abdij Ter Duinen, 1190-1303. Afschriften. 1 omslag |
258 | Stukken betreffende de goederen in Hulsterambacht van het kapittel van Kortrijk, 1199-1486. Afschriften. 1 omslag |
259 | Stukken betreffende geschillen tussen het kapittel van Kortrijk en de abdij Ter Duinen, 1199-1486. Afschriften. 3 stukken |
260 | Akte van koop door de abdij Ter Duinen van een stuk land, 1241.1 charter |
261 | Vonnis betreffende een geschil tussen gravin Margareta van Vlaanderen en de abt van Ter Duinen, 1278.1 charter |
262 | Stukken betreffende verwerving door de prinsen van Oranje van de goederen in Hulsterambacht van de abdij Ter Duinen, 1582-1648. Afschriften. 1 pak |
264 | Stukken betreffende onderhandelingen tussen de abt van Ter Duinen en de prinsen van Oranje over de goederen in Hulsterambacht, 1648-1658. Met retroacta vanaf 1582.1 omslag |
265 | Stukken betreffende een proces voor de Raad van Vlaanderen tussen de Domeinraad en het kapittel van Kortrijk, 1681-1693. Met retroacta vanaf 1609.1 pak |
288 | Stukken betreffende onderhandelingen namens prins Willem III met de abt van Boudeloo over herdijking, 1684. Afschriften. 2 stukken |
Resumerend kan gesteld worden dat het archief van de Nassause Domeinraad, althans in de onderzochte stukken betreffende Hulsterambacht, als gevolg van de overdracht in 1907 onnodige hiaten heeft gekregen.
Aanhangsel 2: Afgedwaalde stukken in het familiearchief De BeaufortDe familie De Beaufort is in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen sterk vertegenwoordigd geweest in allerlei bestuurlijke colleges. De eerste telg uit deze Franse familie die zich in de Nederlanden vestigde was Pierre de Beaufort, zoon van een kleermaker en koopman die in 1646 in het huidige Zeeuws-Vlaanderen belandde. Hij en zijn nakomelingen trouwden met vrouwen uit aanzienlijke Zeeuwse geslachten en speelden anderhalve eeuw een prominente rol in de bestuurlijke constellatie van Zeeland. Door het huwelijk van Willem Hendrik (1775-1829) is de familie verwant geraakt aan een gegoede familie in de buurt van Utrecht, en sindsdien hebben de meeste De Beauforts zich rond Utrecht gevestigd. Ook deze tak van de familie heeft veel bestuurders voortgebracht; een van de latere nazaten bracht het rond 1900 zelfs tot minister van Buitenlandse Zaken. ( E.P. de Booy, lnventaris van het archief van de familie De Beaufort, 1556-1976 (Utrecht, 1985) pp. 5-8.
In het archief van de familie, berustend in het Rijksarchief in Utrecht, bevinden zich veel stukken van ambtelijke herkomst. Vanuit een Domeinraadsoptiek zijn vooral die van Pieter Benjamin (1688-1777) en Joachim Ferdinand (1719-1807) van belang. Zowel vader als zoon hebben drie ambten bekleed in dienst van de prins van Oranje: beiden begonnen als rentmeester van Hulsterambacht en werden vervolgens lid van de Nassause Domeinraad en drost van stad en baronie van IJsselstein. Stukken die ze in een van die functies ambtshalve hebben ontvangen of opgemaakt - en die ook volgens hun eigen ambtelijke instructies overgebracht hadden moeten worden naar het Domeinraadsarchief - zijn vermengd geraakt met hun persoonlijke papieren. Deze stukken verdienen bestudering, zoals uit onderstaande voorbeelden moge blijken; de nummers verwijzen naar de inventaris van het familie-archief.
( De beschrijvingen zijn iets ingekort
195 | Staten van inkomsten en uitgaven van de domeinen onder Hulsterambacht, 1694-1745. Met verklarende memories en kladaantekeningen. 1 pak |
373 | Stukken betreffende maatregelen door Maurits van Saksen tot vrijwaring van de bezittingen van de prins van Oranje van overlast door de Franse troepen, 1745 en 1747.1 omslag |
375 | Memorie betreffende de rekeningen van het domein over 1750-1757.1 stuk |
376 | Register van besluiten,aanstellingen en brieven door de rentmeester ontvangen en verzonden, 1739 en 1766. l deel |
380 | Register van pachters van de domeinen van Hulsterambacht, aangelegd in 1762, bijgehouden tot 1766.1 deel |
206-207 | Correspondentie met prins Willem IV en diens moeder, 1742-1764. 2 pakken |
233 | Stukken betreffende de positie van prins Willem III als stadhouder en lid van de Raad van State, 1670-1674. l omslag |
214 | Stukken betreffende het voornemen van de Staten van Zeeland om Vlissingen en Veere te onttrekken aan het gezag van prins Willem IV, 1733-1736. 1 omslag |
222 | Stukken betreffende de voogdij over prins Willem V, 1759. 1 omslag |
403 | Staat van de vaste goederen van prins Willem V over 1777-1786, opgesteld in 1795. 1 omslag |
404 | Aantekeningen van J.F. de Beaufort over het voorgevallene in de Domeinraad ter gelegenheid van de aanzegging van de inbeslagname van de goederen van prins Willem V en de verzegeling van papieren en charters, 1795. Met bijlagen. 1 pak |
In 1579 sloten vier leden van de Staten van Vlaanderen; Gent, Brugge, het Vrije van Brugge en leper, zich aan bij de Unie van Utrecht, een verbond van de Noordnederlandse calvinistische gewesten tegen Spanje.
S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, 'Die originele unie metten acten daernaer gevolcht' in: S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, ed. De Unie van Utrecht. Wording en werking van een verbond en een verbondsacte (Den Haag, 1979), pp. 5-55, aldaar 6. Overigens hielden al vanaf 1305 de Drie Leden - Brugge, Gent en leper - gezamenlijke bijeenkomsten.
De bondgenoten kregen hierdoor enerzijds de mogelijkheid om het bezit van kerkelijke instellingen te confisqueren,A.M.J. de Kraker, 'Het grondbezit van de abdij Ter Duinen en de exploitatie daarvan in Noordoost-Vlaanderen tussen 1196 en 1645' in De Duinen XX (Koksijde, 1990) pp. 33-84, p. 48.
maar anderzijds was er de morele plicht om tegemoet te komen aan Willem van Oranjes herhaalde verzoeken om compensatie voor zijn invasielegers. Hij had aan die zelf gefinancierde expedities een schuld van tweeëneenhalf miljoen gulden overgehouden.Scherft, Het sterfhuis, p. 123.
Van de aldus aangesproken Staten waren alleen die van Brabant en Vlaanderen toeschietelijk.
Scherft, Het sterfhuis, p. 14.
In 1578 had Vlaanderen aan de prins een jaarinkomen verleend van tweeduizend gulden uit de abdijgoederen van Ter Duinen,A. Fruytier, Uit het rijke verleden van Hontenisse, haar hof te Zande en omliggende plaatsen (Hontenisse, 1950; herdruk 1980), p. 76.
maar toen de prins meer wilde, besloten de Vier Leden op 31 januari 1583 om hem deze goederen te schenken, evenals de vele overige klooster- en proosdijbezittingen die ze in beslag genomen hadden.Deze overdracht was in de eerste plaats een bevestiging van de schenking die het Vrije van Brugge op 15 September 1582 aan de prins had gedaan van de goederen van Ter Duinen en van de proosdij van Eversom (Fruytier, Uit het rijke verleden, p 76). De andere Leden schonken o.a. de abdijgoederen van St.Adriaans en Oudenaarde (NDR inv.nr. 13491).
Dat er voorlopig uit deze kwetsbaar zuidelijk gelegen gebieden weinig opbrengsten te verwachten zouden zijn, kreeg Willem van Oranje al spoedig te horen van zijn hofpredikant en raadsman De Villiers, die bovendien twijfelde aan de Vlaamse standvastigheid. Dit vermoeden kwam uit toen de hertog van Parma in 1584 de Vlaamse opstandelingen terugbracht onder het Spaanse gezag, waarna geestelijke instellingen als Ter Duinen in hun bezit hersteld werden.Scherft, Het sterfhuis, pp. 17-21 en Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 77.
Na een mislukte poging vijf jaar tevoren wist Maurits van Nassau in 1591 Hulst te heroveren, waardoor in ieder geval de in Hulsterambacht gelegen geestelijke goederen in het familiebezit terugkeerden. Dit waren de plaatselijke bezittingen van Ter Duinen, een cisterciënzer abdij in de Westvlaamse duinen bij Koksijde. Hoewel dit in de 15e eeuw een van de rijkste Vlaamse kloosters was geweest,
De Kraker, Het grondbezit, p. 57.
hadden decennia van zware overstromingen en oorlog hun sporen nagelaten. Sterker nog, de abdij was in 1579 verwoest en het enige wat restte waren de gehavende goederen in Hulsterambacht met de uithof Ten Zande.In 1596 nam Albertus, de nieuwe landvoogd, Hulst na een zwaar beleg opnieuw voor de Spanjaarden in, waarna deze streek deel bleef van de Zuidelijke Nederlanden tot het einde van de Tachtigjarige Oorlog. De Duinenabdij werd andermaal in haar bezittingen hersteld. In 1601 gaven de aartshertogen Albertus en Isabella, sinds 1598 soevereine vorsten van de Zuidelijke Nederlanden, alle in beslag genomen bezittingen van Willem van Oranje vrij. Daarbij waren de destijds door Brabant en Vlaanderen aan Willem geschonken geestelijke goederen echter niet inbegrepen. Bij de onderhandelingen die leidden tot het Twaalfjarig Bestand werd namens de beheerders van Oranjes onverdeelde nalatenschap aan de aartshertogen gevraagd om een geldsom, als vergoeding voor de niet vrijgegeven Brabantse en Vlaamse bezittingen. Dit verzoek werd afgewezen op grond van het feit dat de oorlogsschulden waarvoor de giften bedoeld waren geweest, inmiddels grotendeels door de Staten-Generaal waren overgenomen.
Scherft, Het sterfhuis, pp. 257-269.
Prins Frederik Hendrik voltooide in 1645 zijn verovering van een buffer rondom de Republiek met de inname van Hulst, waardoor de Duinense abdijgoederen voor de derde keer in het bezit kwamen van de Oranjefamilie. Van het oorspronkelijke eigendomsrecht, gebaseerd op een compensatie voor oorlogsschulden, was geen sprake meer: het ging nu om in beslag genomen, 'gesaisseerde' geestelijke goederen. De Staten-Generaal erkenden in 1646 Frederik Hendriks aanspraak op het Duinense bezit in Hulsterambacht en omstreken, waarna het Verdrag van Munster deze situatie twee jaar later bevestigde in het hieraan gewijde artikel 44.
Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 83-84.
De abdij Ter Duinen stelde jarenlang alles in het werk om genoegdoening te krijgen voor haar opnieuw verloren eigendom, totdat in 1681 de Raad van Vlaanderen in Middelburg alle bezwaren definitief afwees.
Oranje maakte aanspraak op 'het Clooster van Sande', wat door de abdij werd aangevochten met het argument dat Ten Zande geen klooster was maar een uithof, die enkele ordegeestelijken herbergde. De rentier van Ten Zande, Adriaen Mueleman, heeft in Den Haag onder andere van zich laten horen door zijn vlugschrift Deductio difficultatis quae est inter religiosos B.M. de Dunis et Dominum Principem Orangiae occupantem bona dictie monasterii sita in territorio Hulstensi (Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 84 en 86). Voor het vonnis van de Raad van Vlaanderen zie inv.nr. 13498
De prinselijke aanspraken in Hulsterambacht werden in 1674 uitgebreid door inbeslagname van goederen van de abdijen van Boudeloo en Cambron en van het kapittel van Kortrijk. Dit blijkt uit de aanstelling van een 'ontvanger van de verdere geannoteerde en gesaisseerde geestelijke goederen, gelegen onder Hulst'NDR inv.nr. 606, folio 78 verso. De rekeningen over 1675-1676 en 1678 zijn bewaard gebleven, evenals een manuaal over 1652-1678 (NDR inv.nrs. 13725-13727). De laatste rekening (over 1678) is niet afgehoord, en deze goederen zijn nadien evenmin in de gewone domeinrekeningen opgenomen. Hierdoor rijst het vermoeden dat de aanspraken van prins Willem III rond 1680 ongeldig verklaard werden of door de abdijen en het kapittel zijn afgekocht
In 1794 veroverde het Franse leger de Zuidelijke Nederlanden. Bij het Verdrag van Den Haag droeg de (inmiddels Bataafse) Republiek het voormalige Staats-Vlaanderen over aan Frankrijk, dat het opnam in het departement van de Schelde. De Bataafse Republiek kon de domeinen van de gevluchte stadhouderlijke familie voor een zeer hoog bedrag kopen van Frankrijk, en zo werd Hulsterambacht onderdeel van het algemeen Staatsdomein. Aan de Oranjes werd in 1804 schadeloosstelling beloofd voor het verloren bezit, maar die zou er pas na de Franse tijd komen: vanaf 1813 kreeg het koningshuis een jaarlijks inkomen dat deels uit de domeinen werd opgebracht.
Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', p. 52.
Voorgeschiedenis en bestuur van het ambachtHulsterambacht (het huidige Oost-Zeeuws-Vlaanderen) was een van de Vier Ambachten, die in het noorden van Vlaanderen gelegen waren rond Hulst, Axel, Assenede en Boekhoute. De oudste vermelding van de Vier Ambachten dateert van 963, volgens een 13e-eeuwse kroniek van de St. Baafsabdij in Gent, en hun eerste privilege kregen ze voor 1191 van de Vlaamse graaf Filips van de Elzas.
Encyclopedie van Zeeland III (Middelburg, 1982) p. 215.
Alleen in hun rechterlijke organisatie hadden de Vier Ambachten enige samenhang: de graaf van Vlaanderen benoemde in ieder ambacht een baljuw en zeven schepenen. De bevoegdheid van deze achtkoppige colleges gold de rechtspraak in alle criminele en civiele zaken; voor uitzonderlijke gevallen moest de vierschaar van een ambacht alle schepenen uit de andere drie ambachten consulteren.J.J.C. van Dijk, R.L. Koops en H.Uil, Overzicht van de archieven en verzamelingen in de openbare archiefbewaarplaatsen in Nederland III (Alphen aan den Rijn, 1979), pp. xxvi-xxvii.
Van oudsher heeft Noord-Vlaanderen veel te lijden gehad van het water, vooral door overstromingen van de Westerschelde. Vanaf de 16e eeuw pleegden ook oorlogsplunderingen en tactische inundaties zware aanslagen op deze frontlinie tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden.
Hulsterambacht grensde in het zuiden aan de stad Hulst, in het noorden aan de Westerschelde, in het westen aan Axelambacht en in het oosten aan de (in 1584 verdronken) heerlijkheid Saeftinghe. Het bevatte de dorpen Hontenisse, Ossenisse, Hengstdijk en Pauluspolder, en een groot aantal polders. Binnen het ambacht lag tevens de baronie St. Jan-Steen, een vrije heerlijkheid.
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden V (Gorinchem, 1844) p. 740
In 1740 had het ambacht ongeveer vierduizend inwoners, met als voornaamste middelen van bestaan de verbouw van graan en koolzaad. Het te voet doorkruisen van Hulsterambacht kon in vier uren gebeuren van noord tot zuid, en in drie van oost tot west; het oppervlak was ongeveer 20.000 gemeten groot (zo'n 100 hectare).Register van aantekeningen en aanmerkingen omtrent de domeinen (NDR inv.nr. 766, folio 320).
Toen Hulst in 1645 teruggebracht werd onder het gezag van de Republiek (de zogenaamde 'reductie') werd Hulsterambacht Generaliteitsland. De rechten die de Vlaamse graaf er voorheen had uitgeoefend werden overgenomen door de Staten-Generaal.
Voor Hulst en Hulsterambacht was er één erfelijke schout en een baljuw, totdat de Staten-Generaal deze functies in 1645 samenvoegden. Daarnaast had ieder van de vier Hulsterambachtse dorpen een eigen dijkschout. Het dijkschoutendom werd gepacht van de hoofdschout van Hulst en Hulsterambacht; na 1645 werden de dijkschouten aangesteld door de baljuw en schout van het ambacht.
W.J. Annard, Bestuur en bestuurders in Oost Staats-Vlaanderen 1645-1673 (Hulst, 1993) pp. 13,17, 22. Voor de aanstelling van de dijkbesturen zie ook noot 27.
Ieder jaar stelde de Vlaamse graaf - en vanaf 1645 dus de Staten-Generaal - zeven schepenen aan in het ambacht, waarvan de voorzitter burgemeester werd genoemd. Hulsterambacht kende bovendien een college van notabelen, bestaande uit rond de twintig voormalige magistraatsleden en bezitters van ten minste veertig gemeten grond.Annard, Bestuur en bestuurders, p. 20. In het 'Register van aantekeningen en aanmerkingen omtrent de verschillende domeinen', dat o.a. gebaseerd is op mededelingen van rentmeester J.F. de Beaufort in 1763, staat dat notabelen minimaal dertig gemeten land moeten bezitten (NDR inv.nr. 766, p. 775)
Aangezien vanaf de 17e eeuw alleen gereformeerden openbare ambten mochten vervullen, werden in 1646 praktisch al deze functies in het katholieke Hulst en Hulsterambacht vergeven aan 'vreemdelingen' uit met name Holland en Zeeland. In 1648 werd het katholicisme zelfs verboden; geestelijke goederen werden in beslag genomen en geestelijken moesten vertrekken. Opmerkelijk is dat Hulsterambacht, in tegenstelling tot het westehjke deel van Staats-Vlaanderen, toch katholiek is gebleven. Een veel groter deel van de bevolking dan in andere delen van de Republiek heeft daardoor te Iijden gehad van de 'anti-paapse' overheidsmaatregelen.
Annard, Bestuur en bestuurders, pp. 12 en 50-52.
Rechten en bevoegdhedenDe prins van Oranje bezat vanaf 1645 het dorp en de polder van Hontenisse en een groot deel van de polders bij Ossenisse en Hengstdijk; volgens een beschrijving uit 1763 was ongeveer een derde van de grond in het ambacht zijn eigendom.
NDR inv.nr. 766, 771-772
JurisdictieIn Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk deelde de prins de lage en middelbare jurisdictie met het ambachtsbestuur; hij was bevoegd tot het aanstellen van de dijkbesturen ('dijkwetten'), die recht spraken over kleine plattelands- en waterschapsovertredingen. Deze colleges bestonden uit een dijkschout, burgemeester en zes schepenen. Volgens Annard werden de burgemeester en schepenen van de dijkbesturen van de drie dorpen slechts voorgedragen door de rentmeester van de prins, waarna het ambachtsbestuur ze aanstelde.
Annard, Bestuur en bestuurders, 22. Het 'Ambtboek' vermeldt de aanstelling door de Domeinraad van de schout en een schepen van de dijkwet van Hontenisse. Andere hiermee verwante aanstellingen in het Ambtboek: dijkgraaf en twee of drie 'gesworens' van de zeewerken bij Hontenisse, dijkgraaf en een of twee gezworenen in de Melopolder, en een gezworene in de Willem Hendrikspolder (NDR inv.nr. 685, folio 429 e.v.).
Het Register met aantekeningen stelt dat in de drie dorpen de dijkgraaf, schout, burgemeester, zes schepenen en twee schutters of voogden jaarlijks worden aangesteld door het lid van de Domeinraad dat Hulsterambacht inspecteert (NDR inv.nr. 766, folio 773).
De prins had dus niet zo veel te zeggen in Hulsterambacht, want de overige rechtspraak werd gedaan door de magistraat van het ambacht: de baljuw, burgemeester en schepenen.
Rechten op goederenDe voornaamste bronnen van inkomsten bestonden uit pachtgelden en cijnzen. Er waren cijnzen op de drie windmolens, de dijk en het huis op de Zandberg. De verpachting van het visrecht in de Grote en Kleine Vogel werd gedeeld met de abdij van Boudeloo. Ook landerijen en hofsteden werden verpacht, evenals dijken, het veer van Walsoorden, het recht op de derde schoof en de tienden. De tiend op koolzaad was daarvan de belangrijkste; verder waren er tienden van de polders, lammertienden en tienden op mee, koren, vlees, en op aardappelen en andere eetbare gewassen die niet in een schoof geleverd werden. Tienden konden ook door de pachters afgekocht worden.
Domeinrekening over 1704 (NDR inv.nr. 13626) en verbalen uit 1756 en 1757 door raad De Beaufort (NDR inv.nr. 13472).
Verder had de prins het jachtrecht in Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk. Partijen die hem dit recht bestreden waren het ambachtsbestuur en belanghebbenden in nieuvv gewonnen polders.
NDR inv.nr. 766, folio 791.
BenoemingsrechtenBelangrijk was verder het benoemingsrecht van functionarissen. Volgens het 'Ambtboek', een register van aanstellingen tussen 1636 en 1797, benoemde de Domeinraad in het ambacht namens de prins van Oranje de volgende beambten (tussen haakjes de oudste en jongste vermelding van iedere benoeming):
NDR inv.nr. 685, folio 429 e.v.
In Hulsterambacht:
Het Register met aantekeningen NDR inv.nr. 766 meldt dat de Domeinraad ieder jaar deze aanstellingen bepaalde. Het verbaal uit 1756 (NDR inv.nr. 13472) bevestigt dit; de aanstellingen werden gedaan door de rentmeester volgens instructie van de Domeinraad. Op dit punt is er een lacune in het Ambtboek, want dat noemt alleen de aanstelling van de schout en schepenen van de Hontenissense dijkwet, en dan slechts tussen 1725 en 1727.
Een andere eigentijdse bron voor de aanstellingsbevoegdheden is een register uit 1759, NDR inv.nr. 799. Hier komt onder Hulsterambacht nog een andere functionaris voor die niet in het Ambtboek staat: adviseur van de prins voor de Grote Raad van Mechelen. Wel noemt het Ambtboek (onder 'Brabant en Brussel') de aanstelling van een procureur voor deze Grote Raad.
NDR inv.nr. 685, folio 25 verso.
Andersom ontbreken in het register uit 1759 inmiddeis twee functies die eerder wel genoemd worden in het Ambtboek, namelijk de ontvanger van de 'geannoteerde en gesaisseerde goederen' en de notabel in de polder.
De voornaamste lokale functionaris in ieder domein was de rentmeester, die een mandaat tot beheer had van de Domeinraad. Zijn aanstelling werd vergezeld van een uitgebreide instructie; als voornaamste taken had hij:
het innen en beheren van de pacht- en leengelden het controleren van de naleving van regels, instructies en voorwaarden door pachters het (laten) administreren van de gang van zaken in zijn domein het afleggen van financiële verantwoording aan de Domeinraad.
In Hulsterambacht maakte de rentmeester van het prinselijke domein deel uit van het ambachtscollege van notabelen. Dit had een adviesfunctie en kwam verder jaarlijks bijeen voor de 'raming der middelen', het bepalen van de op te leggen belastingdruk die nodig zou zijn om de verwachte lasten en baten van het ambacht met elkaar in evenwicht te brengen.
Annard, Bestuur en bestuurders, p. 20.
Uit het Ambtboek (NDR inv.nr. 685) blijkt dat vanaf 1722 de rentmeester tevens dijkgraaf was van de dijk van Walsoorden.Volgens een aantekening uit 1763 fungeerde hij in de drie dorpen Hontenisse, Ossenisse en Hengstdijk bovendien als opperschout, hoewel de baljuw van Hulsterambacht hem dat recht bestreed.
Register met aantekeningen, NDR inv.nr. 766, folio 773. Dit register is grotendeels ontleend aan deel II van J. Wagenaar, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden (Amsterdam 1740), waar deze controverse echter niet vermeld wordt. Het register is tevens gebaseerd op een verslag uit 1763 van J.F. de Beaufort, die toen al 24 jaar rentmeester was en later lid van de Domeinraad zou worden. Vermoedelijk was het een betrekkelijk kortlopende kwestie van na 1740, en had de rentmeester geen fundamenteel recht op het schoutendom.
De ambtswoning was het huis Ten Zande.Door de Nassause Domeinraad zijn de volgende rentmeesters van Hulsterambacht aangesteld:
Gebaseerd op het Ambtboek NDR inv.nr. 685 en op de rekeningen NDR inv.nrs. 13571-13723.
Nadat de Gentse calvinisten in 1580 beslag legden op de Duinense goederen, werd het beheer daarvan opgedragen aan het Vrije van Brugge.
De Kraker, 48-50. Volgens Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 75 vond inbeslagname twee jaar eerder plaats.
De nog door de abt van Ter Duinen aangestelde rentmeester bleef in functie, naast zijn werk als baljuw van Hulst.Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 75
Na de herovering van Hulst in September 1591 plaatsten de Staten-Generaal stad en ambacht onder het gezag van de Gecommitteerde Raden van Zeeland, als deel van het zogenaamde Committimus.
Het Committimus bestond verder uit Axel, Biervliet en Terneuzen.
De Duinense goederen maakten deel uit van het 'sterfhuis' van Willem van Oranje, diens toen nog altijd onverdeelde nalatenschap. Het sterfhuis stond onder curatele van een commissie die moest proberen de immense schulden te saneren. Zo zou uit Hulsterambacht een betaling van zevenduizend gulden gedaan worden aan Jan van Nassau de Oudere, die dat al zeer pover vond in verhouding tot zijn vordering van ruim een miljoen gulden, terwijl van deze aflossing bij nader inzien in 1592 een derde deel gebruikt werd voor een andere schuld.Scherft, 125-126.
De rekening over 1592, als enige uit die jaren bewaard gebleven, is in 1594 ingediend door de baljuw van Hulst, die toen fungeerde als ontvanger van deze goederen en dat mogelijk bleef doen tot de Spaanse inname van Hulst in 1596.NDR inv.nr. 13570. De rekening is opgesteld in de zomer van 1592 en is de tweede van deze ontvanger. Kennelijk heeft hij een eerdere (verloren gegane) rekening opgesteld nadat Hulst op 24 September 1591 veroverd werd. De rekeningen over 1593-1595 zijn evenmin bewaard gebleven, terwijl betwijfeld kan worden of er ooit een over 1596 gemaakt is: het Spaanse beleg van Hulst begon op 7 juli van dat jaar.
Na de 'reductie' (herovering) van Hulst kreeg de Nassause Domeinraad het beheer over de goederen in het ambacht die de prins van Oranje zich had toegeëigend. De advocaten Graswinckel en Van Strijen kregen opdracht om een overzicht te maken van de omvang en toestand van de goederen. Hun bevindingen van mei 1646 formuleerden ze in een verbaal, waarvan uitgebreide citaten opgenomen zijn in het boek van Fruytier.
Pp. 89-97.Het verbaal zelf is in 1907 van het Algemeen Rijksarchief overgebracht naar het Rijksarchief in Zeeland.
In 1646 werd nog gebruik gemaakt van enkele diensten van Adriaen Mueleman, rentier van het hof Ten Zande, die vervolgens bij de Domeinraad solliciteerde naar het rentmeesterschap van Hulsterambacht. Niettemin viel in datzelfde jaar de keus op François de Smytere als rentmeester.NDR inv.nr. 13522. De aanstelling van De Smytere wordt gemeld in het verbaal van Graswinckel en Van Strijen, zoals geciteerd in Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 90.
Het beheer kreeg nu meer structuur, zoals blijkt uit vergelijking van het sindsdien gevormde archief met de veel rommeliger samengestelde oudere stukken.Een voorbeeld van de minder gestructureerde oudere administratie is het manuaal van inkomsten van Ter Duinen over 1640-1646 (NDR inv.nr. 13806).
In 1702 werd de erfenis van koning-stadhouder Willem III aangevochten door koning Frederik I van Pruisen, die evenals Willem een kleinzoon van Frederik Hendrik was. De Staten-Generaal stelden zich als scheidsrechter op en wezen aan beide partijen een voorlopig inkomen toe uit een aantal 'geëxtraheerde goederen'. Dit waren domeinen en rechten die tijdelijk werden losgemaakt uit het Oranjebezit. Hierdoor werd Hulsterambacht vanaf 1713 beheerd door een Raad en Rekenkamer der geëxtraheerde goederen, ingesteld door Willems weduwe voor het beheer van de aan haar toegewezen goederen. Nadat er eindelijk een akkoord met de Pruisische koning bereikt was werd deze extra Raad in 1734 opgeheven, en zette de Nassause Domeinraad het beheer over het complete Oranjebezit voort.
Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', pp. 49-51.
Na de Bataafse omwenteling bleef het domeinbeheer in grote lijnen gelijk: zelfs de meeste rentmeesters waren op hun posten teruggekeerd. Alleen stonden ze nu onder overheidstoezicht, want de 'Commissie der domeinen herkomstig van de vorst van Nassau' viel onder het departement van Financiën.
Pennings en Schreuder, 'Heer en meester', pp. 52-54 en M.D. Lammerts, 'Inventaris van de archieven van de rentmeesters van de rentambten van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland, 1592-1833', in: IRA III (1930) 723-747, aldaar 723.
Hulsterambacht werd beheerd door 'Administrateurs over de door de Fransen geabandonneerde goederen van de vorst van Nassau',NDR inv.nrs. 13486-13487.
zo geheten omdat deze goederen na de Franse annexatie van Vlaanderen aan de Republiek waren verkocht. Deze rechtsopvolger van de Nassause Domeinraad werd in 1811 buiten werking gesteld nadat Frankrijk een jaar eerder de Bataafse Republiek had ingelijfd; het domeinbeheer werd overgenomen door het 'Enregistrement des Domaines'. Twee jaar eerder schonk Napoleon delen van Hulsterambacht aan enkele van zijn getrouwen; zo kreeg de hertog van Bassano - een voormalig minister - het huis Ten Zande met omliggende landerijen.C. Boschma, 'Het huis te Zande' in De woonstede door de eeuwen keen 103 (1994) pp. 32-40, p. 36
Na de vlucht van de Fransen in 1813 kwamen de meeste oude rentmeesters terug. De burgemeester van Hulst, die voordien tevens rentmeester was geweest voor de hertog van Bassano, kreeg in 1814 opdracht van de hoofdadministrateur van de goederen van de prins van Oranje om de plaatselijke bezittingen en papieren van het voormalige Oranjedomein in beslag te nemen en voorlopig te beheren. In 1819 namen de ambtenaren der registratie de beheerstaken en de archieven over van dit inmiddels staatseigendom geworden domein.
Lammerts, 'Inventaris van de archieven van de rentmeesters', p. 723.
Tot op de huidige dag is het beheer over de staatsdomeinen een taak van het ministerie van Financiën. Aanhangsel 3: Instellingen die een rol spelen in dit deelarchief Abdij van BoudelooCisterciënzerklooster, gesticht in 1197 te Sinaai-Waas als dochterklooster van Cambron. Had het hof Lamswaarde in de gelijknamige Hulsterambachtse polder en bezat het grootste deel van het dorp Pauluspolder. Nadat de abdij verwoest was in 1578 en de goederen in beslag genomen waren door de stad Gent, vestigden de monniken zich in hun Gentse refugium. Dit werd in 1602 tot klooster verheven.
Registers met aantekeningen en aanmerkingen omtrent de verschillende domeinen (NDR inv.nr. 766, folio 772); Het rijksarchief in de provinciën, p. 174; Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 18. Wat betreft de stichting heeft Het Riiksarchief een andere opvatting dan de aangehaalde van Fruytier, namelijk dat de abdij werd opgericht door een benedictijn, waarna de overgang naar de orde van Cîteaux in 1215 zou hebben plaatsgevonden.
In 1674 werd een deel van de abdijgoederen in beslag genomen door de Domeinraad.NDR inv.nr. 606, folio 78verso. De rekeningen lopen slechts tot 1678 (NDR inv.nrs. 13725-13727) en in de latere domeinrekeningen zijn deze inkomsten niet opgenomen. Het is daarom niet duidelijk wat er na 1678 met deze goederen gebeurd is.
Abdij van CambronCisterciënzerklooster, gesticht in 1148 bij Ath in Henegouwen, met Stoppeldijk als uithof in de Hulsterambachtse Hofpolder In 1674 legde de Domeinraad beslag op een deel van de abdijgoederen. De Fransen schaften het klooster af in 1796.
Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 18. Voor de inbeslagname door de Domeinraad zie vorige noot.
Abdij van DrongenIn 1136 gesticht als augustijnerklooster, ging later over naar de orde der norbertijnen Door de Fransen afgeschaft in 1795
Ibidem, 18 en Het rijksarchief, 167.
Abdij Ter DoestCisterciënzerklooster, gesticht in 1175 te Lissewege als dochterabdij van Ter Duinen. Had zijn meeste bezittingen en de uithof Groda in de Hulsterambachtse Graauwpolder. Bij de kerkelijke herindeling van 1559 moesten de grote kloosters een deel van hun bezit afstaan aan de nieuwe bisdommen, en zo werd een gedeelte van Ter Doests inkomsten toegewezen aan de bisschop van Brugge
De Kraker, 'Waterschapsorganisatie en binnenwaterbeheersing tijdens de zestiende eeuw in Noordoost-Vlaanderen. Het voorbeeld Hulsterambacht' in Jaarboek 1990-1991 Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten' (Hulst, 1991) pp. 21-50, aldaar p. 26. Volgens Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 69 werd Ter Doest niet bij het bisdom Brugge gevoegd, maar bij dat van Gent.
Rond 1579 werd de abdij verwoest door de Geuzen. In 1624, toen nog slechts een van de monniken in leven was, kreeg de abt van Ter Duinen toestemming van de generaal-abt van zijn orde om de resterende goederen van Ter Doest los te maken van het bisdom en toe te voegen aan het bezit van Ter Duinen.Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 17-18, 81-82, 98.
Abdij Ter DuinenRond 1106 gesticht door de kluizenaar Sigerius in de Westvlaamse duinen bij Veurne en Koksijde, en in 1138 opgenomen in de orde van Cîteaux (Cistertium in het Latijn). Door de bedrevenheid van deze 'landbouworde' in de winning en ontginning van land, schonken of verkochten de Vlaamse graven graag onbruikbare stukken overstroomd of bedreigd kustland aan cisterciënzers. Ter Duinen werd weldra actief in de Vier Ambachten en op de Zeeuwse eilanden, en samen met Ter Doest heeft het een belangnjk aandeel gehad in het bedijken van de Belgische kust. Tijdens haar grootste bloeiperiode, in de 13e eeuw, had de abdij 120 monniken (die zich bijna uitsliutend met geestelijke zaken bezig hielden), 248 conversen en vele broeders-familiares en dienstknechten.
Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 17 en 21.
In Hulsterambacht richtte de Duinenabdij vijf uithoven op: het hof Ten Zande, het Noordhof, Moerhof, Nieuw Noordhof en het hof in Frankendijk. De abdij had verder bezittingen in de heerlijkheid Saeftinghe en in de ambachten van Assenede en Axel, en werd in de 14e en 15e eeuw gerekend tot de rijkste kloosters van Vlaanderen.
De Kraker, Het grondbezit, pp. 37 en 57.
Door zware stormvloeden in de 16e eeuw nam de Westerschelde sterk toe, ten koste van veel polders van Ter Duinen.Na de overstromingen van 1530 en 1532 was de schade in Hulsterambacht zo ernstig, dat de abdij besloot om haar plaatselijke bezittingen te verkopen. Hiervan heeft men uiteindelijk afgezien (Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 62)
Verder waren er de opzettelijke inundaties in het kader van de oorlog, waardoor bijvoorbeeld het Land van Saeftinghe in 1584 voorgoed onder water verdween. Bovendien werden de Duinense goederen vanaf 1572 meermaals geplunderd door de watergeuzen en de Gentse calvinisten. De abdij werd in 1579 verwoest, waama slechts de Hulsterambachtse bezittingen rond het hof Ten Zande resteerden.De Kraker, Het grondbezit, p. 48 en Fruytier, Uit het rijke verleden, p 75.
In 1580 werden de Duinense en andere geestelijke eigendommen door de Vier Leden van Vlaanderen in bezit genomen om uit de inkomsten hun verdere activiteiten mede te financiëren.De Kraker, Het grondbezit, p. 48.
Een ruime selectie van geestelijke goederen werd in 1583 geschonken aan Willem van Oranje, maar een jaar later sloeg de hertog van Parma de Vlaamse opstand neer en werden de geestelijke instellingen in hun bezit hersteld. De gevluchte Duinense monniken keerden terug en vestigden zich voorlopig op hun hof Ten Zande.Afgezien van de periode 1591-1596, toen de generaliteit Hulsterambacht in handen had, kon Ter Duinen tussen 1584 en 1645 betrekkelijk ongestoord haar goederen herstellen. Een nieuwe Duinenabdij werd gebouwd bij Brugge in 1627, nadat drie jaar eerder de goederen van de abdij Ter Doest aan haar bezit waren toegevoegd.
Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 81.
Toen de kloostergoederen in 1646 opnieuw naar de Oranjefamilie gingen, was er van het Hulsterambachtse grondbezit van de abdij minder dan de helf over ten opzichte van de bloeiperiode rond 1400.
De Kraker, Het grondbezit, p. 73.
Hoewel de Duinheren jarenlang alles in het werk stelden om genoegdoening te krijgen voor wat hun ontnomen was, wees de Raad van Vlaanderen in Middelburg in 1681 alle bezwaren definitief af.Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 86 en NDR inv.nr. 13498.
Tot 1795 bleven de voormalige abdijgoederen in bezit van de Oranjes. Nadat de Fransen Vlaanderen binnenvielen, confisqueerden ze in 1796 alle bezittingen van geestelijke instellingen. Het Nassause domein Hulsterambacht werd aan de Bataafse Republiek verkocht als staatsdomein. Ook het bezit dat Ter Duinen sinds 1646 weer voor zichzelf had opgebouwd werd door de Fransen geconfisqueerd en te gelde gemaakt.
Fruytier, Uit het rijke verleden, p. 135.
Hof Ten ZandeDe centrale uithof van Ter Duinen. Vele abten van de Duinenabdij begonnen ooit als rentier van Ten Zande; de financieel-administratieve ervaring van deze functie kon gunstig doorwerken in de bestuurs- en beheerstaken van een abt. Oudere literatuur noemt Ten Zande een klooster, wat ook in de huidge plaatsnaam Kloosterzande gesuggereerd wordt, maar dat is onjuist. In de 13e eeuw werd Ten Zande het middelpunt van de exploitatie der abdijgoederen van Ter Duinen in Hulsterambacht en Zeeland. Rond 1265 werd het met muren en grachten omgeven.
Toen in 1579 de Duinenabdij verwoest werd, bleef Ten Zande deels gespaard: dankzij de grachten werd het 'slechts' leeggeroofd. Vanaf 1584 vestigden de Duinense monniken zich op de uithof, totdat er in 1627 een nieuwe abdij gebouwd werd en Ten Zande weer een normale uithof werd. In 1616 brandde het hof geheel uit, waarna het in een verkleinde vorm hersteld werd.
De Kraker, Het grondbezit 73; Fruytier, Uit het rijke verleden, pp. 21, 75 en 80.
In 1646 moesten de Duinense monniken die in het huis Ten Zande woonden op last van de Domeinraad vertrekken, zodat het huis ambtswoning kon worden voor de rentmeester. Ten Zande werd in 1809 door Napoleon geschonken aan zijn minister van Buitenlandse respectievelijk Binnenlandse Zaken, de hertog van Bassano. In 1813 vervielen deze en dergelijke schenkingen aan de Nederlandse staat.
Boschma, 'Het huis te Zande', p. 36. De confiscatie van het huis in 1646 wordt beschreven in NDR inv.nr. 13494.
Kapittel van KortrijkDit kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk werd gesticht in de 12e eeuw. Het bezat de meeste tienden in Hulsterambacht, en had volgens een schatting uit 1763 een jaarlijkse opbrengst van achttienduizend gulden.
Register met aantekeningen, NDR inv.nr. 766, 772.
Vanaf 1674 werd een deel van de kapittelgoederen door de Domeinraad in beslag genomen; het is niet duidelijk wat daarmee gebeurd is na 1678. Raad van VlaanderenIn 1386 stichtte Filips de Stoute in Rijsel de 'Camere van den Rade' (ook wel 'Raet geordonneert in Vlaenderen'), die bestond uit een gerechtshof en een rekenkamer. De juridische afdeling, hoogste rechtbank van het graafschap, werd in 1407 verplaatst naar Gent. Na 1568 voerde deze Raad van Vlaanderen tevens de taken uit van de vroegere stadhouder in Vlaanderen; door de Fransen werd hij afgeschaft in 1795. Hulsterambacht stond tot 1645 onder het gezag van deze rechtbank, die niet verward moet worden met de Raad van Vlaanderen in Middelburg, het hof van appel voor Staats-Vlaanderen dat in 1599 werd ingesteld. Pas vanaf 1645, toen Hulst met omgeving Generaliteitsland werd, ressorteerde deze streek voor beroeps- en leenzaken en geschillen tussen ambtenaren en overheden onder de Raad (ook wel: 'Hof') van Vlaanderen in Middelburg. Beroep op uitspraken van dit hof was mogelijk bij de Staten-Generaal, die dan meestal de visie overnamen van de Hoge raad van Holland en Zeeland in Den Haag.
Annard, Bestuur en bestuurders, pp. 14-15.
St. BaafsabdijBenedictijnerklooster, gesticht in de 7e eeuw in Gent. Had zeer uitgebreid grondbezit ten zuiden van Antwerpen, rond Brugge en in de Vier Ambachten.
Het rijksarchief, p. 164.
St. PietersabdijBenedictijnerklooster, gesticht in de 9e eeuw in Gent.
In het hele Domeinraadsarchief zitten hiaten, veroorzaakt door de vele omzwervingen die samenhangen met de lange en woelige geschiedenis van de archiefvormer. Bovendien heeft in 1798 de Agent van Financiën een klerk gemachtigd om uit dit archief alle stukken te vernietigen die door ouderdom onleesbaar of 'van geen belang' waren. De omvang van deze ernstige aanslag laat zich moeilijk reconstrueren, omdat indertijd niet is vastgelegd wat er vernietigd werd. Het deelarchief Hulsterambacht heeft zich niet kunnen onttrekken aan deze hiaatvorming, waarbij nog aan te tekenen valt dat belangrijke stukken afgedwaald of overgebracht zijn naar de Rijksarchieven in Zeeland en Utrecht.
Wel bestaat er een inventaris van de stukken die rond 1798 op het domeinkantoor van Hulsterambacht aanwezig waren (NDR inv.nr. 13488).
In 1788 heeft geen inspectiereis plaatsgevonden.
Met kaarten van de polders.
Met kaartje van Axelambacht
3 delen
Bevat inventaris van stukken die zich c. 1798 in het domeinkantoor van Hulsterambacht bevonden.
Het verbaal is in 1907 overgebracht naar het Rijksarchief in Zeeland.
De veertien bijlagen, vermeld in de Folio-inventaris, ontbreken.
Ontbreekt.
1 omslag
NDR inv.nrs. 13537 en 13538 bevatten geen specificatie van de verpachte objecten en zijn dus niet bruikbaar zonder een van de voorafgaande of volgende kohieren.
Bevat extract-resoluties van de Domeinraad, 1762-1763 en memorie van in 1784 ontvangen resoluties en orders.
Dit zijn dubbelen die achtergebleven zijn toen lijsten over de periode 1777-1794 overgebracht werden naar het Rijksarchief Zeeland.
Onvolledig.
Zonder inhoudsopgave.