Terug naar zoekresultaten

1.08.06 Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1170-1580 (1582): Stukken betreffende rechten en goederen van Anna van Buren, 1166-1580: Inventaris

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.08.06
Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda, 1170-1580 (1582): Stukken betreffende rechten en goederen van Anna van Buren, 1166-1580: Inventaris

Auteur

S.W.A. Drossaers, S. van Splunter (bewerking en aanvullingen)

Versie

15-09-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1955, 2020 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda II Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda II
Nassause Domeinraad / Anna van Buren Nassause Domeinraad / Anna van Buren

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1166-1580

Archiefbloknummer

1262

Omvang

2098 inventarisnummer(s); 12,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het, een gedeelte is in het.
Middelnederlands
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Charters en geschreven documenten, kennis van het middeleeuwse handschrift is noodzakelijk.

Archiefdienst

Nationaal Archief, Den Haag

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Raad van de graaf van Buren te Buren Raad en Rekenkamer van de prins van Oranje te Breda

Samenvatting van de inhoud van het archief

Dit archief bevat charters en stukken betreffende de goederen en rechten, door Anna van Egmond, gravin van Buren, medegebracht bij haar huwelijk met Willem I. Het gaat dan voornamelijk om stukken betreffende aan de van Egmonds toebehorende heerlijkheden (o.a. Buren, IJsselstein, Arkel) over o.a. aankomsttitels, goederenbeheer, verhouding tot de landsheer, bestuur en rechtspraak, militaire aangelegenheden en waterstaatszaken. Daarnaast zijn er ook stukken betreffende onroerende goederen en inkomsten uit goederen niet gelegen in aan de Egmonds toebehorende heerlijkheden, betreffende collatierechten en betreffende personen, voornamelijk uit het geslacht van Egmond.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De bezittingen van Anna van Egmond
In dit deel worden de stukken behandeld betreffende de goederen en rechten, door Anna van Egmond, medegebracht bij haar huwelijk met WILLEM I, berustende deels op het kasteel te Buren, deels in de Rekenkamer te Breda in het jaar 1581, voor zover deze stukken later onder de Domeinraad te 's-Gravenhage zijn gekomen.
De Egmonds, begonnen als advocati en leenmannen van de abdij, wisten zich van deze banden, voor zover deze niet in hun voordeel waren, in het einde van de 14e en het begin van de 15e eeuw los te maken. Zij waren rijk door huwelijken en gezocht om hun rijkdom, o.a. als geldschieters van hun souvereinen, hetgeen hun weer hoge ambten bezorgde. De eerste aanwinst door huwelijk was de heerlijkheid IJselstein, waarnaar zij zich noemden, totdat zij graven van Buren werden. Niet minder belangrijk was het huwelijk van Jan II in 1409 met Maria van Arkel, van moederszijde erfgename van Gelre en Zutfen, van vaderszijde van de Arkelse goederen, die o.a. aanspraken op Leerdam inhielden. Frederik vermeerderde het bezit met Buren door schenking, met Cranendonk en Eindhoven door koop en met Leerdam door bevestiging van de bovengenoemde aanspraken. Door zijn huwelijk met Aleid van Culemborg kreeg zijn zoon Floris de Zeeuwse goederen Sint-Maartensdijk, Scherpenisse e.a.. Floris zelf kreeg door huwelijk de pandschap van Grave en Kuik, door gift Jaarsveld, door koop Ackoy, en Cortgene door erfenis. Zijn schoondochter Françoise de Lannoy eindelijk bracht bij haar huwelijk met Maximiliaan van Egmond, behalve Odijk en Beverweerd, enige goederen in Frankrijk mede, waarvan haar kleinzoon Philips Willem de meeste verkocht. Hetzelfde deed hij met Jaarsveld, dat Floris in 1489 van Maximiliaan van Oostenrijk had gekregen.
De Raad van de graaf van Buren
Het beheer van de goederen van de Burense tak van het geslacht Egmond was te Buren gecentraliseerd.
Een Raad vinden we te Buren, evenals dit te Breda het geval was, eerst in het eerste kwart van de 16e eeuw in de stukken vermeld. In 1522 gaan inwoners van Sint-Maartensdijk in beroep bij de Raad van de graaf. In 1527 houdt de Raad zich bezig met de verdediging van Buren. In Buren zelf, waar van ouds beroep op de Hoge Brug van het kasteel bestond, werd bij ordonnantie van 1545 beroep van de Brug op 's graven Raad toegestaan.
Uitgezonderd de bemoeienis met de verdediging, die men onder politie zou kunnen indelen, schijnt de Raad te Buren zich uitsluitend met justitie te hebben ingelaten en niet met administratie. Het woord Rekenkamer komt dan ook in de stukken niet voor. Dat de raad Brielis Van Rapenburch zich zowel herhaaldelijk naar Sint-Maartensdijk begeeft om processen te beëindigen als te Buren rekeningen controleert en afhoort, moet dan als een personele unie beschouwd worden van lid van de Raad en toezichthouder op de rentmeesters en de rentmeester-generaal.
Hoe het ook zij, de beheersfunctie over de Burense goederen is later overgegaan op de Raad en Rekenkamer te Breda. De Raad van Buren ging in 1581 uiteen.
De Raad en Rekenkamer te Breda
Na de dood van zijn vrouw Anna Van Egmond (1558), belastte Willem I als voogd van zijn zoon Philips Willem, die de nalatenschap van zijn moeder had geërfd, de Rekenkamer te Breda met het opperbeheer. De rentmeestersrekeningen werden te Breda afgehoord of ter plaatse door afgevaardigden uit Breda, die zo nodig elders zitting hielden bv. te IJselstein; de Raad werd gehoord bij het nemen van beslissingen en zonder zijn voorkennis mochten geen verpachtingen worden gehouden. Dit zijn slechts enkele van de vele voorbeelden van zijn bemoeienis met het beheer van het Burense goederencomplex. In 1563 kreeg de Raad te Breda dan nog de bevoegdheid in appèl recht te spreken in processen te Buren, IJselstein, Leerdam óf elders, een bevoegdheid, die de Raad van de graaf van Buren had bezeten ( Zie Ie deel, bl. XXIII. ) . Na de confiscatie van de goederen van prins Willem I in 1568 werkte de Raad te Breda onder oppertoezicht van de Raad van Beroerten. Voor de goederen van Philips Willem stelde Philips II daartoe twee momberheren aan, Charles, baron van Berlaymont, hoofd van de Financiën, gouverneur van Namen, en Philippe, heer van Oignies, groot-baljuw van Brugge en het Vrije, beide verwanten van de pupil van moederszijde, die beide te vergeefs hadden getracht zich aan de benoeming te onttrekken ( Afschrift van de akte van aanstelling in het Kon. Huisarchief zie Inv. XII Afd. 5, no. 14. ) . De raad Hovelmans te Breda werd door de voogden belast met het beheer. Nadat de prins bij de pacificatie van Gent in het bezit van zijn goederen hersteld en in 1577 teruggekeerd was, droeg hij het beheer van de goederen van Philips Willem op aan zijn dochter Maria om dat tezamen met haar vader te voeren, d.w.z. zij zou in alles door zijn raden gekend worden. Na zijn dood (1584) werd zij door de Staten-Generaal gemachtigd het beheer over de moederlijke goederen, gelegen binnen de Verenigde Provinciën, te blijven voeren en daartoe raden te benoemen. Deze raden waren te Delft gevestigd, totdat de graaf van Hohenlohe, met wie Maria in 1595 gehuwd was, in 1603 een Rekenkamer te Buren instelde ( Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarch. in de prov. Utrecht over 1892 R. Fruin, Inventaris van het archief der Gemeente IJselsten, no. 20. ) . In 1609 nam Philips Willem zelf het beheer in handen, waartoe hij in 1606 toestemming had gekregen van de Staten-Generaal. Hij vestigde zijn Rekenkamer te Breda ( Zie verder de Inleiding tot het Ie deel. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief te Breda
Voor de archieven der Burense goederen hadden de wijzigingen in het beheer vóór 1581 geen grote gevolgen gehad. De verzamelingen bleven, waar zij waren, en werden daar voortgezet.
Wel vormde zich te Breda een nieuw archief. Zo werden de bijlagen bij de te Breda afgehoorde rekeningen daar vastgehecht aan een lias "Ontvangsten uit Buren". Eveneens werden stukken naar Breda gebracht, wanneer dat voor een onderzoek of beter inzicht in het beheer nodig was, zodat het kon voorkomen, dat de griffier niet wist, of bepaalde stukken te Breda dan wel te Buren waren. De griffier Piggen, na de inneming van Breda door de Spanjaarden aldaar gebleven als bewaarder van de charters, zegt dan ook in 1584 ( Ie deel Reg. no. 3451. ) een deel van de Burense charters onder zich te hebben en krijgt in 1587 van Florent de Berlaymont, die zijn vader Charles als voogd van Philips Willem was opgevolgd, volmacht de stukken te verzamelen, die zich te Breda bevonden aangaande de goederen, die Philips Willem van vaders- zowel als van moederszijde had geërfd, ook voor zover deze in Frankrijk lagen, met opdracht daarvan een inventaris te maken, totdat een besluit tot transport genomen zou zijn ( Nass. Dom. Oude Inv. Fol. 1846. no. 7. ) .
In de Inleiding tot het Ie deel is reeds gezegd, dat het grootste deel van het archief te Breda eerst in 1637 naar Den Haag werd overgebracht.
Het archief te Buren
De archieven, die op het kasteel te Buren gebleven waren, zijn onder prins Maurits naar Den Haag overgebracht. In 1619 (Philips Willem was in 1618 overleden) liet hij "alsoo tot Buren noch diversche charters zijn" door enige raden een onderzoek daarnaar instellen met last deze te inventariseren, waarna hij een beschikking zou nemen aangaande het transport naar Den Haag ( Nass. Dom. Inv. Hingman, no. 5613. ) . De raden besteedden er enige dagen aan, maar vonden er nog maar weinig, dat volgens hen de moeite waard was. Dit weinige werd naar Den Haag gebracht en door de griffier Le Sage aldaar gevoegd bij de Burense archieven, die zich reeds in Den Haag bevonden. Deze raden hebben bij hun nasporingen op het kasteel te Buren niet gezien "de groote verzameling (later) haveloze papieren", een "rudis indigestaque moles" ( Jaarverslagen van het Rijksarchief te 's-Gravenhage 1882, 1883. ) , waarvan het in 1849 bekend werd, dat zij te Culemborg voor scheurpapier verkocht was. Toen het Rijk er 400 gulden voor bood, bleken de heren Beeldsnijder van Voshol, Drieling en Van Asch Van Wijck reeds eigenaars te zijn geworden. Beeldsnijder verrijkte er zijn verzameling autografen uit, Van Asch van Wijck publiceerde een groot aantal charters, brieven enz. in de Werken van het Historisch Gezelschap te Utrecht, waarna hij er enkele van verkocht. Toen de erven Beeldsnijder en Drieling van deze onverdeelde boedel af wilden zijn, werd het Rijk in 1857 eigenaar voor het dubbele van de eerst geboden som ( R. Fruin. De Gestie van Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink. Fruin neemt, zoals hij zegt, het verslag van deze geschiedenis over uit het in het Algemeen Rijksarchief aanwezige H. S. van Van Riemsdijk: Verslag aangaande het archief van het graafschap Buren. ) .
De bestanddelen van deze verzameling zijn zo heterogeen, dat zij geen houvast geven tot het vinden van een oorzaak der scheiding van deze stukken van de overige. Zowel zeer oude charters betreffende verschillende personen en goederen als pakken bijlagen bij de rentmeestersrekeningen uit het midden der 16e eeuw bevinden zich er onder, de grote verzameling brieven aan Frederik, Floris en Maximiliaan van Egmond zowel als vele andere personalia, waaronder die met betrekking tot Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen. De aanwezigheid van deze laatste zou evenals die van de brieven op Grave als plaats van herkomst kunnen wijzen. Cornelis van Bergen was de zwager van Floris van Egmond. Floris' schoonvader, Cornelis van Bergen, pandheer van Grave en Kuik, woonde te Grave en stond aan Floris bij huwelijksvoorwaarden toe met zijn a.s. vrouw zijn intrek te nemen op het kasteel te Grave, waar zij inderdaad veelal gewoond hebben evenals hun zoon Maximiliaan.
Nog kort geleden ontving het Algemeen Rijksarchief ( Dank zij de Rijksarchivaris in Noord-Brabant ) de huwelijksvoorwaarden van Floris' dochter Anna, welk stuk als omslag van een register in het gemeentearchief te Grave had gediend. De aanwezigheid van personalia van Philips van Hohenlohe doet evenwel vermoeden, dat de stukken, tijdens het beheer van de Hohenlohe's voor Philips Willem, zich weder te Buren bevonden, maar niet bij de overige archieven geplaatst waren.
Eerdere inventarisaties van het archief
Na enige mislukte pogingen, door anderen gedaan, schiep Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, in 1882 benoemd tot Rijksarchivaris aan het Algemeen Rijksarchief, orde in de massa, die overgebleven was van de archieven van de Nassause domeinen, en maakte een voorlopige globale inventaris, verdeeld in 5 hoofdafdelingen ( De eerste afdeling bevatte stukken, behorende tot het archief van de graven en hertogen van Gelre, welke stukken in hoofdzaak op het kasteel te Buren gekomen zijn, doordat Arnold van Egmond, hertog van Gelre, daar herhaaldelijk verbleef, voordat hij het slot aan Frederik van Egmond schonk; deze stukken werden in 1884 afgestaan aan het Rijksarchief in Gelderland. Dezelfde weg ging later een deel van de stukken uit de IVde afdeling, welke het rentambt Buren betroffen, uit de 17e en 18e eeuw dateren en waarschijnlijk deel uitmaakten van het archief van de rentmeester, alsmede de stukken van de Ve afdeling, die tot het archief van de Leenkamer aldaar behoorden. Het resultaat van de onderzoekingen, die Van Riemsdijk voor de ordening moest doen, heeft hij neergelegd in twee opstellen, getiteld: Verslag aangaande het archief van het graafschap Buren en De heerlijke rechten en goederen der graven van Buren, beide in handschrift aanwezig op het Algemeen Rijksarchief. ) . De tweede afdeling bevatte de stukken, behorende tot het archief van de graven van Buren.
De collectie Beeldsnijder werd in 1921 door Prof. Fruin werd opgelost. De charters uit deze verzameling werd verdeeld over diverse charterverzamelingen op het Algemeen Rijksarchief. Ook het Burense archief werd hersteld in het bezit van stukken die er van ouds toe behoorden.
Het archief van de Raad en Rekenkamer te Breda is als onderdeel van het archief van de Nassause Domeinraad in 1827-1828 voorlopig, en in 1834 definitief aan het (Algemeen) Rijksarchief overgedragen.
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
In de voorliggende inventaris zijn de stukken uit de tweede afdeling van de inventaris van Van Riemsdijk (zie onder Geschiedenis van het archiefbeheer) beschreven tezamen met de Burense stukken die zich in het archief van de Domeinraad te 's-Gravenhage bevonden. Het spreekt vanzelf, dat het werk van Van Riemsdijk mij de inventarisatie in hoge mate heeft vergemakkelijkt.
Van het beginsel dat de stukken beschreven zouden worden voor zover zij onder bewaring van de Domeinraad te 's-Gravenhage zijn gekomen, is op één punt afgeweken. Een belangrijke verzameling charters en papieren is nl. te Buren van het overige archief afgeraakt. Ze zijn als de verzameling Beeldsnijder door koop in 1857 verworven en in 1921 over een aantal charterverzamelingen verdeeld. Hoewel deze stukken dus niet onder de Domeinraad te 's-Gravenhage hebben berust, worden zij hier toch met de overige beschreven.
Ordening van het archief
De indeling van dit tweede deel van de Inventaris van de Nassause Domeinraad is dezelfde als die van het eerste behoudens twee uitzonderingen. De stukken, daar beschreven onder het hoofd schuldvorderingen, zijn hier opgenomen onder de stukken betreffende personen, waarvan zij toch in de praktijk moeilijk te scheiden waren. Ten tweede is geen afzonderlijke afdeling gemaakt voor leenzaken. Ook hier zijn de stukken ingedeeld naar de heerlijkheden en de heerlijkheden naar het jaar van aankomst aan het geslacht van Egmond.
In een aanhangsel zijn ondergebracht: 1) stukken, afkomstig van de bij de reformatie opgeheven kapittels van IJselstein en Sint-Maartensdijk, voor zover zij geen betrekking hebben op goederen en niet vallen onder het hoofdstuk "Bemoeienis van de heer met geestelijke stichtingen"; 2e) stukken aangaande goederen, toebehoord hebbende aan Cornelis van Bergen, zwager van Floris van Egmond, en de daarmede in verband staande stukken betreffende personen; 3e) stukken, bestemd voor Wolferd van Borselen uit de tak Brigdamme, en 4e) stukken, waarvan het verband met het archief niet is gebleken.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Gezien de ouderdom en kwetsbaarheid van de stukken is raadpleging van een gedeelte niet mogelijk.
Andere toegang
  • toegang nr. 1.08.07
  • toegang nr. 1.08.08
  • Op de brieven (1467-1548) van Anna van Buren met betrekking tot haar rechten en goederen is een digitale regestenlijst(oud toegangsnummer 1.08.09 en 1.08.10) beschikbaar.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda II Nassause Domeinraad: Raad en Rekenkamer te Breda II, nummer toegang 1.08.06, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Nassause Domeinraad / Anna van Buren Nassause Domeinraad / Anna van Buren, 1.08.06, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
charters, rollen
Afgescheiden archiefmateriaal
Ook voor dit onderdeel van het archief van de Domeinraad is het te betreuren, dat de verdeling tussen het Rijksarchief en het Koninklijk Huisarchief in 1834 niet oordeelkundiger is geschied dan het geval is. Het betreft hier in hoofdzaak huwelijksvoorwaarden, testamenten enz., die hun voornaamste belang ontlenen aan de bijzonderheden aangaande de goederen, die er in vermeld worden. Uit hun verband gerukt, vormen zij nu een enigszins "zwevende eigendom" in het Huisarchief.
Verwante archieven
  • Toegang nr. 1.08.01 Raad en Rekenkamer te Breda tot 1585 (de nalatenschap van Willem de Zwijger)
  • Toegang nr. 1.08.11 Nassause Domeinraad sinds 1585

Bijlagen

Archiefbestanddelen

    • De hoge heerlijkheid van IJselstein kwam door het huwelijk van GYOTE, erfdochter van IJselstein, met JAN I, heer van Egmond, in 1330, aan de EGMONDS. Zij omvatte het slot en de stad van die naam en de drie schoutambten IJselstein, Benschop en Noord-Polsbroek. In het schoutambt IJselstein lagen de gerechten Opburen of Oudeland, Meerlo en Overijsel, later IJselveld geheten, die gaandeweg, als delen van IJselstein, niet meer afzonderlijk genoemd worden. Nagenoeg het gehele gebied werd oorspronkelijk in erfpacht of in leen gehouden 1e van het Sticht d.w.z. de bisschop of de kapittels van de Dom, Oudmunster of St. Marie, 2e van de Amstels, van wie de heren van IJselstein in een jongere tak afstamden, en 3e van Holland

      De Stichtse lenen.

      ARNOUD VAN AMSTEL kocht in 1277 het gerecht van Eiteren aan weerszijden van de IJsel met cijns, veer en visserij van WALTER UTEN GOYE, met goedvinden van JOHAN VAN KUIK als leenheer, die zelf voor deze goederen weer leenman was van het Sticht

      Inv. no. 3.

      Dit was blijkens een beleningsakte van 1319

      Inv. no. 13.

      de hoge heerlijkheid over het gebied, dat zich uitstrekte links van de IJsel van Opburen tot Snodelhoek en rechts van het Gein tot Fellenoord. Bij de villa Eiteren was vóór 1279 de burcht IJselstein gebouwd, waarschijnlijk door GIJSBRECHT VAN AMSTEL heer ARNOUDSZ., de eerste AMSTEL, die zich naar IJselstein noemde en die in een akte van 1279

      Cod. Dipl., IV : 2, bl. 85 en DE GEER, bijdr., bl. 355.

      spreekt over zijn voorvaders, die heren waren van Benschop, Noord-Polsbroek en IJselstein, "dat daer toe behoert". Bij deze burcht, die een Hollands leen was, kwam de latere stad tot ontwikkeling, vooral toen de parochiekerk van Eiteren naar IJselstein was verplaatst, waar zij in 1310 onder het patronaat van St. Nicolaas werd ingewijd. In 1331 had IJselstein stadsrecht. Dit, behalve de burcht, Stichtse leengoed, verkocht OTTO VAN KUIK in 1327 met al zijn andere lenen en manschappen in het Sticht aan WILLEM III, graaf van Holland, waarbij hij zijn leenheren verzocht er de graaf mede te belenen

      F. VAN MIERIS, Groot charterboek der graaven van Holland enz., I 1753, bl. 379.

      Van die belening komt in de practijk natuurlijk niets en Holland beschikt er verder over als over vrij goed

      De Amstelse lenen.

      Van heer GIJSBRECHT, heer van Amstel, hield zijn neef, de bovengenoemde GIJSBRECHT, heer van IJselstein, gerecht, tienden, de kerkgift en 32 morgen land in Benschop, gerecht en tienden van Noord-Polsbroek en het halve gerecht van Opburen in leen. Deze goederen gaf JAN II, graaf van Holland, in 1300 na verbeurdverklaring wegens medeplichtigheid aan de moord op FLORIS V, aan zijn broeder, GUY VAN HENEGOUWEN, gedurende diens leven of totdat hij een bisdom of een daarmee gelijk te stellen goed zou krijgen

      A.W., bl. 11.

      Tegen deze afspraak in gaf GUY, bisschop van Utrecht geworden, de goederen niet terug maar beleende er in 1314 heer GIJSBRECHT, heer van IJselstein mede, wiens zoon ARNOUT inmiddels gehuwd was met GUY's dochter MARIA. JAN, heer van Amstel, heer GIJSBRECHTSZ. droeg na GUY's dood in 1317 zijn aanspraken op deze Amstelse goederen over aan GIJSBRECHT en zijn zoon ARNOUT, waarop graaf WILLEM III in 1318, en zijn opvolgers na hem, er de heren van IJselstein mede beleenden

      De Hollandse lenen.

      Het was eveneens door bemiddeling van GUY VAN HENEGOUWEN, dat WILLEM III in 1309 GIJSBRECHT en zijn zoon ARNOUT na de verbeurdverklaring weer beleende met de goederen, die ARNOUD VAN AMSTEL.overl. 1291 van Holland had gehouden. Dit waren het huis te IJseistein, met 32 morgen land, waar het huis op stond, 71/2 hoeve in Gein, 60 in Rijpikerwaard, 44 in Benschop, 75 in Polsbroek, 18 in Hoencoop en 12 in Blokland. Zo was tenslotte Holland leenheer voor de drie groepen van goederen geworden, maar ARNOUD VAN IJSELSTEIN vond het toch nodig zich te verzekeren tegen moeilijkheden van de Stichtse kant

      Inv. no. 18.

      In de beleningsakten worden sindsdien de lenen niet meer onderscheiden, maar wordt slechts gesproken van de goederen, die de beleende of zijn vader van de grafelijkheid placht te houden. In 1364 wordt ARNOUDS dochter GUYOTE, die reeds in 1330 gehuwd was met JAN VAN EGMOND, met IJselstein beleend, waardoor het in het bezit van het geslacht EGMOND komt. Van het kapittel van St. Marie te Utrecht kreeg GIJSBRECHT VAN IJSELSTEIN in 1279 een aantal goederen in erfpacht. Bij deze gelegenheid zowel als bij een hernieuwing in 1285 wordt breedvoerig vermeld, dat noch GIJSBRECHT noch zijn voorouders enig recht op deze goederen konden doen gelden, maar dat hij ze dan nu in erfpacht krijgt. Dit zijn de dagelijkse gerechten te IJselstein, gelegen vóór het slot, en voorts te Meerlo en in Overijsel, een gebied, dat zich uitstrekte van de Maarn-dijk langs de IJseldijk tot aan het slot, met de tijnsen van de hofsteden te IJselstein, Meerlo en Overijsel en de smalle tienden. Voorts de tienden te Opburen, Eiteren en Maarne en de visserij aldaar in de IJsel

      DE GEER, Bijdr., bl. 355 en 357 en Cod. Dipl. IV ; 2, bl. 85 en 87.

      Dit gerecht te Meerlo met tijns uit de hofstede aldaar moet niet verward worden met het land met gerecht, tijns en tienden, dat c. 1166

      Inv. no. 33.

      en later regelmatig in erfpacht werd uitgegeven door het Kapittel van Oudmunster en in 1313 als het goed, genaamd Merlo, wordt vermeld. Dit goed, dat in 1263 in de villa Eiteren lag tussen de Utweg en de Heeswijker Zijdwinde verkocht AGNESE VAN MERLO, vrouw van BAERNT VAN DORENWERD, in 1311 aan GIJSBRECHT, heer van IJselstein, zoals haar voorouders het hadden van Oudmunster. In dezelfde akte verkoopt zij hem evenwel ook de "oude hofstede van Merlo" in heer GIJSBRECHT VAN IJSELSTEINS gerecht, welke hofstede GIJSBRECHT in 1333 aan het kapittel van St. Marie verkocht. Zij blijkt dan te zijn een stuk land, groot 4 morgen, dat PETER VAN MERLO en zijn zoon LAM in leen hielden van GIJSBRECHT en dat door overlijden van LAM vrij gekomen was

      Cod. Dipl. IV ; 2, bl. 104.

      Vermoedelijk moet deze oude hofstede wèl in verband gebracht worden met het Merlo, dat St. Marie in 1279 in erfpacht gaf aan GIJSBRECHT VAN IJSELSTEIN zie boven. Van Oudmunster hielden de heren van IJselstein verder nog gerecht, tijns en tienden van Achtersloot in erfpacht. IJselstein behoorde met Leerdam en Buren tot de vrije heerlijkheden en heeft zich altijd vrij gehouden van Holland, waaraan het leenroerig was. Het Hof van Holland werd ten opzichte van IJselstein incompetent verklaard en bijdragen in belastingen werden slechts vrijwillig of onder protest en met akte van non-prejudicie betaald

      Zie onder de afdeling

      : Verhouding tot Holland.. Van de plaatselijke gerechten was beroep op het Leenhof, waarvoor later de Domeinraad in de plaats treedt

      R. FRUIN, Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892. IDEM, De vrije heerlijkheden, gelegen in het grensgebied tusschen Gelderland, Holland en Utrecht. In : Versl. En Meded. Oud-Vad. Recht VIII, bl. 352 e.v. J.J. DE GEER, Eiteren en IJsselstein. In : Bijdr. tot de gesch. en oudh. der prov. Utrecht, 1860, bl. 1-179 ; IDEM, Onuitgegevene oorkonden betreffende het slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein. In : Codex Dipl. van het Hist. Gen. te Utrecht IV: 2, 1860, bl. 78-167. W.A. VAN SPAEN, Historie der heeren van Amstel, van IJsselstein en van Mynden, 1807. A. JOH. MARIS, Uit de Geschiedenis van Polsbroek. In : Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1944.

        • Op Sint-Nicolaasdag in het jaar 1577 had te IJselstein een beeldenstorm plaats en namen de hervormden bezit van de aan die heilige gewijde kerk. Met toestemming van de Domeinraad te Breda werd een predikant benoemd en de hervormde godsdienst is er sedert dien zonder onderbreking uitgeoefend. De goederen van het kapittel, het klooster O.-L.-Vrouwenberg, de vicarie in het gasthuis, het altaar van Sint Catherina in de kerk, de vicarie te Eiteren, waar na de verplaatsing van de kerk naar IJselstein een kapel was gebleven, en die van het O.-L.-Vrouwengilde te IJselstein werden geconfisqueerd door de heer. De rentmeester kreeg naast het beheer van de domeinen ook dat der geestelijke goederen maar hield de beide administraties afzonderlijk van elkaar. Die der geestelijke goederen is in de uit latere tijd bewaarde rekeningen verdeeld in le. het beheer van de klooster- en 2e. die van de kapittelgoederen tezamen met die van de andere bovengenoemde stichtingen. Onder dit hoofdstuk heb ik de stukken opgenomen, die in de oude inventaris van de Raad gebracht zijn onder het hoofd "Geestelijke Goederen", voor zover zij betrekking hebben op goederen ; de andere, die de stichting betreffen en wat daarmede in verband staat, en die met de beheersstukken tezamen in beslag zijn genomen, zijn in het Aanhangsel achteraan geplaatst. De documenten, beschreven onder de hoofden: Stukken, betrefiende bemoeienissen met geestelijke stichtingen, en stukken, verband houdende met collatierechten, berustten van ouds in het archief der heren van IJselstein

    • In 1409 huwde JAN VAN EGMOND, heer van IJselstein, MARIA VAN ARKEL na haar in 1406 ontvoerd te hebben. Zij was een dochter van JAN VAN ARKEL en JOHANNA VAN GULIK, zuster van de kinderloze REINOUD, hertog van Gelre. Daar MARIA 'S enige broeder WILLEM in 1417 bij het beleg van Gorinchem sneuvelde, werden MARIA 'S zoons de erfgenamen zowel van de Gulikse als van de Arkelse goederen. Bij een broederdeling, die JAN VAN EGMOND zijn beide zoons in 1438 liet maken

      Inv. no. 326.

      behield ARNOLD de Gulikse en WILLEM de Arkelse goederen, voor zover deze niet in Gelre lagen, terwijl aan WILLEM ook de goederen van zijn vader d.w.z. Egmond en IJselstein werden toegezegd. Bovendien werd WILLEM bevestigd in het bezit van de goederen en inkomsten, die zijn grootmoeder JOHANNA VAN GULIK hadden toebehoord in de Over- en Neder-Betuwe en die ARNOLD hem reeds in 1433 had afgestaan. JAN VAN ARKEL had oorspronkelijk bezeten het land van Arkel met Gorinchem, het land van der Lede met Leerdam en het land van Schoonderwoerd, het land van Hagestein en de heerlijkheid Haastrecht. Verder nog de heerlijkheid Pierpont in het hertogdom Bar in Frankrijk, het land van Mechelen, beide ten huwelijk medegebracht door zijn moeder ELISABETH VAN BAR, en aanspraken op het land van Kleef, afkomstig van zijn grootmoeder ELISABETH VAN KLEEF. Daar ARNOLD Pierpont kreeg en de verdere aanspraken, evenmin trouwens die op Pierpont, ooit tot iets geleid hebben, kunnen die verder buiten beschouwing blijven. Van de overige bezittingen was na de Arkelse oorlogen en een tienjarige gevangenschap van JAN VAN ARKEL, waaruit PHILIPS VAN BOURGONDIË hem in 1425 ontsloeg, niets meer over dan Leerdam en Haastrecht, beide Stichtse lenen - wat Haastrecht betreft, met uitzondering van het huis, dat een Hollands leen was. - Met Leerdam werd JAN VAN ARKEL kort voor zijn dood in 1428 te Leiden, met goedvinden van PHILIPS VAN BOURGONDIË, beleend door SWEDER VAN CULEMBORG, bisschop van Utrecht in ballingschap, met Haastrecht in 1426 door het Kapittel van Oudmunster. Haastrecht is na de belening van WILLEM VAN EGMOND in 1428 niet meer in leen uitgegeven

      Hagestein was in 1405 veroverd door WILLEM VI en FREDERIK VAN BLANKENHEIM en werd geslecht ; de heerlijkheid kwam aan het Sticht.

      Nadat Leerdam in 1407 door Holland veroverd was, kreeg JAN VAN BEIEREN het bij het verdrag van Woudrichem in 1419 als leen van JACOBA VAN BEIEREN en JAN VAN BRABANT. Hij stelde WILLEM VAN YSENDOORN aan tot ambtman en kastelein, maar toen hij deze wegens ongewenste financiële verplichtingen kwijt wilde zijn, beloofde hij JAN, heer van Egmond, het ambt op voorwaarde, dat hij aan WILLEM VAN YSENDOORN betaalde, wat deze nog uit het ambt tegoed had, hetgeen geschiedde ; JAN VAN EGMOND had het ambt dus in pandschap. Met zijn hulp liet zijn zoon ARNOLD zich na de dood van zijn grootvader, JAN VAN ARKEL, als diens leen-volger huldigen als heer van Leerdam, maar hij is er nooit mede beleend. JACOBA schonk het als beloning voor bewezen diensten aan VRANK VAN BORSELEN, zoals JAN VAN ARKEL het gehad had, maar na haar geheime huwelijk in 1433 gedwongen zich aan PHILIPS VAN BOURGONDIË te onderwerpen, kreeg zij o.a. Leerdam, zoals JAN VAN EGMOND het pandsgewijs bezat. Dat was dus niet meer dan het kasteleinschap. PHILIPS was bereid de pandschap af te lossen, doch JACOBA gaf er de voorkeur aan Leerdam tegen andere goederen te ruilen. JAN VAN EGMOND handhaafde zich tegenover afgevaardigden van PHILIPS in zijn ambt en bleef Leerdam bewaren voor zijn zoon ARNOLD. Deze, ook niet gesteld op dit weinig zekere bezit, stond het in 1438 af aan zijn broeder WILLEM "in alre maten als hy dat oick nu heefft." WILLEM had na de dood van zijn vader, JAN VAN EGMOND, niet de moed deze toestand voort te zetten en bood aan rekening en verantwoording af te leggen van het kasteleinschap sedert 1430. Na een proces deed hij, ingevolge beslissing van 1460, afstand tegen aflossing van de pandsom en in 1466 nam PHILIPS VAN BOURGONDIË bezit van stad, slot en land. VAN MARIA VAN BOURGONDIË wist WILLEMS zoon FREDERIK VAN EGMOND gedaan te krijgen, dat zij in 1477 een akte opstelde, waarbij hij Leerdam kreeg als een onversterfelijk leen, ten eerste wegens bewezen diensten, ten tweede omdat de heerlijkheid aan JAN VAN ARKEL had toebehoord, en ten derde omdat WILLEM VAN EGMOND haar tot 1466 bezeten had en aan de voorwaarden, waarop hij afstand gedaan had, niet was voldaan. Zij maakte dus geen onderscheid tussen heerlijkheid en kasteleinschap. Dit deden wel de Rekenkamer en de Grote Raad, die hun goedkeuring weigerden, omdat de EGMONDS nooit de heerlijkheid hadden bezeten, maar slechts als officieren van de grafelijkheid rechten hadden uitgeoefend. FREDERIK liet zich daarop benoemen tot kapitein, kastelein, drossaard en rentmeester en riep de hulp in van MAXIMILIAAN VAN OOSTENRIJK. Toen de Rekenkamer aan deze een secretaris stuurde met de akte van 1477 en haar bezwaren daartegen, wist FREDERIK de secretaris de brief afhandig te maken. Dit gebeurde in 1488 en daarbij schijnt het gebleven te zijn

      Inv. nos. 329 en 330.

      In 1494 werd FLORIS VAN EGMOND als gemachtigde van zijn vader met Leerdam beleend, nadat hij had aangetoond, dat zijn vader het sinds de akte van 1477 ongestoord had bezeten. In 1498 verhief MAXIMILIAAN VAN OOSTENRIJK het evenals Buren tot een rijksgraafschap. FREDERIKS opvolgers FLORIS en MAXIMILIAAN werden er, niettegenstaande verzoek daartoe, niet mede beleend, ANNA, de gemalin van WILLEM I, eerst na een proces voor het Leenhof van Holland, onverminderd het recht van de keizer en het proces. Op dezelfde wijze werd PHILIPS WILLEM in 1559 beleend. Het graafschap Leerdam, oudtijds geheten de heerlijkheid van der Lede, bestond uit de polders Over-Boei- en Over-Heikop, Hoog-Middelkoop, Hoog-Leerbroek en Hoog-Oosterwijk, Bruinsdeel, de Meent, Loosdorp, Oud- en Nieuw-Schaik en Kort-Gerecht. Het werd begrensd door het land van Arkel, de heerlijkheid Vianen, het graafschap Culemborg, de heerlijkheid Ackoy en de Linge. Het rechtsgebied strekte zich ook uit over de heerlijkheid Schoonrewoerd, gelegen in Over-Heikop, die geen afzonderlijk gerecht had, en het Overeind van de heerlijkheid Spijk. Spijk was verdeeld in een Over- en een Nedereind, waarvan het Overeind leenroerig was aan Leerdam en in Holland, het Nedereind in Gelderland lag. De graaf van Leerdam zette in het Overeind een schout en 4, de heer van het Nedereind aldaar een schout en 3 schepenen. De eerste oefende in Spijk het collatierecht twee tegen de ander één keer uit

      "Register en leenboeck van de leenen der greflickheyt van Lederdam" enz. in Inv. no. 346.

      In Schoonrewoerd behoorde dit recht aan de proost van Sint Marie te Utrecht. In 1613 schonk prins PHILIPS WILLEM het Overeind van Spijk aan CORNELIS VAN AERSSEN, die het andere deel in 1611 had gekocht van GERARD VAN RENOY

      A. J. VAN DER AA, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden X, 1847, bl. 625.

      Leerdam bleef tot 1795 aan de NASSAUS

      TH.F. VAN RIEMSDIJK, De heerlijke rechten en goederen der graven van Buren. H.S. in het Algemeen Rijksarchief. I.A.NIJHOFF, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland I-VI, 1830-1875. A.KEMP, Leven der doorluchtige heeren van Arkel, 1656.

    • In 1298 moest OTTO, heer van Buren, met zijn zoon ALARD de burg te Buren overgeven aan de graaf van Gelre, die er hen vervolgens mede beleende. Al sloeg de feodaliteit hier nog alleen op het slot, zoals VAN SPAEN reeds opmerkte, uit de beleningsakte van 1367 blijkt, dat ook de heerlijkheid niet vrij eigen was gebleven. Op ALARDS zoon OTTO, die in 1326 niet meer onder de levenden was, volgde OTTO's broeder LAMBERTUS, die in 1329 beleend werd. LAMBERTUS' zoon ALARD zou door huwelijk met MABELIA VAN CATS de heerlijkheid Beusichem verworven hebben, die in 1431 voor een deel door verpanding verloren ging aan Culemborg

      Zie echter A. JOH. MARIS, De vereniging van Beusichem met Buren in Bijdr. als boven L.

      ALARD werd opgevolgd door zijn gelijknamige zoon, die in 1367 met Buren beleend werd. Hij werd nogmaals beleend in December 1402, maar droegzijn lenen in 1403 op ten behoeve van zijn kleinzoon WILLEM, zoon van de reeds in 1398 overleden GIJSBRECHT; WILLEM stond toen onder voogdij van zijn oom OTTO, waaruit hij in 1415 werd ontslagen

      A. P. VAN SCHILFGAARDE, Het- archief der heeren en graven van Culemborg II, 1949, reg. no. 614.

      Hij verloor Buren in 1435 in zijn strijd met hertog ARNOLD VAN GELRE, die Buren als een afzonderlijke bezitting beheerde. Deze verpandde het in 1446 aan GERARD, heer van Culemborg, aan wie het niet gelukte in het bezit ervan te geraken. Wel kreeg hij van ARNOLDS zoon ADOLF erkenning van de pandschuld in 1467. Nadat ARNOLD in 1470 verlost was uit zijn gevangenschap, die hij sinds 1465 in Buren doorbracht, beloonde hij zijn neef FREDERIK VAN EGMOND voor bewezen trouw en daardoor geleden verliezen in 1472 met slot, stad, land en heerlijkheid van Buren als vrij eigen goed. GERARD VAN CULEMBORG schonk zijn aanspraken op Buren als huwelijksgift aan zijn zoon JASPAR. Na een mislukte poging, zich in het bezit te stellen, wendde JASPAR zich tot KAREL DE STOUTE, die toen pandheer van Gelre was. Deze gelastte FREDERIK VAN EGMOND en de andere executeurs van ARNOLDS testament de schuld aan CULEMBORG te voldoen. De executeurs bleven echter niet alleen in gebreke, maar FREDERIK wist zelfs van KAREL DE STOUTE bevestiging te verkrijgen van de schenking, hem door ARNOLD gedaan. Het Hof te Mechelen deed bovendien in 1476 uitspraak ten gunste van FREDERIK. In 1498 werd Buren tot rijksgraafschap verheven.

      Het land van Buren bestond uit Buren, sinds 1395 stad, en 6 dorpen nl. Beusichem, Asch, Erichem, Buurmalsen, Zoelmond en Tricht. Een door de heer aangestelde ambtman, later drost genoemd, had de leiding bij de plaatselijke gerechten, waarvan beroep mogelijk was op het gerecht voor de brug van het kasteel te Buren. Hier werd recht gesproken door de heer met 28 geërfden, later gewijzigd in 14 landschepenen. Bij ordonnantie van 1545 stelde MAXIMILIAAN VAN EGMOND beroep van de brug op "'s graven camer" of raden in, waarvoor, bij de vereniging van het beheer der goederen van ANNA VAN EGMOND met die van prins WILLEM I, de Domeinraad te Breda in de plaats trad

      Zie NIJHOFF's Gedenkwaardigheden; VAN SPAEN's Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland; het HS van TH. F. VAN RIEMSDIJK; R. FRUIN, De vrije heerlijkheden. In: Versl. en Meded. O.V.R. VIII; A. C. F. KOCH en A. JOH. MARIS, Meentgenootschappen in hét land van Buren. In: Bijdr. en Meded. der Ver. Gelre XLIX.

        • reg. no. 19

          19 1298 April 17

          Otto, ridder, heer van Buren, en zijn zoon Alardus verbeuren hun kasteel aldaar aan Reynald, graaf van Gelria, waarna zij het als leen terugkrijgen.

          (feria quinta post Octavam Pasche).

          Oorspr. (Inv. No. 363). Met zegel van Otto van Buren in groene was; dat van zijn zoon verloren.

          N.B. Zie Nijhoff, Gedenkw. uit de gesch. van Gelderl. I, No. 55. Gedrukt bij v. Mieris, Gr. Charterb. I, bl. 593.

        • reg. no. 50

          50 1314 April 5

          Reynaut, graaf van Gelre, beslist ter beëndiging van zijn geschil met Alart van Buren, dat het rechtsgebied van de sluizen, dat gelegen was tusschen Bezede en het klooster Zente Mariënwerde, zich verder zal uitstrekken tot de Trichter sluis en hem en zijn nakomelingen erfelijk zal toebehoren evenals de visserij in de Lenge tot half het diepe, van de Trichter sluis stroomaf- en opwaarts; over het verbond, door Alart gesloten met Otte van Hoclem tot onderlinge hulp tegen een ieder, uitgezonderd de graaf van Hollant, moet Alart zich binnen 14 dagen na Paschen te Arnem komen verantwoorden.

          (des Goeden Vriedags voir Payschdage).

          Oorspr. (Inv. No. 364). Met geschonden zegels van de abt van St. Mariënweerde en Heinric, heer van Gennep, in bruine was; die van de oorkonder en Ditderich van Cleve, graaf van Hilkerade, en Jacob van Mirlar, ridder, verloren.

          N.B. Gedrukt bij Nijhoff I, No. 154.

        • reg. no. 339

          339 1367 Augustus 12

          Hertog Reynout van Gelren scheldt Alard van Bueren, knaap, de leenmanschap van de hooge en lage heerlijkheid Bueren kwijt.

          (des derden dages nae Sent Laurencius' dach).

          Oorspr. (Inv. No. 365). Met zegel van Johan van Culenborch, knaap, in groene, en Peter van Steenbergen, knaap, in bruine was, beide geschonden; de zegels van Gerit, heer van Poyderoyen, en Herbaer van Putten, ridders, en dat van Arnt van der Lawic, knaap, verloren.

          N.B. De hertog zegt geen zegel te hebben. De volgende dag wordt Alard van Buren weder met de heerlijkheid beleend (Nijhoff, Gedenkwaardigheden II, No. 154).

        • reg. no. 556

          556 1403 Augustus 12

          Reynalt, hertog van Gulich en Gelre, graaf van Zutphen, beleent Willem van Buren erfelijk met de hoge en lage heerlijkheid van Buren met de Lijngen, voorzover hij langs het land van Buren loopt, benevens met de hoge en lage heerlijkheid van Boesnichem met de Leck, voorzover hij langs deze heerlijkheid loopt, na opdracht door heer Alart van Buren.

          (des neesten Sonnendages nae Sente Laurencius' dach des heiligen martelers).

          Oorspr. (Inv. No. 366). Met geschonden zegel van de oorkonder in rode was.

          N.B. Gedrukt bij v. Mieris III, bl. 782.

          • Reg. no. 845, 870 en 871

            845 1440 Januari 19

            Arnt Kleynsmet, rechter van het H.R. en vrijgraaf van Velgiste, gelegen voor Sweerte, doet uitspraak tussen Engelbrecht van Herpen ener-, en Jan Potte en de stad Coelen anderzijds, ten gunste van Engelbrecht van Herpen, aan wie daarbij 4474 rijnse guldens en 16 witte penningen benevens 44000 dergelijke guldens aan boete worden toegewezen.

            (des nesten Dinxdages na Sente Anthonijs' dage).

            Afschrift (Inv. No. 367).

            N.B. In dorso staat: "de secreto iudicio" en "ruerende hertouch Arnt ende heer Wilhem van Bueren".

            870 1442 Juni 10

            Willem, heer van Bueren, verzoekt de Rooms koning onder opsomming van de bedragen in geld, die Arnolt, die zich als hertog van Gelre beschouwt, hem schuldig blijft, en onder herinnering eraan, dat deze hem de pandschap van Grave en Kuyck heeft afgenomen alsmede de heerlijkheid van de dorpen Est en Meteren en eindelijk Bueren en Buesinckhem, zonder zich te houden aan de arbitrage van Walraven van Moersse, heer van Baer en Dieden, elect van Utrecht, Arnolt te dwingen hem Bueren en Buesinckhem terug te geven en hem ook verder genoegdoening te geven volgens de brieven, die elk van hen beide heeft.

            (des Sondages na Bonifacii).

            Gelijktijdig afschrift (Inv. No. 367).

            871 1442 Juli 22

            Arnold, hertog van Gelre, antwoordt, daar hij geen ter zake kundige vrienden bij zich heeft, de Rooms koning voorlopig op de hem overgebrachte klacht van Willem, heer van Bueren, en belooft een uitvoerige wederlegging met St. Martijns mis.

            (tot Rosendale des Sonnendaiges op Sinte Mariën Magdalenen dach).

            a) Minuut (Inv. No. 367).

            b) Gelijktijdig afschrift (Inv. No. 367).

          • Reg. no. 689

            689 1422 Mei 1

            Rynalt, hertog van Gulich en Gelre, graaf van Zutphen, verklaart schuldig te zijn aan Willem, heer van Buren en Bosinchem, zijn neef en raad, 200 rijnse guldens jaarlijks uit de inkomsten van Grave en het land van Kuyck als rente van 2000 dergelijke guldens, hem door Willem van Buren geleend uit zijn ambt in Grave en het land van Kuyck onder toezegging, dat hij niet uit zijn ambtmanschap ontslagen zal worden, voordat hem de 2000 guldens zijn terugbetaald.

            (op Philippi ende Jacobi dach apostolorum).

            Oorspr. (Inv. No. 367). Het zegel van de oorkonder verloren.

          • Reg. no. 696

            696 1423 Augustus 17

            De heer van Egmont, heer Willem van Egmont, heer Willem van Ysendoren, heer Derich van Bylant, heer Otte van Haefften, ridders, Johan van Werdenbergh, Willem van Broichusen, erfhofmeester, Gijsbert van Mekeren, opperrentmeester van Gelre, Reynken van Zeller, huismaarschalk, en Gijsbert Pyeck, raden en vrienden van de hertog van Gelre en Gulich, oorkonden, dat een overeenkomst tussen deze en Willem, heer van Bueren en Boesinchem, is getroffen, waarbij de heer van Bueren de hertog trouw en bijstand belooft en de hertog hem 500 franse schilden jaarlijks toezegt, te vestigen op een stuk land en losbaar met 6000 dergelijke schilden, voor hetgeen de heer van Arkell nog schuldig is van 10 hoeven land, hem door de vader van de heer van Bueren verkocht, die nu eigendom van de hertog zullen worden; de heer van Bureren zal over het ambt van Grave en het land van Kuyck mogen beschikken volgens de brief, die hij daarvan heeft, en Willem van Ysendoren, nu door de hertog als ambtman aangesteld, mogen vervangen, doch in overleg met de heer van Egmont en andere raden.

            (Saltbomell des Dinxdaigs na Onser Liever Vrouwen dagh Assumptionem).

            a) Oorspr. op papier (Inv. No. 367). Met opgedrukt geheim zegel van de hertog in rode, dat van Willem van Buren in groene was en geschonden.

            b) Oorspr. op papier (Inv. No. 367). Met opgedrukt zegel van de hertog in rode was, weinig, dat van Willem van Buren in groene was en zeer geschonden.

          • Reg. no. 696

            • Reg. no. 683

              683 1422 Januari 11

              Jonkvrouw Johan van Cuyck verklaart schuldig te zijn aan Ude die Boese 4000 oude franse schilden, waarvoor zij verbindt huis en hofstad van Est en Meteren met het dagelijks gerecht van Meteren, zoals zij deze geërfd heeft van haar broeder.

              (des Sonnendages na Dertien dach).

              Oorspr. (Inv. No. 367). Met zegel van de oorkondster in groene was. Met transfix dd. 1426 Februari 14 (Reg. No. 715).

            • Reg. no. 715

              715 1426 Februari 14

              Ude die Boese geeft heer Willem, heer van Bueren en Boesinchem, zijn vordering op jonkvrouw Johanna van Kuyck, vermeld in de brief dd. 1422 Januari 11 (Reg. No. 683), waardoor deze gestoken is.

              (op Sente Valentijns dach).

              Oorspr. (Inv. No. 367). Met geschonden zegel van de oorkonder in groene was.

          • Reg. no. 826

            826 1438 Februari 12

            Garhart, hertog van Gulge, den Berghe enz., graaf van Ravensberge, en Garhart van Loyn, heer van Gulge, graaf van Blanckenheim, oorkonden, dat heer Wilhem, heer van Buren en Boesinchem, uitgesloten zal zijn van de bepaling, opgenomen in het verdrag, te Kempen tussen hen en heer Diederich, aartsbisschop van Colne, gesloten, inhoudende, dat elk van beide partijen zijn goederen terug zal krijgen, welk verdrag duren zal tot Pinksteren 1442.

            (zo Kempen).

            Oorspr. (Inv. No. 367). Met de zegels van de oorkonders, het eerste in bruine, het tweede in groene was en geschonden.

          • Reg. no. 864

            864 1441 November 11

            Beernde, heer van Buren, belooft heer Willem, heer van Bueren en Buesinchem, met zijn vrijstoelen en heimelijke gerichten in Bueren en elders te zullen helpen tegen heer Gerart, hertog van Gulich en den Berg, graaf van Ravensberg, en Gerart van Loyn, heer van Gulich en graaf van Blanckenhem, totdat heer Willem door deze beiden voldaan zal zijn.

            (op Sente Martinus' avent in den winter).

            Oorspr. (Inv. No. 367). Met rest van het zegel van de oorkonder in groene was.

          • Reg. no. 872

            872 1442 Juni 28

            Fridreich, Rooms koning, hertog van Osterreich en Steir, gelast zijn oom van Gelre om Wilhalm, heer van Buren, op zijn klachten, die hij hierbij insluit, voldoening te geven.

            (Cöln am Donrestag vor Sand-Peter- und –Paulstag der zwelfboten).

            Oorspr. op papier (Inv. No. 367). Met opgedrukt zegel van de koning in rode was, zeer geschonden.

          • Reg. no. 877

            877 1443 Mei 7.

            Bernde, heer van Bueren, belooft heer Willem, heer van Bueren en Buesinchem, in rechte te zullen helpen tegen Arnolt van Egmont, zich noemende hertog van Gelre enz., totdat hij door deze voldaan zal zijn.

            Oorspr. (Inv. No. 367). Met zegel van de oorkonder in groene was.

          • Reg. no. 881

            881 1443 November 15

            Fridreich, Rooms koning, beveelt Arnolt, graaf van Zutphen, die zich hertog van Gelr en Gulch schrijft, om zich binnen 75 dagen op een rechtdag te komen verantwoorden over de klacht van Wilhelm, heer van Bueren.

            (In der Newenstatt …. am Donnerstag nach Sandt-Marteinstag).

            Oorspr. (Inv. No. 367). Met rest van het opgedrukte zegel van de oorkonder in rode was onder papieren ruit.