Aangezien de domeinen van Veere en Vlissingen op institutioneel en bestuurlijk gebied soms nauw met elkaar verweven bleken te zijn - denk bijvoorbeeld aan de 'devassalage'-, maar op administratief gebied volkomen gescheiden, is er gekozen voor een algemene inleiding voor beide domeinen. Hierin komt de gezamelijke geschiedenis van het markiezaat en het recht van de Eerste Edele aanbod. Daarna volgt de inleiding, die specifiek over het bestuur, de rechtspraak en de administratie van het domein Veere handelt. In het hoofdstuk betreffende Veere en het markiezaat van Veere en Vlissingen staan onder de rubriek B. verwerving, vervreemding en betwisting van goederen en rechten, nr 1. stukken vermeld die op de domeinen van Veere en Vlissingen betrekking hebben. In het hoofstuk betreffende Vlissingen wordt bij dezelfde rubriek naar het hoofdstuk Veere verwezen. Hetzelfde geldt voor stukken betreffende het bestuur (inventaris van Veere, rubriek C1), en betreffende renten, die zowel op Vlissingen en op Veere waren gevestigd (rubriek D. 2a van de inventaris van Veere).
Behalve over de domeinen zelf kan men in de stukken betreffende Veere en Vlissingen informatie vinden over de politieke strijd tussen het Oranjehuis en de Staten van Zeeland, m.n. in de rubrieken B.'Verwerving, vervreemding en betwisting van goederen en rechten' en C. 'Bestuur en rechtspraak'. Onder rubriek D. 2b 'Aflossing van renten' van beide domeinen vindt men enige gegevens over de aflossing van de schulden, die op het sterfhuis van Willem van Oranje rustten.
Wolfert, zoon van Hendrik Wisse van Borssele, maakte aanspraak op het goederenbezit van zijn vader in het noordoosten van Walcheren, dat deze in 1276 aan zijn zoons gezamenlijk had gegeven. In 1282 droeg Wolfert (I) zijn bezit op aan gravin Beatrix en aan haar man Floris V. Hij verkreeg deze goederen weer terug als onsterfelijk erfleen. Sindsdien noemde het hoofd van de familie zich: heer van der Veere.
W.S. Unger en J.J. Westendorp Boerma, 'De steden van Zeeland. Vere', in: Archief. Vroegere en latere mededelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1955), pp. 1-2. Tiny Polderman en Peter Blom, Veere, van vissersbuurt tot vestingstad: bouwstenen voor een stadsgeschiedenis (Goes, 1996), p. 17.
Philips van Bourgondië gaf in 1452 Vlissingen, Westkapelle en Domburg aan Hendrik (IV) van Borssele, graaf van Grantpré en heer van Veere, in pand. Diens zoon Wolfert (VI) van Borssele, graaf van Buchan, kocht Vlissingen, Westkapelle en Domburg definitief van Maria van Bourgondië in 1473.
NDR inv.nr. 14595.
Toen deze Wolfert van Borssele stierf gingen Veere en alle hiervoor genoemde steden en heerlijkheden over in de handen van het regerende vorstenhuis van Bourgondië door het huwelijk van de erfdochter Anna van Borssele met Philips van Bourgondië, zoon van Antheunis.In 1555 verhief keizer Karel V Maximiliaan van Bourgondië, afstammeling van de eerder genoemde Philips, wegens grote verdiensten tot markies van Veere en Vlissingen. Niet alleen deze steden, maar ook alle andere bezittingen en rechten van Maximiliaan op Walcheren werden tot dit markgraafschap verbonden.
NDR inv.nr. 1538, folio 321-326recto; L.E. de Brakke, 'Inleiding tot eene beschrijving der rechten van de Heer van Veere' in: Archief Zeeuwsch Genootschap (1930), p. 165.
In 1558 stierf Maximiliaan van Bourgondië. Na zijn dood bleken diens goederen zo zwaar met schulden belast te zijn dat deze verkocht moesten worden. De krachtens het testament van Maximiliaan van Bourgondië aangewezen erfgenaam, zijn neef Maximiliaan van Hennin, weigerde de nalatenschap. De erfenis kwam nu toe aan Maximiliaan van Kruiningen. Van 1563 tot 1565 was hij markies van Veere en Vlissingen. Ook voor hem bleek de schuldenlast, die op het markiezaat rustte, te zwaar.
Het markgraafschap werd daarom in 1566 op last van de Grote Raad van Mechelen verkocht, niet als geheel, maar in delen (dit feit hebben tegenstanders van de invloed van de Oranjes in de 18e eeuw als argument aangegrepen om opheffing van het markiezaat en de devassalage te rechtvaardigen). Westkapelle werd definitief uit het markiezaat losgemaakt, ook al zou het wel van 1567 tot 1648 tot de Nassause domeinen behoren en had het zelfs van 1618 tot de verkoop in 1648 dezelfde rentmeesters als Veere. Gegadigden voor de koop van Veere en Vlissingen waren de stad Middelburg, Anthonis van Hennin en prins Willem van Oranje. De steden werden echter niet aan de meestbiedende maar aan koning Philips II verkocht; hij maakte zich op 14 april 1567 door naasting meester van het markiezaat. De koning verplichtte zich de schulden van Maximiliaan van Bourgondië over te nemen en te voldoen. Hij liet zich uit hoofde van het markgraafschap vertegenwoordigen als Eerste Edele in de Staten van Zeeland. De titel 'markies van Veere en Vlissingen' werd door Philips II nooit gevoerd.
Verknocht en niet te scheiden. Gids bij de expositie over vier eeuwen Markiezaat en Oranje, 1581-1981 (Veere, 1981), p. 6. De Brakke, 'Inleiding', p. 168-169.
Bij het uitbreken van de opstand in 1572 staakte koning Philips II de aflossing van de schulden en eisten de crediteurs dat het Hof van Holland het markiezaat weer zou verkopen. Gegadigden waren: de steden zelf, de stad Antwerpen en prins Willem van Oranje, die zo zijn positie in het gewest wilde versterken. De prins wist Veere en Vlissingen uiteindelijk eind juni 1581 voor 144.600 gulden te verwerven.
[J. de Back], Het Regt van Syne Hoogheyd den Heere Prince van Orange en Nassau etc. tot het Marquisaat van Veere en Vlissingen (Franeker, 1733), pp. 14-15, Verknocht en niet te scheiden, p. 7.
De Staten van Holland en van Zeeland beschouwden zich als opvolgers van koning Philips II als graaf van Holland en Zeeland; de prinsen van Oranje waren dus verplicht voor hun bezittingen in Zeeland leenverhef voor beide colleges doen.
De koop van het markiezaat door prins Willem van Oranje had een drievoudige betekenis. Naast de inkomsten uit het domein, had de stadhouder een gebied van groot strategischbelang in handen. Bovendien wist hij hierdoor zijn politieke invloed als stadhouder van Zeeland aanzienlijk te vergroten (zie voor de politieke betekenis van de functie van Eerste Edele hieronder).
Na de moord op prins Willem van Oranje kwam de zwaar belaste boedel onder toezicht van colleges van curatoren te staan, die de nalatenschap moesten afwikkelen. De diverse colleges van curatoren bleken niet voor deze taak berekend en gaven prins Maurits zo de kans de nog niet verdeelde erfenis voor zijn politieke aspiraties te gebruiken. Hij was juist stadhouder van Holland en Zeeland geworden, toen Vlissingen (evenals Rammekens en Brielle) in 1585 aan Engeland werd verpand in ruil voor militaire hulp aan de Republiek. Dit betekende dat een Engels garnizoen onder leiding van een Engels gouverneur werd gelegerd. De Staten-Generaal, de Staten van Holland en de Staten van Zeeland verleenden prins Maurits akten van indemniteit (schadeloosstelling), waarin zij zich garant verklaarden voor zijn rechten en inkomsten uit Vlissingen.
NDR inv.nr. 14927.
Maurits nam hiermee geen genoegen en ging zich 'markies van Veere en Vlissingen' noemen. Hij werd slechts door de Staten van Holland en het Hof van Holland als zodanig erkend. De magistraat van Veere bleef naast Maurits ook de curatoren van het sterfhuis consulteren. Pas op 20 november 1588 werd hij in die kwaliteit in Veere ingehuldigd. Ook trok Maurits de waardigheid van Eerste Edele van Zeeland aan zich (zie hieronder). Hij kreeg hierover onenigheid met zijn halfzuster Maria, die trachtte de belangen van de door koning Philips II gevangen genomen prins Philips Willem, de rechtmatige erfgenaam, te behartigen. Op 21 oktober 1613 ten slotte werd prins Maurits officieel met het markiezaat van Veere, Vlissingen en Domburg beleend, nadat deze domeinen hem bij boedelscheiding waren toebedeeld.Scherft, Het sterfhuis, pp. 62-64, 66-68. NDR inv.nr. 14603-14605.
De opvolgers van stadhouder Maurits, de prinsen Frederik Hendrik, Willem II en Willem III, werden achtereenvolgens met het markiezaat beleend. Een uitzondering hierop vormt Domburg, dat deel uitmaakte van het domein Veere. Het werd met Westkapelle op 12 februari 1648 aan Middelburg verkocht. Hiertoe behoorden ook de Westduinen, te beginnen bij de duinen van Middelburg tot aan Oostkapelle.NDR inv.nr. 765, folio 386.
Na de dood van koning-stadhouer Willem III, die kinderloos gestorven was, werden de Staten-Generaal als executeurs-testamentair aangewezen. Prins Willem III had namelijk zijn achterneef, de Friese stadhouder Johan Willem Friso als universeel erfgenaam benoemd. In het testament van Frederik Hendrik werd echter bepaald dat, in het geval zijn geslacht in mannelijke lijn uitstierf, de erfenis aan de nakomelingen van zijn oudste dochter Louise Henriette zou bevallen. Dit zou betekenen dat koning Frederik I van Pruisen de erfgenaam van Willem III zou zijn en o.a. markies van Veere en Vlissingen zou worden. De Staten-Generaal lieten zich in 1703 en in 1712 ten behoeve van de toekomstige erfgenaam met het makiezaat belenen.
NDR inv.nr. 1607; Verknocht en niet te scheiden, pp. 9-10.
Juist toen er een vergelijk op komst was overleden kort na elkaar beide pretendenten. Hun zonen, stadhouer Willem IV en koning Frederik Willem I van Pruisen, waren nu de gegadigden.De Staten van Zeeland wensten echter een einde te maken aan de grote invloed van de Oranjes in hun gewest. Zij waren van mening dat de prinsen van Oranje de titel van 'markies' altijd al ten onrechte hadden gevoerd en wilden het markiezaat van Veere en Vlissingen opheffen. De stad Veere wist een dergelijke stap enige tijd tegen te houden. Ook de functie van Eerste Edele, die tot 1702 door Willem Adriaan van Nassau-Odijk namens Willem III was bekleed, werd opgeheven. Verder trokken de Staten van Zeeland het benoemingsrecht van regenten in Veere en Vlissingen aan zich, een recht dat voorheen de markies toekwam. De Nassause Domeinraad spande daarom als vertegenwoordiger van de markies een procedure bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland aan, omdat de rechten van de markies geschonden werden, echter zonder resultaat.
Zie voor het verloop van deze strijd ARA, Archief Hoge Raad van Holland en Zeeland, inv.nr. 1005: Hoge Raad aan de Staten van Holland, 30 januari 1704; NDR inv.nr. 14607-14610
Op 14 mei 1732 kwam het 'Tractaat van Verdeelinge' tussen prins Willem IV en Frederik Willem I, koning van Pruisen, tot stand, waarbij aan eerstgenoemde het markiezaat van Veere en Vlissingen werd toebedeeld. Kort daarna, in november van dat jaar, liet Veere zijn aanvankelijk verzet varen en verklaarden de Staten van Zeeland dat Veere en Vlissingen voortaan aan elke vorm van vazaliteit en leenroerigheid waren ontslagen. Zo begon de periode van 'devassalage'. Prins Willem IV tekende verzet aan bij de Staten van Zeeland en weigerde de door de Staten aangeboden schadeloosstelling van 100.000 rijksdaalders te aanvaarden. Zijn schoonvader, koning George II van Engeland, trachtte te bemiddelen, maar tevergeefs. Toen echter in april 1747, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, Franse troepen Staats-Vlaanderen waren binnengevallen en Zeeland rechtstreeks bedreigd werd, ontstond er te Veere een volksopstand. Onder druk van de opstandige menigte erkende het stadsbestuur als eerste prins Willem IV als stadhouder van Zeeland. De Staten van Zeeland volgden twee dagen later.
Het markiezaat van Veere en Vlissingen werd niet automatisch in ere hersteld. De vader van prins Willem IV, Johan Willem Friso, werd post-huum als erfgenaam van koning-stadhouder Willem III met het markiezaat beleend. Daarna pas volgde de belening van prins Willem IV. Ook leenrechtelijk was de devassalage nu ongedaan gemaakt.
Verknocht en niet te scheiden, p. 11.
Als schadeloosstelling voor de gederfde inkomsten werden prins Willem IV en diens opvolgers voortaan ontslagen van hun verplichting de 'zee- en andere werken' in Veere en Vlissingen te onderhouden. De Staten van Zeeland verleenden beide steden een subsidie van resp. 1000 en 4037 ponden Vlaams in plaats van de prinselijke bijdrage.NDR inv.nr. 1102, Rekening Generaal 1755/1757, folio 10; Gedrukte Notulen van de Staten van Zeeland, 23 oktober 1647, p.848, z.j., z.p. Voor gegevens over de feitelijke regelingen met Veere en Vlissingen na intrekking van de devassalage zie: NDR inv.nr. 765, folio 342-349.
In 1766 volgde prins Willem V zijn reeds in 1751 gestorven vader in alle rechten op. Tijdens de revolutie van 1787 eiste een Oranjegezinde volksmenigte te Veere - en met succes -dat prins Willem V in al zijn rechten en waardigheden zou worden gehandhaafd.
Na de Franse revolutie werden bij het tractaat van 16 mei 1795 de Nassause domeinen aan de Bataafse Republiek overgedragen. De zittende rentmeesters konden hun functie blijven vervullen tot 1809. Het beheer werd daarna aan de ambtenaren van de Directie der registratie en domeinen in Zeeland opgedragen.
'Archieven van de rentmeesters van de prinsen van Oranje in de provincie Zeeland', in IRA III, p. 723.
Het recht van de Eerste EdeleVóór de opstand bestonden de Staten van Zeeland uit twee leden: prelaat en edelen, en de 'goede' steden (steden, die rechtstreeks onder de landsheer vielen) nl. Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal, Goes en Tholen. Veere en Vlissingen, die een bijzondere heer hadden, konden daardoor geen zitting hebben in de Statenvergadering, Aanvankelijk kwamen alle grote edelen ter Statenvergadering. Na 1520 vertegenwoordigde Adolf van Bourgondië, heer van Beveren, Veere en Vlissingen, als Eerste Edele de Zeeuwse adel in de Staten van Zeeland. In deze functie kon men de politiek van het gewest naar zijn hand zetten. Keizer Karel V en diens opvolger, koning Philips II, waren eropuit deze positie in betrouwbare handen te geven.
Toen Karel V Maximiliaan van Bourgondië tot markies van Veere en Vlissingen verhief had dit grote consequenties voor de toekomst. Met enkele onderbrekingen en de nodige strijd zou de positie van Eerste Edele in de Staten van Zeeland aan het markiezaat van Veere en Vlissingen verbonden blijven.
Prins Willem van Oranje, stadhouder van Holland en Zeeland, had er zelf bij Margaretha van Parma op aangedrongen dat het recht om als Eerste Edele te fungeren los werd gekoppeld van het markiezaat van Veere en Vlissingen, en dat de Eerste Edele door de Staten van Zeeland zou worden aangewezen. Zo bekleedde prins Willem van Oranje na de dood van Maximiliaan van Bourgondië enige jaren (1562-1567) de positie van Eerste Edele als 'garde noble' voor zijn minderjarige zoon Philips Willem, die van zijn moeder, Anna van Egmond, o.a. de heerlijkheid St. Maartensdijk had geërfd.
Toen koning Philips II het markiezaat in handen kreeg, liet hij zich uit hoofde van het markiezaat als Eerste Edele in de Staten van Zeeland vertegenwoordigen.
Nadat prins Willem van Oranje het markiezaat had gekocht, verwachtte hij met deze koop ook het recht van Eerste Edele in de Staten van Zeeland te verwerven. De Staten van Zeeland weigerden echter dit recht aan het markiezaat te koppelen, maar verleenden het hem alsnog vanwege zijn grote verdienste voor de provincie.
Scherft, Het sterfhuis, p 106-109.
Dit betekende dat Willem van Oranje (en zijn opvolgers) drie van de zeven stemmen in de Staten van Zeeland kreeg: die van de Eerste Edele en de stemmen van de steden Veere en Vlissingen. De prinsen van Oranje bekleedden deze positie niet in persoon maar wezen een vertegenwoordiger aan.Ook in de Staten van Walcheren (het bestuur van de dijkgraafschappen op Walcheren) had de Eerste Edele een doorslaggevende stem.
NDR inv.nr. 769, folio 1862-1864.
Pieter de Rijcke vertegenwoordigde eerst prins Willem van Oranje, dan prins Maurits als Eerste Edele in de Staten van Zeeland. Toen De Rijcke in 1596 overleed bleken er naast prins Maurits meerdere pretendenten voor deze functie te zijn: de Zeeuwse adel en de man van Maurits' halfzuster Maria, Philips van Hohenlohe. De Staten van Zeeland hielden vast aan hun recht zelf de Eerste Edele aan te wijzen en kenden deze functie aan prins Maurits toe, uitsluitend op grond van zijn verdiensten voor het land, net als dit bij zijn vader was gebeurd.
Scherft, Het sterfhuis, pp. 185-187.
Een soortgelijk geschil deed zich voor in 1651, na de dood van prins Willem II. Willem III, nauwelijks drie jaar oud, werd in 1653 met het markiezaat van Veere en Vlissingen beleend. Het recht van Eerste Edele werd hem door de Staten van Zeeland pas in 1668 toegekend. Tijdens zijn regering als stadhouder bekleedde Willem Adriaan van Nassau-Odijk namens hem deze positie. Het tweede stadhouderloze tijdperk betekende een tijdelijke afschaffing van de functie van Eerste Edele.
Willem IV werd in 1748 in zijn rechten hersteld en herkreeg zijn plaats als Eerste Edele in de Staten van Zeeland. Zijn rechten gingen probleemloos over op zijn zoon prins Willem V. In de revolutie van 1787 hadden de prinsgezinden in Zeeland de overhand. De Fransen maakten aan het 'ancien régime', en dus ook aan deze functie, definitief een eind.
Verknocht en niet te scheiden, p 6-12, S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek (Amsterdam, 1982), pp. 51-52.
( NDR inv.nr. 14747.
1e cap. | Van den wijn ende bieraccijs |
2e cap. | Van den harinck tol |
3e cap. | Van de Craene. |
4e cap. | Van de Waege. |
5e cap. | Van de water ende wintmolens |
6e cap. | Vant Vleeshuijs. |
7e cap. | van de Vischtol. |
8e cap. | Van de bastaerde en onbeheerde goederen |
9e cap. | Van de parochie Sandijck: landerijen in de parochie en in het ambacht. |
10e cap. | Van de vischerie voor de sluijse |
11e cap. | Vant Lant en hoff van Sandenburch, |
12e cap. | Van de Leengoederen. |
13e cap. | Van onser Vrouwenpolder |
14e cap. | Vanden Orangjen Polder |
15e cap. | Vant elsen en wilgenhout |
16e cap. | Van Domburch: het recht van opsicht( D.w.z toezicht op het beheer van de financiën van de stad, en het recht van de nieuwe molen; voor 1606 van de oude molen. ) |
17e cap. | Vande recognitien van offitien binnen der Vere. |
18e cap. | Vande offitien binnen domburch. |
19e cap. | Vanden gemengden ende extraordinaris ontfanck |
1e cap. | Vande ordinaire gagien |
2e cap. | Vande geprefereerde en concurrerende renten |
3e cap. | Vande geprefereerde renten |
4e cap. | Vande concurrerende renten |
5e cap. | Vande geprefereerde renten die noch betaelt werden |
6e cap. | Vande concurrerende renten die noch betaelt werden |
7e cap. | Vande renten tot de reparatie vande kercke |
8e cap. | Vande renten toecomende de Stadt vander Vere |
9e cap. | Vande renten toecomende de zeewercken |
10e cap. | Vande maeltijt en brant voor de Stadt Vere |
11e cap. | Vanden Graevelijken Chijns |
12e cap. | Vande oncosten der Craenen |
13e cap. | Vanden Uytgeef en reparatien aende balance |
14e cap. | Van de reparatien aenden ouden molen |
15e cap. | Van de reparatien aende nieuwen molen |
16e cap. | Van de reparatien aent Vleeshuijs |
17e cap. | Van de reparatien aende Vischhuijse |
18e cap. | Van de reparatien aen het hoff van Sandenburch |
19e cap. | Vande Leengoederen |
20e cap. | Vande schattinge der duijnhuijsen |
21e cap. | Vande oncosten der Bosschen |
22e cap. | Vande reparatien aende wintmole tot domburch |
23e cap. | Vande reparatien aent gevangenhuijs |
24e cap. | Vande oncosten vande Orangjenpolder |
25e cap. | Vanden gemengden ende extraordinairen uijtgeeff. |
Vanaf 1771 werd het aantal posten verminderd en werden de rekeningen anders ingedeeld. Ter ilustratie volgt daarom:
Inhoudsopgave van de rekening van de domeinen van Veere van het jaar 1771: ( NDR inv.nr. 14873.
Van chijnsen en Erfpachten: | capp. 1 |
Van Land-pagten ende gors Ettingen: | capp. 2 |
Van Tiendens: | capp. 3 |
Van Molens: | capp. 4 |
Van Visserijen: | capp. 5 |
Van Veeren | capp. 6 |
Van Accijnsen: | capp. 7 |
Van Tollen: | capp. 8 |
Van de Bank van Leeninge: | capp. 9 |
Van de Vendu: | capp. 10 |
Van Bastaarde onbeheerde en strand-goederen: | capp. 11 |
Van andere gerechtigheden van den Heer Marquis: | capp. 12 |
Van Recognitien van Ampten en andere: | capp. 13 |
Van diverse mindere perceelen van Domeinen: | capp. 14 |
Van verkogt hout: | capp. 15 |
Van Extra-ordinair: | capp. 16 |
Gratificatien aan de stadt Veere en officieren: | capp. 1 |
Van ordinaire en extraordinaire lasten: | capp. 2 |
Van reparatien: | capp. 3 |
Van gedaane aanplantingen: | capp. 4 |
Van verpagtingskosten: | capp. 5 |
Van administratie en Rekeningskosten: | capp. 6 |
Van Extraordinaire saken: | capp. 7 |
Veere is aan het eind van de 13e eeuw bij het veer van de in 1530 verdronken plaats Campen (Noord- Beveland) ontstaan en heette vroeger dan ook Campveere. Het domein van Veere omvatte de stad en heerlijkheid van Veere met het kasteel van Sandenburgh, de heerlijkheden Vrouwenpolder, Domburg en Zandijk. Het kasteel Sandenburgh was ca. 1280 gesticht door Wolfert I van Borssele en diens vrouw Sybille.
Het werd de zetel van de heren van Veere. In 1505 werd het gedeeltelijk door brand verwoest. Verwaarlozing en de oorlog met de Spanjaarden bracht het slot de genadeslag toe, zodat de Oranjes uitsluitend van de landerijen gebruik hebben kunnen maken.
De (oude) Oranjepolder is in 1618 op initiatief van prins Maurits bedijkt. Daarin ligt de schorre 'Ten halven Crijte'. De landerijen zijn in 15 percelen verdeeld en werden verpacht. De Nieuwe Oranjepolder werd eveneens bedijkt maar is weer ondergelopen. Tot de bedijking van de Nieuwe Oranjepolder werd in december 1660 besloten. Deze dijk heeft echter slechts korte tijd standgehouden. De Nieuwe Oranjepolder is in november 1675 weer ondergelopen.
NDR inv.nr. 767, folio 1245-1247.
Van 1587 tot 1600 huurde prins Maurits het huis 'Laterdaele', oorspronkelijk het hof van een bastaardtak van de familie Van Borssele, en richtte het als Prinsenhof voor zich in. Daarna beleenden de Staten van Zeeland het aan de enige erfgenaam van Maximiliaan van Borssele met het huis, die het zodanig verwaarloosde dat de restanten moesten worden afgebroken. Het terrein werd in 1645 in percelen verkocht.
Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, deel 7, pp. 72-75.
In 1595 stichtte prins Maurits ten dienste van de burgerij een vleeshal op de markt. Deze werd gebruikt door de plaatselijke rederijkerskamer en de gilden.
M. Smallegange.Nieuwe Cronyk van Zeeland (Middelburg, 1696), p. 587. NDR inv.nr. 14662.
Veere kreeg in de loop van de 14e eeuw stadsrecht (de stedelijke registers beginnen in 1402). In de stad leefde men van de handel, scheepvaart en visserij. Er was een uitstekende haven en de stad herbergde in zijn bloeitijd een groot aantal scheepstimmerwerven. Er werden oorlogsschepen, koopvaardij- en vissersschepen gebouwd. Veere had een sterke band met de West-Indische Compagnie, net als Middelburg. Vanaf 1541 was te Veere de Schotse Stapel gevestigd en deze is tot het einde van de Republiek daar gebleven, de periode 1572-1578 en 1668-1675 uitgezonderd. Stapelgoederen waren o.a. schaapsvellen, wol, allerlei soorten textiel, huiden, steenkolen, lood en zalm. Tussen 1668 en 1675 was de Schotse Stapel tijdelijk in Dordrecht gevestigd.
In de 18e eeuw trad een sterke economische achteruitgang in. Veere werd door andere handelssteden overvleugeld, o.a. door Vlissingen en Middelburg. Aan het einde van de 18e eeuw telde Veere nog slechts tweeduizend inwoners tegen circa vijfduizend in het jaar 1500.
Bestuur en rechtspraakOp 11 maart 1574 schonk Willem van Oranje aan Veere en Vlissingen een privilege, waarbij deze tot vrije grafelijke steden werden verklaard die afgevaardigden naar de Statenvergaderingen van Zeeland konden sturen. Bovendien werd het rechtsgebied van beide steden aanzienlijk vergroot, ten koste van Middelburg. In Veere werd een nieuw college in het leven geroepen, de Raad, naast het bestaande van burgemeesters en schepenen. Daarnaast werden Veere ook tal van economische voorrechten verleend.
Unger en Westendorp Boerma, De steden van Zeeland, pp. 17-18.
Net als Vlissingen kreeg Veere bij het Groot Privilege van 1477 criminele rechtspraak. Daar Philips de Schone bij zijn meerderjarigheid het Groot Privilege niet bevestigde, verloor de stad die weer. Ter gelegenheid van het huwelijk van Philips van Bourgondië, heer van der Veere, met de erfdochter Anna van Borssele, schonk hertog Philips de Schone hem criminele rechtspraak voor alle hem toekomende steden.
Na de opstand verwierf Veere, evenals Vlissingen en Middelburg, criminele, civiele en vrijwillige rechtspraak over een deel van Walcheren, nl. Aagtekerke, Domburg buiten, Gapingen, Kleverskerke, Oostkapelle, Schellach, Serooskerke (met Hondegemambacht), Vrouwenpolder en Zandijk-Buiten.
De rechtspraak berustte bij twee burgemeesters en negen schepenen, ook wel de Wet genaamd, met een baljuw aan het hoofd. Vanaf 1574 was er een college van 24 raden dat de nominaties van dubbeltallen voor vacante burgermeesters- en schepenplaatsen opstelde, waaruit de markies zijn keuze maakte.
De Wet sprak alle soorten recht over de stad en over Zandijk-Binnen, had sinds 1574 de criminele rechtspraak over de hierboven genoemde plaatsen op Walcheren en diende als appelcollege voor de subalterne colleges. Tegen vonnissen van de wet kon men bij het Hof van Holland of bij de Hoge Raad in beroep gaan.
De subalterne colleges waren:
het landrecht, opgericht in 1579, dat de schuldvorderingen van burgers van Veere tegen ingezetenen van het platteland van Walcheren behandelde. Het bestond uit een president en drie Commissarissen en is tot 1795 blijven bestaan. het college van commissarissen van kleine zaken, opgericht in 1566, bestaande uit twee leden van de magistraat, sinds 1712 uit drie schepenen. Zij spraken recht over zaken tot 25 pond Vlaams. de kamer van assurantie en zeerecht. Het college behandelde geschillen over bevrachtingen tussen reders, schippers, matrozen etc. De kamer bestond uit zeven leden. President was de overdeken van het Vissersgilde, die lid van de magistraat was, twee leden uit de Grote, twee leden uit de Kleine Visserij. in 1455 werd te Veere een weeskamer ingesteld. de landvierschaar oefende de rechtspraak in civiele en vrijwillige zaken uit over dezelfde plaatsen, waarover de Wet de criminele rechtspraak had. In de loop van de 17e eeuw werd aan veel ambachten de civiele en vrijwillige rechtspraak teruggegeven, zodat alleen Schellach, Vrouwenpolder en Zandijk-Buiten overbleven. Het landrecht bestond uit een schout, aangesteld door de markies, en elf keurschepenen. Een der keurschepenen vertegenwoordigde de stad, één Zandijk-Binnen en de negen overige schepenen de negen ambachten. In 1541 werd een contract tussen de magistraat en de vertegenwoordiger der Schotten getekend in verband met de Schotse Stapel. Daarna volgden talrijke aanvullingen. De Schotten mochten bij onderlinge geschillen voor een eigen rechtscollege, onder leiding van de 'conservator' terecht staan. Geschillen tussen Schotten en niet-Schotten werd en aanvankelijk aan de Veerse gerechten voorgelegd. Vanaf 1675 echter werden deze geschillen behandeld door zes 'vredemakers', drie van de stad en drie Schotten. Konden de vredemakers het niet eens worden, dan werd een superintendent gekozen, wiens besluit doorslaggevend was.
NDR inv.nr. 768, folio 1485-1487; Fruin, De Provincie Zeeland, pp. 77-80.
De Schotse natie beschikte ook over een eigen rechtbank voor geschillen tussen de Schotten onderling. Rechten en bevoegdhedenDe prinsen van Oranje werden zowel door de Staten van Zeeland als door de Staten van Holland met Veere en Domburg beleend. Zij hadden als heer van Veere de hoge, middelbare en lage jurisdictie in het rechtsgebied. Verder hadden de prinsen van Oranje een aantal bevoegdheden en genoten zij inkomsten uit de volgende heerlijke rechten en goederen:
In de stad:wijn- en bieraccijnzen de haringtol de kraan het veer naar Noord-Beveland de waag de pennewaardij (pennincwaerdij = een kleine hoeveelheid waren, die gemeten/gewogen wordt) de molens het vleeshuis de vistol de stadhuiskelders 's Heeren Mand het vendumeestersambt. De heer kreeg 2 stuivers per pond van de waarde van alle verkochte goederen. Dit ambt werd publiekelijk verpacht
NDR inv.nr. 768, folio 1487 en inv.nr. 323, folio 1746.
Het recht van de 'Schotse ellemaat', d.w.z een dubbeltje voor elke 100 ellen van alle door de Schotten verkochte stoffenNDR inv.nr. 768, folio 1487.
In de heerlijkheden:enige tienden van de heerlijkheid Sandenburgh en de Oranjepolder
NDR inv.nr. 769 folio 1634.
wagendiensten door de inwoners van Vrouwenpolder en Zandijk bossen konijnenvangst in de duinen een Princenhoeve de Sandenburgh een veerhuis Functionarissen die door de heer van Veere werden benoemd:
NDR inv.nr. 686, folio 741-745
de baljuw (tevens baljuw van Domburg) de cipier van de gevangenpoort de dijkgraaf van de Oostwatering op het eiland Walcheren de klerk van de weeskamer opzichter van de dijkagewerken in de Oranjepolder priseerder van de tienden of taxateur leden van de Raad de rentmeester de schout of maanheer van de vierschaar de secretaris van de stad de secretaris en vendumeester van Zandijk-Binnen en Vrouwenpolder de secretaris en vendumeester van Domburg secretaris of klerk van de Landvierschaar de vendumeesters van de heerlijkheid Schellach en van Domburg de tafelhouder van de Bank van Lening.
De functies van stadssecretaris, klerk van de weeskamer en secretaris van de Vrouwenpolder en Zandijk werden in elk geval in de 2e helft van de 18e eeuw door één persoon uitgeoefend.
NDR inv.nr. 768, folio 1500.
BeheerDe heer stelde rentmeesters over zijn domeinen aan om er zijn rechten en goederen te beheren. Hij was verantwoordelijk voor de openbare verpachting van domeingoederen en -rechten en hij inde en beheerde de leen- en pachtgelden. Hij was verplicht alle inkomsten en uitgaven nauwkeurig te administreren. De rentmeester was wat betreft de financiën verantwoording schuldig aan de Domeinraad.
Rentmeesters van het domein van Veere:
De oorspronkelijke ordening van de oude inventarisnummers Nassause Domeinraad Vervolg Supplement 93 en 94 paste niet bij de ordening van de rest van het archief. Ze bevatten allerlei soorten stukken betreffende een bepaald gebied, m.n. de Oranjepolder, de Vrouwenpolder met de Oostduinen. Deze stukken werden verdeeld over: verkrijging, onderhoud, verpachting etc.
Kaarten, behorende bij het archief van het domein van Veere: Collectie kaarten Hingman, VTH 2862,2863,2865-2874,2879-2881,2886,2888.
NDR inv.nr. 15012.
OntfanckCapittel van den ontfanc van de Molens midtsgaders bier en wijnaccijns. Capittel Staaten van Walcheren Capittel brant ende hoofgelt Capittel prochie van oude Vlissingen Roepersampt Zeedriften harinctoll Schrijfcomptoir taeffel ofte huys van leeninge officien grontcheijnssen Nieuwe watermolen extraordinaris ontfanc
VuytgaveCapittel gaygien Capittel Rente bij zijn hoocheijt Ingecocht bij tijde van Orloge betaelt en afgelost. rente bij tijde van oorloge geconfisqueert ende afgelost. geprefereerde Renten die bij tijde van orloge geconfisqueert waren ende afgelosst Capt. Cornelis Reiniers. Renten bij zijn Exc.ie. Inde coop tot zijnen laste genomen Pertijen op aordonantie betaelt Volght de Reparatie en het groote hooft Wintmolens Oude watermolen nieuwe watermolen gevangen thooren palleys thuijn thooge huys gemengden vuytgeeff
Het dorp Oud-Vlissingen was aanvankelijk tussen meerdere ambachtsheren verdeeld en werd in 1294 door graaf Floris V gekocht. Zijn opvolger, graaf Willem III, liet er omstreeks 1308 een nieuwe haven aanleggen en aan die haven ontstond de stad Nieuw-Vlissingen. Graaf Willem III gaf aan Nieuw-Vlissingen in 1315 een aantal beperkte rechten.
Encyclopedie van Zeeland, III, p. 237.
In 1414 gaf graaf Willem VI de stad aan zijn bastaardzoon Lodewijk. Deze verkocht Vlissingen aan Hendrik (II) van Borssele van der Veere. De graaf erkende deze verkoop echter niet. Vlissingen kwam in 1421 in handen van Jan van Beieren, die de heerlijkheid aan zijn bastaardzoon Willem uitgaf. Na diens dood in 1426 gaf Philips de Goede, die alle rechten in Holland, Zeeland en Henegouwen van hem had geërfd, de heerlijkheid in pand aan Floris van Borssele van St. Maartensdijk en in 1440 aan zijn oudste bastaard Cornelis.
P.K. Domisse, De ambachtsheerlijkheid van Oud Vlissingen en de wording van Nieuw Vlissingen (Middelburg, 1910), pp. 104-107.
In 1452 gaf de hertog Vlissingen, samen met Westkapelle en Domburg, aan Hendrik IV van Borssele in pand (zie verder de algemene inleiding hiervoor over de geschiedenis van Veere en Vlissingen en van het markiezaat). GrondgebiedHet domein bestond uit de stad Vlissingen en de heerlijkheid Oud-Vlissingen.
M. Smallegange, Nieuwe Cronijk van Zeeland (Middelburg, 1696), p 562-563
Langs de zeemuur bevonden zich zware paalhoofden, die de stad tegen de zee moesten beschermen. Deze paalhoofden vormden met het Wester- en het Oosterhavenhoofd de zogenaamde 'zeewerken' waarvan de onderhoudskosten tussen de stad en de heer verdeeld waren. Na het verdrag van 1735 moest de stad deze kosten alleen dragen; zij kreeg daartoe een jaarlijkse subsidie van de Staten van Zeeland.NDR inv.nr. 769, folio 1825. Tegenwoordige Staat X, dl.2. p. 99
Prins Willem van Oranje liet er een 'Prinsenhuis' bouwen, waarvan de eerste steen in 1582 werd gelegd.
Zie voor een afbeelding: Smallegange, Nieuwe Cronijk, p. 564, nr. 3
In 1617 werd het door Simon Stevin verbouwd. Het werd bij de grote brand van 1749 verwoest.De stad had een garnizoen van enige compagnieën binnen de muren onderleiding van een door de stadhouder aangestelde commandeur, behalve in de periode tussen 1585 en 1616. Toen was er een Engels garnizoen gelegerd dat onder bevel van een Engelse commandeur stond (zie hierna: 'Bestuur en rechtspraak').
Als beloning voor het feit dat Vlissingen als eerste stad op Walcheren de zijde van de opstand had gekozen kreeg de stad in 1574 - toen prins Willem van Oranje Walcheren definitief in handen had gekregen - tal van voorrechten op bestuurlijk en economisch gebied toebedeeld. Vlissingen kreeg onder andere het recht nieuwe havens aan te leggen; een aantal Middelburgse monopolies werd ten gunste van Vlissingen doorbroken: het recht op de wijnaanvoer en op de vrije lading door de Vlissingse schippers in de havens van Middelburg, Antwerpen en elders.
Dankzij het bovengenoemde privilege kon in 1580 een nieuwe haven woren gegraven. Toenemende expansie maakte in 1614 de aanleg van nog meer havens noodzakelijk. In 1619 werden de vestingwerken uitgebreid.
NDR inv.nr. 769, folio 1827. W.S. Unger en J.J. Westendorp Boerma, 'De steden van Zeeland. IV Vlissingen' in: Archief van het Zeeuws Genootschap (Middelburg, 1955), pp. 39-44.
Er brak een tijd van economische bloei van de stad aan, met name door de toename van handel en scheepvaart. Vlissingse handelsschepen voeren op Frankrijk, het Iberisch schiereiland, de Afrikaanse westkust en op West-Indië. De commissie- of kaapvaart leverde een nog grotere bijdrage aan de welvaart van de stad.In de tweede helft van de 18e eeuw ging het economisch leven, net als in de rest van de Republiek, sterk achteruit. Pas na 'de Franse tijd' zou de welvaart zich langzaam herstellen.
Bestuur en rechtspraakSinds het Groot Privilege van 1477 had Vlissingen criminele rechtspraak. Daar Philips de Schone, hertog van Bourgondië, dit Groot Privilege niet bevestigde, verloor de stad tijdelijk deze bevoegdheid. Ter gelegenheid van het huwelijk van de erfdochter Anna van Borssele met Philips van Bourgondië, schonk Philips de Schone hem criminele rechtspraak voor alle hem toekomende steden, waaronder Vlissingen.
R. Fruin, De provincie Zeeland en hare rechterlijke indeling vóór 1795 (Middelburg, 1933), p 77.
Vlissingen was de eerste Zeeuwse stad die de zijde van Willem van Oranje tegen de Spanjaarden koos. Als beloning bevoordeelde de prins de stad, evenals Veere, ten koste van Middelburg.
Op 2 maart 1574 schonk Willem van Oranje aan Vlissingen de vrijwillige, civiele en de criminele rechtspraak over een deel van het platteland van Walcheren.
Smallegange, Nieuwe Cronijk, pp. 558-562.
Bovendien kegen Veere en Vlissingen in 1574 het recht om afgevaardigden naar de Statenvergaderingen van Zeeland te sturen. In 1579 kwam daar nog het zogenaamde 'landrecht' bij, de bevoegdheid om schuldvorderingen op inwoners van een deel van het platteland van Walcheren voor een stedelijk gerecht te vervolgen.Van 1585-1616 was Vlissingen (met het nabijgelegen Rammekens) aan koningin Elisabeth in pand gegeven in ruil voor militaire steun in de oorlog tegen Spanje. In die periode kende Vlissingen een Engelse gouverneur en was er een Engels garnizoen gelegerd. Hoe in die periode de rechten en bevoegdheden tussen prins Maurits, de curatoren van het sterfhuis en de Engelse gouverneur verdeeld waren is niet duidelijk. Uit het feit dat de burgemeesters en de baljuw van Vlissingen na het vertrek van de Engelsen in 1616 elkaar het recht op het beheer van de sleutels van de stad en op het geven van het wachtwoord betwistten valt af te leiden dat de Engelsen in de bewuste periode de verantwoordelijkheid voor de openbare veiligheid droegen.
NDR inv.nr. 14940.
Het stadsbestuur van Vlissingen werd gevormd door twee colleges:
het college van Wet en Raad , bestaande uit vijfentwintig leden: de baljuw, twee burgemeesters, negen schepenen en dertien raden. Dit college hield zich bezig met bestuurlijke zaken op gewestelijk en stedelijk niveau. Bij het privilege, door Willem van Oranje in 1574 aan de stad verleend, kreeg iiet college het recht ordonnanties uit te vaardigen.
Tegenwoordige Staat X, deel 2, pp. 128-129.
het college van het Gerecht, bestaande uit de baljuw, twee burgemeesters en negen schepenen. De baljuw bande de vierschaar. Hij werd door de heer aangesteld en bekleedde het ambt voor het leven.Ieder jaar, op 15 april, werd een nominatie van dubbeltallen opgesteld ter vervanging van de beide colleges (baljuw en raden uitgezonderd; deze waren voor het leven benoemd). Op de nominatie kwamen altijd de regerende burgemeesters en schepenen voor. Uit de dubbeltallen maakte de heer dan zijn keuze. Na 1747 werd de secretaris van de stad, die ten dienste van beide colleges stond, door de heer benoemd. Het pensionarisambt werd door de colleges zelf vergeven.
De rechtspraak berustte bij het Gerecht, dat de criminele, civiele en vrijwillige rechtspraak uitoefende over de stad en het ambacht Oud-Vlissingen. Verder was het Gerecht het appelcollege voor de subalterne colleges. Tegen de vonnissen van het Gerecht kon men bij het Hof van Holland of bij de Hoge Raad in beroep gaan.
De subalterne colleges waren:
het landgerecht, bestaande uit drie commissarissen. Na 1687 hield het college op te bestaan en zijn de taken op het gerecht of op de landsvierschaar overgegaan. de landsvierschaar, die de civiele en volontaire jurisdictie had over het rechtsgebied, dat de stad in 1574 was toebedeeld, met name: Biggekerke, Boudijnskerke, St.Janskerke, Koudekerke (met Wellingwerve), Krommenhoek, Nieuwwerve, Ritthem, Oost-Souburg, West-Souburg, Welzinge, Werendijke en Zoutelande. Dit college bestond uit een schout, 5 binnenschepenen uit Vlissingen en 5 buitenschepenen uit de ambachten. De schepenen werden jaarlijks door het Gerecht gekozen. Schout en secretaris die de vierschaar terzijde stonden, werden door de Wet en Raad voor het leven benoemd. het college van commissarissen van kleine zaken sprak recht over zaken tot 25 pond Vlaams. Er waren zes commissarissen. Een der schepenen fungeerde als president. de kamer van assurantie en zeerecht. Het college behandelde geschillen over bevrachtingen enz. tussen reders, schippers, matrozen etc. De kamer bestond uit zeven leden, een president, meestal de tweede burgemeester, de pensionaris en de secretaris.
Tegenwoordige Staat X, deel 2, pp 131-132. R. Fruin, p. 74-76.
Rechten en bevoegdheden
NDR inv.nr. 769, folio 1830
De prinsen van Oranje werden zowel door de Staten van Zeeland als door de Staten van Holland met Vlissingen beleend. Zij hadden als heer van Vlissingen de hoge, middelbare en lage jurisdictie in het rechtsgebied. Verder hadden de prinsen van Oranje een aantal bevoegdheden en genoten zij inkomsten uit de volgende heerlijke rechten en goederen:
benoemingsrechten twee windmolens een watermolen het gevangenhuis de tuin de vismarkt enige vroonlanden buiten de stad
Functionarissen, die door de heer van Vlissingen werden benoemd:
NDR inv.nr. 686, folio 747-752.
de baljuw de bankhouder van de Bank van Lening de cipier van de gevangenis de Commissaris en opzichter van de Zee- en andere werken de kastelein de opzichter de leden van de Raad de Rentmeester, de Roeper, beurtelings door de prins en de stad.
NDR inv.nr. 768, folio 1425.
de Schout van het Landgerecht de secretaris de secretaris van het Landgerecht de stadsbode de tuinman BeheerDe heer stelde rentmeesters over zijn domeinen aan om er zijn rechten en goederen te beheren. Hij was verantwoordelijk voor de openbare verpachting van domeingoederen en -rechten en hij inde en beheerde de leen- en pachtgelden. Hij was verplicht alle inkomsten en uitgaven nauwkeurig te administreren. De rentmeester was wat betreft de financiën verantwoording schuldig aan de Domeinraad.
De namen van de rentmeesters:
Met lijst van de genummerde stukken 1-156.
Hierin missiven van:
- Burgemeesters en thesauriers van Vlissingen, 1785.
- Appolonius Cornelis Lampsins, baljuw van Vlissingen, 1787 en 1789.
- G. van Zelder van Beveren, 1789
- Pieter Jacob Clijver, provisioneel rentmeester, 1789 en 1791.
Zie ook het hoofdstuk Veere, onder de rubriek B.1, NDR inv.nrs. 14607-14610.
1 omslag, 2 katernen en 2 stukken
Zie ook het hoofdstuk Veere en het markiezaat van Veere en Vlissingen, de rubriek 'Bestuur en Rechtspraak'.
Zie voor verdere stukken betreffende de magistraatsbestelling te Veere en Vlissingen NDR inv.nr. 14625.
Zie het hoofdstuk Veere, Aflossing van renten, gevestigd op Veere en Vlissingen.
In tweevoud
Vanaf 1748 loopt het boekjaar van 1 mei tot 30 april.
In de oude Folio-inventaris bestond hoofdstuk CC. West Cappel uit 1. West Cappel en 2. West Cappel en Domburch. De onder 2. genoemde stukken betreffen de verwerving van de heerlijkheden Vlissingen, Westkapelle en Domburg door Hendrik van Borssele en de oprichting van het markiezaat van Veere en Vlissingen. Ze staan in dit hoofdstuk Westkapelle onder blanco nummer vermeld, met verwijzing naar het hoofstuk betreffende het markiezaat van Veere en Vlissingen. De stukken zijn daar opgenomen aangezien ze op het hele markiezaat betrekking hebben en in dat hoofdstuk ontbraken.
Bijlage Inhoudsopgave van de Reeckeninge van Westcappel van 1 juni 1618 - 31 mei 1619
NDR inv.nr. 15165.
OntfanckOntfanck van den Wijn ende Byeraccys Ontfanck van Exuegelt Ander Ontfanck vande Balance Ander Ontfangh vanden Wintcoremolen tot Westcappel Anderen Ontfangh van onbeheerde goederen ende zedriften Ander Ontfanck van tambacht binnen der Stede Westcappel Ander Ontfanck van de duynvronen besuyden ende benoorden Westcappel Ander Ontfanck van de ambachten in de Parochie van Westcappel met Wentkensdorp, Heer Boudewijnskerck, Heer Poppekerck, ende St. Janskercke.
VuytgaveVan den Vuytgeeff der Ordinaris gaigien op den eersten Meye Van den Vuytgeeff tot de maeltyt ende brandt voor de Stadt Van den gemengden extraordinaris vuytgeef
De graven van Holland hielden het gebied van Zeeland bewesten de Schelde al sinds de tweede helft van de 12e eeuw in leen van de graven van Vlaanderen en trachtten, met wisselend succes, het gebied van de Vlaamse vazalliteit te bevrijden. Na lange strijd is graaf Willem III in 1323 hierin definitief geslaagd. Philips van Bourgondië gaf in 1452 Vlissingen, Westkapelle en Domburg aan Hendrik (IV) van Borssele, graaf van Grantpré en heer van Veere, in pand. Diens zoon Wolfert (VI) van Borssele, graaf van Buchan, kocht Vlissingen, Westkapelle en Domburg definitief van Maria van Bourgondië in 1473.
K. Baart, Westkapelle, hare bevolking, Westkapelsche dijk (Middelburg 1889, heruitgave Hes, Utrecht 1972), pp. 32-33; NDR inv.nr. 14595 en 15161
Toen deze Wolfert van Borssele stierf gingen Veere en alle hiervoor genoemde steden en heerlijkheden over in de handen van het regerende vorstenhuis van Bourgondië door het huwelijk van de erfdochter Anna van Borssele met Philips van Bourgondië, zoon van Antheunis.In 1555 verhief keizer Karel V alle goederen en rechten, die Maximiliaan van Bourgondië op Walcheren bezat tot een markiezaat en beleende hem met dit markiezaat. Na de dood van Maximiliaan bleken diens goederen met zware schulden belast te zijn, zodat het markiezaat in 1566 op last van de rechter van de Grote Raad van Mechelen aan Arend van Dorp, raadsheer van prins Willem van Oranje, werd verkocht. Tevoren had Philips II Van Dorp met de stad en de heerlijkheid van Westkapelle beleend. Met deze verkoop werd Westkapelle uit het verband van het markiezaat losgemaakt.
Korte tijd later, in 1567, verkocht Van Dorp Westkapelle aan Willem van Oranje, die het aan zijn oudste zoon Philips Willem overdroeg. Na de dood van Philips Willem in 1618 ging Westkapelle over in handen van diens broer prins Maurits. In 1625, het jaar van het overlijden van Maurits, gingen stad en heerlijkheid Westkapelle over naar Frederik Hendrik.
NDR inv.nr. 15158 en 15160.
In februari 1648 werd Westkapelle (samen met Domburg) aan Middelburg verkocht.NDR inv.nr. 769, folio 1898; inv.nr. 14714,15161. Veeze, De Raad, p 23.
Grondgebied en benamingWestkapelle bestond uit de stad en de heerlijkheid Westkapelle-Buiten. Westkapelle ontleent haar naam aan een christelijke kapel, waarvan voor het eerst in 1162 melding wordt gemaakt.
Van de 12e tot eind 14e eeuw was Westkapelle een welvarende plaats, vooral dankzij zijn bloeiende haven. Men leefde er van de scheepvaart, visserij en de scheepsbouw. Er kwam een einde aan de bloei van de stad door het steeds verder afkalven van de duinen, waardoor de haven verdween en de stad gedeeltelijk onderliep (eerste Elisabethsvloed in 1404, tweede in 1422). Dit betekende het einde van de scheepvaart in Westkapelle en droeg bij tot de bloei van Vlissingen. Ook op het gebied van de haringvisserij nam Vlissingen in de loop van de 15e eeuw de prominente rol van Westkapelle over. In Westkapelle legde men zich vanaf 1540 op de aanleg en het onderhoud van de beroemde Westkapelse dijk en op landbouw toe. Tijdens de opstand koos Westkapelle in 1572 de kant van de prins, waarop de Spanjaarden de stad plunderden. Hierdoor ging het met Westkapelle nog verder bergafwaarts.
Westkapelle bloeide echter in de loop van de 17e eeuw weer op, getuige de opbrengst van de accijnzen en belastingen en de ambitieuze verfraaiing van het stadhuis.
W.S. Unger en J.J Westendorp Boerma, 'De steden van Zeeland I' in: Archief Zeeuwsch Genootschap (Middelburg, 1954), pp. 85-87; Baart, Westkapelle, pp. 70-71.
Bestuur en rechtspraakWestkapelle had al in 1223 van Floris V stadsrecht gekregen. Het behoorde tot de zogenaamde 'smalsteden', steden die geen zitting ter Statenvergadering hadden.
De regering van de stad bestond uit een baljuw, twee burgemeesters en vijf schepenen. Westkapelle kreeg bij het Groot Privilege in 1477 gedurende een korte tijd criminele rechtspraak. In 1497 kregen de steden die onder de heren van Veere ressorteerden dit recht weer terug, dus ook Westkapelle.
Rechten en bevoegdhedenDe prinsen van Oranje werden zowel door de Staten van Holland als door de Staten van Zeeland met Westkapelle beleend. In de akte van belening van Arend van Dorp worden de rechten als volgt geformuleerd:
NDR inv.nr. 15151; NDR inv.nr. 1538, folio 243 verso-244.
de hoge, middelbare en lage jurisdictie de tol de vont/zeedrift de bastaarde,onbeheerde en geconfisceerde goederen alle rechten, baten, profijten, die Maximiliaan van Bourgondië placht te hebben de duinen beginnende aan de Westduinen, met alle rechten ertoe behorende de jurisdictie van Domburg met de polder zich uitstrekkende zuidwest- en zuidwaarts voorbij Zoutelande, zoals Maximiliaan van Bourgondië die bezeten had het recht van Balance (de Waag) het recht van exue (heffing op erfenissen, die aan personen buiten Westkapelle toevallen) het windrecht over twee molens: resp. vierachtendeel en zesachtendeel het benoemingsrecht van de baljuw, de secretarie en alle andere officiën, die Maximiliaan van Bourgondië had 's Heeren vronen, gelegen ten Zuiden en Noorden van de stad de accijnzen op wijn en bier. Hieruit moesten de volgende kosten betaald worden, overeenkomstig het contract met Anna van Borssele uit 1514
NDR inv.nr. 15150.
: De gages van de baljuw, secretaris, stadsboden, klokstelder, schoolmeester en vroedvrouw Voor de wethouders: kleedgeld, de reiskosten voor dienstreizen en hun verteringen op de Sacramentsdag en op het feest van St. Catharina Kapoenen voor de vrouwen van de burgemeesters Vuur en licht op het stadhuis Het schoonhouden van de waterlopen Onderhoudskosten aan het stadhuis, straten etc.Verder had de prins van Oranje nog enkele landerijen in Heer Boudewijnskerck, Heer Poppekerck, en St. Janskercke (zie hierna de inhoudsopgave van de rekening).
Beheer Rentmeesters waren:
Namen van rentmeesters uit de periode 1567-1617 zijn niet bekend. Vanaf 1618 zijn het dezelfde rentmeesters als die van Veere. Tussen 1602 en 1618 schijnen er geen rekeningen geweest te zijn. De rekening van 1618 werd blijkens de aantekeningen in de marge als de (niet-aanwezige) rekening van 1602 ingericht.
Ontbreken.
(zie NDR inv.nrs. 14596-14598)
(NDR inv.nr. 14596)
(NDR inv.nr. 14597)
(NDR inv.nr. 14598)
De boekjaren van de rekeningen lopen van 1 juni-31 mei.
In dit deel van de inventaris vindt u de stukken van de Domeinraad betreffende de administratie van de intendant en van de juridische adviseurs beschreven. Het gaat hier dus om stukken, gezonden aan de Domeinraad. Ook staan hier stukken beschreven afkomstig van de intendanten. Deze stukken, zoals de brievenboeken van de intendant J.M. Jacmain d'Ortho, zijn na hun ontslag als intendant door hun opvolger overgenomen en uiteindelijk bij de Domeinraad in 's-Gravenhage terecht gekomen. Waarschijnlijk gebruikte de Domeinraad deze stukken ter controle van de administratie van de intendant. Daarom zijn deze stukken niet van dit archief afgezonderd.
De informatie in de stukken betreft meestal meerdere domeinen tezamen. Voor gegevens betreffende afzonderlijke domeinen kan men het beste de betreffende hoofdstukken raadplegen.
Volgens de registers met aantekeningen betreffende de domeinen zouden er verbalen moeten zijn van de inspectiereizen die de raad C. Verdun had gemaakt naar Luxemburg. In dit deel van het archief zijn deze echter niet aanwezig.
De Domeinraad had de zorg en toezicht op het beheer van alle domeinen in eigendom van de Nassaus. Voor de zorg en het toezicht op de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden stelde de prins van Oranje een speciale functionaris aan met de titel van intendant(-generaal), in de stukken ook wel directeur(-generaal), raad(-generaal) of agent(-generaal) genoemd. Deze functionaris voor de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden, in het vervolg aangeduid met intendant, was belast met het toezicht op de rentmeesters en officieren (drosten, schouten, meiers en andere functionarissen), het adviseren van de Domeinraad over verbeteringen in het bestuur en beheer van de domeinen en veranderingen in de magistratuur van steden, dorpen en heerlijkheden, het opstellen van pacht- en verkoopvoorwaarden van gronden en wat dies meer zij. De intendant diende zelf regelmatig rapport te doen aan de Domeinraad van zijn bevindingen.
Zie ook: NDR inv.nr. 616, folio 263 e.v.: Instructie voor Jean Matthias Jacmain d'Ortho, 25 augustus 1749.
De domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden waren Grimbergen, Diest, Zichem, Meerhout & Vorst, burggraafschap Antwerpen, Paleis te Brussel; allen in het tegenwoordige België gelegen. Een aantal intendanten was tevens belast met de zorg voor de domeinen in het toenmalig Luxemburg: Vianden, Dasburg, St. Vith en Bütgenbach, alsmede Lannoy, nu gelegen in dat deel van het vroegere graafschap Henegouwen dat thans aan Frankrijk toebehoort.De intendant was geen rekenplichtig functionaris, zoals een rentmeester dat was. Alleen de intendant d'Ortho moest -waarschijnlijk eenmalig- een rekening indienen.
In de 18e eeuw maakte de Domeinraad ten behoeve van zijn taakverdeling een geografische indeling van de domeinen in vier departementen. Elk departement viel onder het jaarlijks toezicht van een lid van de Domeinraad: (ordinaris) (raad-)commissaris genoemd. Het derde departement bestond uit twee gedeelten, te weten het gedeelte Zeeuwse domeinen en het gedeelte domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden. Voor de laatste werd een uitzondering in het toezicht gemaakt: 'De Domeijnen geleegen in Oostenrijks Braband reeds door een Raed geadministreert werdende zoude geen jaerlijks opzigt nodig hebben, en genoeg zijn die om de drie jaeren eens na te gaen.'
NDR inv.nrs.771 en 786.
Overigens werden de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden ook wel vaker dan eenmaal in de drie jaar vereerd met een commissie van een lid van de Domeinraad.Zie NDR inv.nrs. 15208-15214.
Waarschijnlijk hing dat samen met het functioneren van de toenmalige intendanten D' Ortho en Crabeels.Gedurende een periode van ca. 60 jaren, waarschijnlijk tussen 1653-1732, werd er geen intendant aangesteld. Wel werd er een 'agent van de raad' benoemd. Deze had echter niet dezelfde bevoegdheden als de intendant. De voornaamste opdracht van de agent te Brabant en Vlaanderen was het rapporteren over het verloop van door of tegen de Domeinraad gevoerde processen, het uitvoeren van vertrouwelijke opdrachten, en het indien gevraagd adviseren van de Domeinraad.
Met de aanstelling van Edmond Willem Cox deed de figuur van intendant weer zijn intrede. Cox had zelfs de titel 'extra-ordinaris raad'.
Intendanten waren:
Ontleend aan het 'Ambtboek', NDR inv.nr. 685.
Niet alle intendanten functioneerden naar tevredenheid. Zo ging Jean Matthias Jacmain d'Ortho failliet en liet een ongeregelde administratie achter.
Over Jacmain d'Ortho zie: R. Spork, 'Jean Matthias Jacmain d'Ortho, raad voor de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden (1749-1761)' in: Nederlands Archievenblad. Tijdschrift van de Vereniging van Archivarissen in Nederland. jrg 92,1 (1988), pp. 43-59.
Joseph Oswald Crabeels kreeg daarop de opdracht een memorie van de gesteldheid van de domeinen en met name wat betreft de handhaving van de rechten van de prins, op te stellen. Aan deze opdracht voldeed hij niet.NDR inv.nr. 15209, verbaal over 1762.
De opdracht ging vervolgens naar Feijen, drossaard van Zichem en voormalig klerk van D'Ortho. In 1760 klaagde de raad Verdun in zijn verbaal over de vele misbruiken die het gevolg waren van het gebrek aan toezicht op de functionarissen en officianten in de domeinen.NDR inv.nr. 15209.
In 1763 verbeterde de situatie zich. De administratie -en daarmee ook de inkomsten- van de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden werd op orde gesteld. Als oorzaak van de misbruiken in de administratie wordt door B.J. Sanchez d'Aguilar opgevoerd dat: '.. Hoogstdezelve (de prins van Oranje, red.) in desselfs ampten en bedieningen () geen andere persoonen zeedert veele jaren heeft gemployeert als luyden van een lage extractie en geboorte; of geheel ontbloot van middelen; of andersints zulke luyden die geen aanzien, crediet of relatien hadden. Ten dien eijnde noemende 'Ortho, de beyde Crabeels, Bols, Cordeijs, Midavin en veele andere van vroeger datums.' Sanchez veronderstelde dat vanwege hun geringe aanzien deze lieden in de uitoefening van hun ambten niet eerlijk waren.
NDR inv.nr. 15209, verbaal over het jaar 1763, p. 54.
Overigens had intendant J.M. Jacmain d'Ortho nog speciale taken. Een daarvan betrof het conflict met het huis van Isenghien. Namens het huis van Oranje-Nassau voerde hij samen met de raad Verdun onderhandelingen met het huis Isenghien over een oplossing van dit geschil.
Spork, 'Jean Matthias Jacmain d'Ortho', p. 50.
IsenghienDe goederen van Anna van Egmond, afkomstig van haar moeder Françoise de Lannoy, zouden bij kinderloos overlijden van Anna's kinderen weer aan haar familte van moederszijde komen. Deze bepaling was de oorzaak van het langdurige conflict tussen de Nassaus en de Isenghiens. Alle goederen, behalve Lannoy, waren namelijk door Philips Willem verkocht.
Drossaers II, I, p. 134-135.
Lannoy kvvam in 1618 na de dood van Philips Willem aan Philips de Mérode, afstammeling van Marguerite de Lannoy. Zijn dochter IsabelIa-Margaretha de Mérode, getrouwd met de graaf van Isenghien, maakte aanspraken op de opbrengst van de verkoop van alle erfgoederen. Deze aanspraken werden bevestigd in een vonnis van de Grote Raad van Mechelen. Omdat het huis van Oranje-Nassau nalatig was in de betaling van de verschuldigde sommen, lieten de Isenghiens tot tweemaal toe (in 1683 en 1702) beslag leggen op de Luxemburgse goederen.Jean Milmeister Le comté de Vianden dans le conflit de Nassau et Isenghien (Luxembourg, 1973).
Het conflict eindigde in 1759 met het accoord tussen de hertog van Brunswijk en de prins van Isenghien, waarbij deze laatste tegen een ruime schadeloosstelling de Luxemburgse domeinen weer aan de prins van Oranje gaf.Ook hield D'Ortho zich bezig met de verbetering van de rivier de Demer (Diest en Zichem): het verbreden en verdiepen van de rivier en het herstellen en verhogen van de dijken ter bestrijding van de wateroverlast en ter voorkoming van het droogvallen.
Spork, 'Jean Matthias Jacmain d'Ortho', p.50.
De juristenVoor de prins van Oranje was tevens een aantal juristen werkzaam in de Oostenrijkse Nederlanden zoals de procureurs bij de Grote Raad van Mechelen en bij de Grote Raad van Brabant en raden-advocaat die de belangen van de prins van Oranje voor de verschillende hoven en raden dienden te behartigen.
Procureurs en advocaten bij de Grote Raad van Mechelen.
Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 685.
Deze stukken zijn in 1990 door W.G.T. van den Berg en R. Spork beschreven in de inventaris van de archieven Nassause Domeinraad Zuidelijke Nederlanden (1213) 1577-1795 (1812). In 1992 werd besloten deze stukken in te voegen bij de inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad vanaf 1581.
Bij de controle van de door Van den Berg beschreven stukken, bleek dat een aantal inventarisnummers beter gesplitst, danwel bij elkaar gevoegd kon worden. De indeling van Van den Berg en Spork is niet gehandhaafd. Deze wijkt namelijk af van de voor deze inventaris gebruikte. De stukken die nu onder de rubriek Algemeen worden geplaatst, waren door Van den Berg en Spork geplaatst onder Bestuur. De rubrieken Financiën en Bestuur zijn opgeheven.
Tevens is een aantal stukken, door Van den Berg en Spork beschreven onder de rubriek Luxemburg en Lannoy, onder de nieuwe rubriek Algemeen geplaatst. Daardoor is er nu nog slechts één rubriek waar de gebruiker stukken betreffende de domeinen in de Oostenrijkse Nederlanden gezamenlijk kan zoeken. De stukken betreffende de afzonderlijke domeinen zijn geplaatst in afzonderlijke rubrieken.
De nu gebruikte indeling in dit onderdeel van de inventaris wijkt ook af van de gebruikelijke indeling van de hoofdstukken per domein. Dit wordt gerechtvaardigd door het bijzondere karakter van de administratie van de intendant. De intendant is niet rekenplichtig. Alleen de rentmeesters waren rekenplichtig aan de Domeinraad. Zijn bemoeienis met het beheer was er een op afstand. Daarom zijn de waarschijnlijk eenmalige rekeningen van D'Ortho geplaatst onder de rubriek Beheer.
Daarnaast hield de intendant toezicht op de processen die voor de rechtscolleges van Oostenrijks-Brabant werden gevoerd. Daarom is er een rubriek Rechtspraak opgevoerd.
De duidelijkst zichtbare afwijking is te vinden in het ontbreken van de rubriek Verwerving en vervreemding. Stukken betreffende de verwerving van de domeinen zijn geplaatst onder de betreffende domeinen.
Ook de rubriek Bestuur ontbreekt. Daarom is van de rubriek Functionarissen een aparte rubriek gemaakt.
Dit repertorium vormt een eigentijdse toegang op inv.nrs. 15199-15202.
Het verbaal van 1760 bevat kaartjes.
Het rapport over 1774 betreft alleen Antwerpen.
Met kaartje
Met kaartjes van Diest en omgeving.
Het betreft hier stukken afkomstig van Lodewijk van Brunswijk, die hij aan Willem V heeft overgedragen Zie de aantekening van De Larrey op de inhoudsopgave.
Met bijlagen.
A. Ardesch, lid Domeinraad,
E. van Blinken, pastoor van de Johannes de Doperkerk,
J.E. Cox, rentmeester van Diest,
Jan van Dingenen,
L.J. van Hamme, rentmeester van Meerhout en Vorst,
J.A. Michiels,
A. Reynders,
Spruijt, rentmeester van Zichem,
C. de Verdun,
Afkomstig van:
- J.E. Cox, rentmeester van Diest,
- L.J. van Hamme, rentmeester van Meerhout en Vorst,
- T. Spruijt, rentmeester van Zichem,
- De Villegas de Bosbeeck, rentmeester van Antwerpen.
De inspectiereizen hebben niet plaatsgevonden als gevolg van oorlogsomstandigheden
Keerbergen was geen Nassaus domein.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Het betreft hier de domeinen Vianden, Dasburg, Sankt Vith en Bütgenbach.
Jacmain d'Ortho werd in 1760 wegens malversaties uit zijn ambt gezet.
De hieronder beschreven akten vormen een klein deel van de stukken betreffende de schenking door Brabant en Vlaanderen. De stukken betreffende de abdij Ter Duinen staan beschreven in het hoodstuk 'Hulsterambacht'. De stukken betreffende Bergen op Zoom staan beschreven in het hoofdstuk 'Bergen op Zoom'. Aangezien het huis van Oranje nooit daadwerkelijk de overige bezittingen in bezit heeft kunnen nemen bevinden zich, afgezien van de aankomsttitels, geen andere stukken in het archief van de Nassause Domeinraad.
In 1582 leidden herhaalde verzoeken van prins Willem I aan de Staten-Generaal en de afzonderlijke gewesten, tot een regeling van een vergoeding aan de prins wegens zijn schulden. Die schulden waren het gevolg van zijn investeringen in veldtochten tegen de Spaanse vijand in de jaren daarvoor.Het gewest Holland besloot in 1582 afzonderlijk met Willem I een regeling te treffen voor een vergoeding van diens schulden. Daarmee was een regeling met de Staten-Generaal namens de verbonden gewesten van de baan. Het resultaat van de onderhandelingen met de afzonderlijke gewesten was dat Willem I in 1582 alleen van Vlaanderen en Brabant vergoeding kreeg toegezegd. De onderhandelingen met de andere gewesten verliepen moeizamer. Vlaanderen schonk hem Aalst. De afzonderlijke leden van het gewest, de steden Brugge, Gent en Ieperen, schonken hem geestelijke goederen. De Staten van Brabant schonken Willem I de abdij van Affligem en het markiezaat van Bergen op Zoom.Onderdeel van de schenking van geestelijke goederen door Vlaanderen waren de goederen in Hulsterambacht van de abdij Ter Duinen.Willem I heeft niet veel plezier gehad van deze goederen, omdat ze lagen in door Spanje bezette gebieden. Op de lange duur bleven alleen de abdij Ter Duinen en Bergen op Zoom in zijn bezit. De overige bezittingen werden in 1584, na het neerslaan van de opstand in Vlaanderen, aan hun rechtmatige eigenaren teruggegeven. Deze goederen zijn nooit meer in het bezit van het huis van Oranje teruggekeerd.
Scherft, Het sterfhuis, pp. 12 e.v. Zie ook het hoofdstuk 'Hulsterambacht', inleiding.
Deels met uithangend zegel.
Stukken betreffende het burggraafschap van Antwerpen vóór 1581 staan beschreven in Drossaers I.
Het burggraafschap van Antwerpen werd in de 13e eeuw door het huwelijk van de dochter van de burggraaf met een heer van Diest aan de baronie van Diest verbonden. Het ambt van burggraaf betrof een deel van Antwerpen: de Borgt. Van het ambt was alleen nog een titel en een leenboek over. Het leenboek betrof huizen en erven in het stadsdeel de Borgt.
NDR inv. nr. 15216, pp. 139-140.
Het leenhof bestond uit leenmannen, stadhouders en een griffier. Er zijn geen rekeningen van het leenhof overgebleven.Dit register vermeldt andere lenen dan het register van 1500-1791.
Het paleis te Brusse! kwam in het bezit van het huis van Nassau door het huwelijk van Engelbrecht I met de erfdochter van Polanen. Engelbrecht II liet het gebouw slopen en bouwde een nieuw paleis.
M.H. Bottenheim, 'De verblijven der Nassau's in de Nederlanden', in: Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Jaarverslag LXXX (1938), p. 4.
Het lag op een van de heuvels van de Koudenberg in Brussel, Berg van 't Hof geheten. In de nabijheid stonden huizen van andere adellijke geslachten en het paleis van de hertogen van Brabant. Het hof werd dikwijls door de Nassaus bewoond. In 1567 confisqueerde Philips II het hof, evenals de andere goederen van Willem I in de Nederlanden.Als gevolg van de Pacificatie van Gent, kon prins Willem van Oranje in 1577 terugkeren in Brussel. Hij nam weer zijn intrek in zijn paleis. Na vier maanden moest hij in 1578 Brussel weer verlaten. Na zijn dood in 1584 erfde Philips Willem het paleis. Pas in 1596, na zijn vrijlating uit Spaanse gevangenschap, was Philips Willem in staat het paleis te bewonen. Na zijn dood in 1618 kwamen al zijn bezittingen, waaronder het paleis, aan prins Maurits die hij als zijn universeel erfgenaam had benoemd. Vanaf die tijd heeft geen Oranje meer het paleis bewoond. Gedurende de Tachtigjarige Oorlog was het paleis geconfisqueerd, met uitzondering van het Twaalfjarig Bestand. In die tijd ging een deel van het paleis in vlammen op. Een ander gedeelte werd bewoond door Jan van Nassau, die van de aartshertogen de genaaste bezittingen van de Oranjes had gekregen.
Zie hiervoor het hoofdstuk Diest.
Na de Vrede van Munster kwam het paleis weer in het bezit van het huis van Oranje. Het paleis heeft sindsdien verschillende bwoners gehad: de hertog van Marlborough, prins Eugène van Savoie, de hertogin van Aremberg en aartshertogin Maria Elisabeth.J. Cuvelier, 'La Chapelle Saint-Georges à Bruxelles' in: L'Illustrations de la Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg et de la Colonie. (1925), pp. 6-7.
De laatste gebruiker van het 'hotel de Nassau' was Karel van Lotharingen, die het hof in 1756 had gekocht van prinses Anna van Hannover, voogdes van Willem V, met de bepaling dat in de door Hendrik III van Nassau in 1524 voltooide St. Joriskapel wekelijks een mis zou worden opgedragen.Japikse, De geschiedenis van het huis van Oranje-Nassau, dl I, pp. 109,156, dl II, p. 132 en 'Brussel en het Oranjehuis' (I), in: Haagsche Courant van 28 mei 1960.
Het paleis werd beheerd door een conciërge.
Conciërges waren:
Ontbreekt.
Ontbreekt.
Behalve in dit hoofdstuk zijn gegevens betreffende Dasburg te vinden in deel 1, rubriek Stukken van Algemene aard. In die rubriek bevinden zich registers van uitgaande stukken, notulen en repertoria (nadere toegangen).
BijlageInhoudsopgave van de rekening
Ontleend aan de rekening over 1768, NDR inv.nr. 15315.
Chapitre de recette en seigle des moulins et fours bannal Chapitre de recette en seigle de taille Chapitre de recette en seigle des Digmes Chapitre de recette en avoine de taille Chapitre de recette en avoine des dymes Chapitre de recette en avoine des cens Chapitre de depense en seigle pour gages Chapitre de depense en seigle pour freinte Chapitre de depense en seigle vendu Chapitre de depense en avoine pour gages Chapitre de depense en avoine pour freinte Chapitre de depense en avoine vendu. Chapitre de recette en argent des tailles de may Chapitre de recette en argent de tallies de St. Remy Chapitre de recette en argent des chaires grasses Chapitre de recette en argent des cens et Curveé de vin Chapitre de recette en argent des Prez Chapitre de recette en argent des forns de taille Chapitre de recette en argent de la trouve des abeilles Chapitre de recette en argent de poivre et gingembre Chapitre de recette en argent des glandeés Chapitre de recette en argent des amandes Chapitre de recette en argent des rachapts Chapitre de recette en argents des confiscations et 10e deniers Chapitre de recette en argent des sels vendu Chapitre de recette en argent des poces gras Chapitre de recette en argent des gelines censates lin et oeuffs Chapitre de recette en argent des pouilles de haute justice Chapitre de recette en argent des chapons Chapitre de recette en argent du bois vendu Chapitre de recette en argent des grains vendu Chapitre des depences en argent en pension Chapitre de depences en argent pour gages Chapitre de depences en argent pour accoultrement Chapitre de depences en argent pour reparation Chapitre de depences en argent pour messagerie Chapitre de depences en argent pour heritage abandonnée Chapitre de depences en argent pour la rendition de ce compte
Dasburg kwam, tegelijk met Vianden, St. Vith en Bütgenbach, in het bezit van de Nassaus door vererving van de kinderloos gestorven Elizabeth van Vianden aan de kleinzonen van Adelheid van Nassau uit haar huwelijk in 1331 met Otto II van Nassau, stichter van de Dillenburgse linie. Door het huwelijk van Simon van Sponheim met Maria van Vianden, de moeder van Elizabeth en Adelheid van Vianden, waren deze plaatsen samen met Vianden in één hand verenigd
Zie: Drossaers I,I, pp. 140 e.v. en M.Mazel, 'Het graafschap Vianden' in: Prof. Dr. F.J.L. Krämer e.a. Je maintiendrai. Een boek over Nassau en Oranje (Leiden, 1905), pp. 88-102.
In 1795 werd Dasburg tot nationaal domein verklaard. Grondgebied en benamingDasburg, nu gelegen in het huidige Duitsland, ligt evenals Vianden aan de rivier de Our. Dasburg was een vrijheid die grensde aan het graafschap Vianden. De vrijheid werd in leen gehouden van Luxemburg. Dasburg bestond uit een kasteel en ongeveer 36 dorpen verdeeld in drie meierijen: Daleiden, Bentscheid of Eschfeld en Leijdenborn.
Rechten en bevoegdhedenIn Dasburg had de heer in het algemeen dezelfde rechten als in Vianden. Ook had de heer lijfeigenen. Voorts had de heer een banmolen en een banoven. De kastelein en hoogschout in Dasburg genoten van de heer een aantal rechten, zoals de 'eerste verhoren' en de jacht en visserij.
NDR inv.nr. 765, folio 329 e.v.
De heer benoemde de volgende functionarissen:
Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 686.
forestier du bois griffier en controlleur hoogschout en opziender over de bossen kastelein klerk jure manrichter van het leenhof ontvanger of rentmeester van de domeinen
BeheerHet huis van Oranje heeft niet ononderbroken het beheer over Dasburg kunnen voeren. Tussen 1683-1698 en tussen 1702-1759 had het huis Isenghien beslag gelegd op deze goederen. Na 1807 werd het domein beheerd door de intendant-generaal van de Hollandse domeinen in de Franse departementen Forêts en Ourthe.
Zie de rekening van F.J. van de Wall.
De rentmeesters van het domein Dasburg waren:
Ontleend aan het Ambtboek en de rekeningen van de rentmeesters
Tot 1759 werden de rekeningen afgehoord door functionarissen van de prins van Isenghien.